-
Vaccinatie:
Tegen influenza kan worden gevaccineerd. Dat wordt gedaan
met dode vaccins, gebaseerd op het H1N1 en 32 type. De vaccins bieden een
afdoende bescherming tegen de H1N1 en H3N2 typen en een gedeeltelijke klinische
bescherming tegen het H1N2 type.
Het
vaccin zal jaarlijks worden toegediend vanaf eind september tot begin december
(zolang de winter niet is doorgebroken kan het vaccin toegediend worden). De
dosis varieert naargelang de leeftijd en een eventuele eerdere immunisatie:
-
voor kinderen vanaf de leeftijd van 6 maand tot en met 35 maand die nooit gevaccineerd werden: twee halve dosissen (0,25 ml) met een
interval van 4 weken;
-
voor kinderen van de leeftijd van 36 maand tot en met 8 jaar die nooit gevaccineerd werden: twee dosissen (0,50 ml) met een
interval van 4 weken;
-
voor kinderen van 36
maand tot en met 8 jaar die vroeger werden gevaccineerd: één dosis (0,50 ml);
-
vanaf 9 jaar,
ongeacht de voorafgaande vaccinatiestatus, één dosis (0,50 ml).
-
antibiotica
Eenvoudige
influenza wordt niet behandeld met antibiotica. Deze worden alleen gegeven bij
aanwijzingen voor een bacteriële infectie. Recent zijn voor preventie en
behandeling van influenza nieuwe antivirale middelen (oseltamivir en zanamivir)
ontwikkeld. Dit zijn neuraminidaseremmers (Dit zijn stoffen die
specifiek de activiteit van het influenzavirale membraanenzym neuraminidase
remmen waardoor de aanmaak van nieuwe virusdeeltjes wordt geblokkeerd.) die de ernst van de ziekteverschijnselen verminderen en de
ziekteduur verkorten met ongeveer één tot twee dag. De behandeling moet wel
binnen 48 uur na de eerst symptomen beginnen. Deze antivirale middelen worden
alleen in speciale gevallen toegepast, bijvoorbeeld bij risicopatiënten met
influenza of wanneer op korte termijn (preventief) bescherming moet worden
geboden. Vaccinatie blijft de beste manier om influenza te voorkomen.
|