Nacht. Ik hou ervan. Ik vertel me elke dag weer dat ik deze keer op een redelijk uur slapen zal gaan. Het lukt me nooit. In de nacht ben ik op mijn best. Een zwerver, wat dronken studenten, een man met onbekende bestemming. Mijn lotgenoten terwijl ik in het oranje licht van de straatlamp op een bankje zit te lezen. De zwerver koopt in een nachtwinkel wat bier, de studenten gaan min of meer rechtdoor naar huis en de onbekende man loopt een even onbekend huis binnen. Ieder voor zichzelf hier, de jungle van het donkere asfalt. Rechtlijnig en vernauwde ogen, we zien niets, we vragen niets. Onze wegen kruisen elkaar, maar we kiezen ervoor om het niet op te merken. Zelfs 's nachts gaat de wereld aan me voorbij. Maar trager, haalbaarder. Af en toe is er zelfs stilte. Stadsstilte dan wel. Voetstappen in de verte en het gebulder van een vrachtwagen. De dieren van de stad, industrieel paringsgeluid. Straks ben ik weer dagmens. Maar nu geniet ik nog even van de nacht.