De lymfeklieren:
De lymfeklieren of lymfeknopen hebben 4 belangrijke functies:
1.
het
lymfevocht wordt gezuiverd van ongewenste stoffen,
2.
ongewenste
stoffen worden er onschadelijk gemaakt,
3.
anti-lichamen
worden er gevormd,
4.
lymfocyten
worden er geproduceerd.
Het lymfevocht komt niet
rechtstreeks in de bloedbaan vrij, maar eerst in de lymfevaten en dan pas, via
de lymfeknopen, in de bloedbaan. De belangrijkste lymfeknopen bevinden zich in
de liesstreek, aan de oksels en aan de hals. Dit zijn net de plaatsen waar de
uitsteeksels (=ledematen+hoofd) zich aan de romp vastzitten en waar dus de
kans op een op een besmetting het grootse is. Ze vormen dus nog een laatste
barrière voor dat de antigenen het meest vitale deel van ons lichaam bereiken
namelijk de romp.
De milt:
De functie van de milt komt in grote lijnen overeen
met die van de lymfeklieren. Daarnaast zorgt de milt voor de vorming van
plasmacellen uit B-lymfocyten, breekt ze oude bloedcellen af en slaat ze het
ijzer wat daarbij vrijkomt op in depots. Ook heeft ze een regulerende functie
in het evenwicht tussen aanmaak en afbraak van bloedcellen. De milt is in
tegenstelling tot de lymfeklieren niet in het lymfevatenstelsel maar in het
bloedvatenstelsel ingeschakeld.
De thymus:
De thymus is het grootst in de kindertijd, rond de puberteit begint
deze klier te schrompelen en neemt de werking, lichamelijk gezien, af. De
thymus zorgt voor de aanmaak van T-lymfocyten. Deze jonge lymfocyten zwermen
uit en groeien in andere lymfeorganen en lymfeklieren op tot 'volwassen'
T-lymfocyten. Verder zorgt de thymus er voor dat tegen de lichaamseigen
eiwitten geen antilichamen geproduceerd kunnen worden. Ook zijn er aanwijzingen
dat de thymus een hormoon produceert dat de groei van ander lymfatisch weefsel
stimuleert. In ieder geval bestaat er een relatie tussen de thymus en de
endocriene klieren.
|