De rij van Fibonacci wordt al genoemd in de Chhandah-shāstra (kunst van de versmaat) van de Sanskriet schrijver Pingala (ca. 450 v. Chr. of volgens andere datering ca. 200 v. Chr.)[2] onder de naammaatraameru (berg van de cadens). Uitvoeriger behandelden in de 6e eeuw Virahanka en later Acharya Hemachandra (10891172) de rij, om rekentechnisch het metrum te beschrijven door de regelmatige verdeling in korte en lange lettergrepen.
In het westen was het de Italiaanse wiskundige Fibonacci die als eerste de rij noemt in zijn Liber abaci (boek van de rekenkunst) bij het 'konijnenprobleem'.[3]
Konijnenprobleem[bewerken]
Fibonacci's berekening van een konijnenpopulatie in zijn Liber abaci
De rij van Fibonacci blijkt ook op te duiken bij de studie van een konijnenpopulatie, vandaar soms de bijnaam konijnenrij. Fibonacci gebruikte hiervoor de volgende regels:
- we starten zonder konijnenparen en in de eerste maand hebben we één jong paar
- een paar is volwassen vanaf de tweede maand
- een volwassen paar krijgt elke maand één nieuw paar nakomelingen
- de konijnen sterven niet
Het aantal aanwezige konijnenparen in een maand groeit dan precies volgens: 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, 89 ....
Een nieuwe (historische) analyse van Fibonacci en zijn werk wijst niet op konijnen maar op bijen. Gedurende zijn verblijf in Algerije bracht Fibonacci tijd door in (de buurt van) de stadBéjaïa in die tijd een belangrijke exporteur van bijenwas (bougie, een Frans woord voor kaars, is afgeleid van de naam van deze stad). Anders dan bij het konijnenprobleem, waar een aantal niet in alle gevallen even realistische regels gebruikt worden, blijkt de ontwikkeling van een bijenpopulatie ook in werkelijkheid volgens de rij van Fibonacci te verlopen. Er wordt gesuggereerd dat feitelijk de bijenhouders van Béjaïa en kennis van de bijenstambomen de inspiratie voor de rij van Fibonacci vormden
|