Inhoud blog
  • 200 Parochie
  • 110 Bijnamen
  • 108 C.O.O. nu O.C.M.W.
  • 105 Jeugdraad
  • 103 Indeling
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Sibmeise
    Sib
    30-11--0001
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.006 Kasteel van Meysse

    006 Kasteel te Meysse tot 1944

    (54) In de Plantentuin stond een tweede kasteel, vooraan aan de Oranjerievijver, inkom Meise.
    Onder de "Vriendschaptempel" die onlangs gerestaureerd werd, bevindt zich de ijskelder van dat kasteel.
    Enkele historische data Hof te Meysse :
    Volgens de bronnen verschillen de data nogal eens op enkele jaren na.  Deze gegevens plukten wij uit "Meise" van Achiel Bettesone, 3de uitgave "Schoon Meise" van Vakantiegenoegens Meise 1997.  Ik ondervond dat deze uitgave vrij exacte gegevens biedt.  Alles is uiteraard onderhevig aan kwaliteitsverbetering.
    Wij durven suggereren om aan de plaats van het verdwenen kasteel enkele foto's aan te brengen.
    XIIIde eeuw Er werd aangenomen dat het Oud Hof te Meysse in de 13de eeuw werd gebouwd.
    1211 De schepenbank was gevestigd in het Hof te Meysse
    1212 De ridders Rengot en Arnold de Menza werden vermeld als heren van Meysse of van het hof van Meysse, waar ook de schepenbank gevestigd was.  Ze kwamen toen getuigen in een diploma van Gerard Van Grimbergen.  Armand van Grimbergen zou door zijn huwelijk met Gisèle verwant geweest zijn met de heren van Kraainem, een bastaardtak van de hertogen van Brabant.
    1294-1312 Op het einde van de XIIIde eeuw kwam ‘’t Hof te Meysse in ’t bezit van Arnold Van Lier, heer van Immersele.  Hij was ook heer van Wommelgem die dat geworden was door hertog Jan I van Brabant.  Hij had het hof gekocht van de heren van Meise.  Hierdoor kreeg het hof een nieuwe naam : “het hof van Immersele”.
    De zoon van Arnold Van Immersele, Jan, huwde met Margareta van Bouchout.
    De heren Van Immersele verkochten het hof later aan de heren van der Ee.
    1401 Godfried van Lier, zoon van Jan van Lier en Margaretha van Boechout had met zijn tweede vrouw, Beatrijs van Duffel, een zoon Walter van Immersele genoemd die in 1401 in het bezit was van het Hof te Meysse of ’t Hof te Immersele.
    1474 Het Hof te Meysse was toen eigendom van Karel van Immersele.  Nadien droeg Adrienne van Immersele door haar huwelijk met Arnold van den Werve het Hof te Meysse over aan de Van den Werve’s.  Hun zoon Jan die later Karel werd genoemd, bekwam het Hof te Meysse, maar deze laatste liet het over aan zijn zus Margaretha die gehuwd was met Hendrik van Berchem (verhef van 11.6.1544)
    1500 Toen Melchior Roose, baron van Boechout, huwde met Marie – Francisca van der Linden – d’Hoogvorst van ’t Hof te Meysse, kregen de bezitters van Boechout ook toelating om in de crypte langs de evangeliekant, in de kerk van Meise,te worden begraven.
    1552 Hendrik Van Berchem en Margaretha van de Werve waren eigenaar van het hof te Meysse.  Hendrik was een afstammeling van de Berthouts.
    1553 Uit de Toponymic van Meise i.v.m. Bassevelt werd vernoemen dat Jan Vander Ee hierbij ontvangsten had.
    1556 Op 30 juni (verhef van 30.6.1556), volgens andere bronnen op 30 maart 1554, verkochten Hendrik van Berchem (een afstammeling van de Berthouts) en Margaretha van de Werve, zijn echtgenote, het Hof te Meysse met toestemming van Margaretha Cheyffs, de weduwe van Karel van de Werve, aan Jan Vander Ee, zoon van meester Lambrecht Vander Ee, heer van Sint Stevens Woluwe en aan zijn echtgenote Anne van Boechout, gesproten uit een bastaardtak van de heren van Boechout, Laurent (vader en grootvader hadden dezelfde naam) en die daardoor bezittingen had in het feodaal Hof van Meise (afbeelding en beschrijving).
    Hun zoon Jean François Van der Ee (+1645) werd erfgenaam van het hof.  Hij was gehuwd met Maria Elvira Alvarado(+ 6 juni 1634).
    1589 Op 12 januari werd Jan vander Ee benoemd tot burgervader van Brussel in de plaats van Antoon van Os (+1607).  Hij was de zoon van Jan vander Ee en Anne van Boechout die ’t hof te Meysse hadden gekocht.
    1593 Jan van der Ee, ammam van Brussel en kasteelheer van ’t Hof te Meysse, steunde de restauratie van de kerk van Meise.
    1607 Jan vander Ee ridder, burgervader van Brussel, overleed  en Jean François vander Ee erfde het Hof van Meise.
    1645 Jean François Van der Ee (zie ets naar een schilderij van Jan Van dijck) burgervader van Brussel sedert 9.1.1608 , heer van ’t Hof van Meysse, overleed op 17 maart (zie grafsteen in de St.-Martinuskerk : “D.O.M. etaeterna memoriae d. Joes Franciscus Vander Ee, H.S.E. cum conjuge  sua d; Maria Elvira Alvarado obiere , illa anno Christi MDCXLV, mensis junii  die VI (6 juni 1634)  viato, beatam illis requiem apprecarte sequeris”. 
    Zijn vrouw Marie Elvira Alvarado (de Aguilar) overleed dus op 6 juni 1634.  De zus van Jean Fraçois Vander Ee, Anne vander Ee, dochter van Jan, dame van Lanenburgh had schuldenlast en het Hof van Meise werd in beslag genomen en op 12 november 1671 toegewezen aan Barbe van der Linden, dame van Staye, weduwe van raadsheer Bougeois.
    1663 Jean Filips Vander Linden d' Hoogvorst werd door Filips IV van Spanje   tot baron verheven.  Hij was door zijn tante Barbera Vander Linden aangeduid als erfgenaam van het Hof te Meysse.
    1665 Jan Filip Vander Linden (enig overblijvende zoon van Filip Vander Linden, baron d’ Hoogvorst, neef van Barbe werd erfgenaam van laatstgenoemde op 11 december.  Indien hij zonder wettelijke erfgenamen zou sterven zouden zijn zusters Barbe-Marie, Anne-Ermance en Marie-Françoise erfgenamen worden.  Dit zou echter niet gebeuren.  Jan Filip trouwde met Anne-Albertine d’ Ognies en kreeg als nakomeling Jean – François Joseph Ignace, baron d’ Hoogvorst (24 augustus 1690).

    1694 Zicht op het oude kasteel van Meysse en bijgebouwen aan de zuid-oostzijde.  Op het voorplein naast de fontein en op de brug enkele edellieden - ook het wapen van de heren van Meise (Vander Ee 's) (Zie afbeelding anno 1556 naar een tekening van Jan Van der Croes  en ets van Harrewijn - H. 0,103, Br. 0, 207). Uitgave Le Roy 1694 en latere " Castella et Praetorea Nobiléum Brabantiae" - Antwerpen H. Thieullier.
    1696 Gravure van het Hof te Meysse in de uitgave van Leroy.
    1699 S.A.B. 1051 – tot dezer (Vander Ee) heerlijckheit hoert toe aan een selve motte (’t Waterken Berla) tweemaal entwaart ende pleeck hier voortijds te staen een schoon hys ‘twelck genoemt was thuys  van Immerzele ende nu al vergaen maar daerop blijven staend een cleyn steynen huysken.
    Hieruit mag worden afgeleid dat ‘t Hof te Meysse werd voor die tijd werd herbouwd.
    1733 Toen Melchior Roose, baron van Boechout, voor de tweede maal  huwde met Maria Francisca Vander Linden – d’Hoogvorst van ’t Hof te Meysse, kregen de bezitters van het kasteel van Boechout eveneens de toelating om in de crypte bijgezet te worden langs de evangeliekant.  Deze crypte is onder het koor ca 1500 gebouwd door de bezitters van 't Hof te Meysse zoals Jan Vander Ee, baljuw van de stad Brussel en heer van Meise.  Deze crypte is niet toegankelijk, maar werd reeds verschillende keren bezocht i.v.m. historisch onderzoek en restauratie van de kerk.
    1758 Op 6 juni werd Jan Jozef Ghislain Vander Linden  over de doopvont gehouden in de Sint-Martinuskerk van Meise door Jan Jozef Vabder Linden, heer van hombeke, ridder van de orde van malta en door Maria Francisca Vander Linden, douarrière van melchior Roose.  Hij was de zoon van Catharina Philipotte Ghislaine de Brune en echtgenoot Jozef Ignace Antoon Vander Linden , baron d’ Hoogvorst van ’t Hof te Meysse.  Eigenaardig was wel dat

    de bevalling ge beurde in het kasteel van Boechout.
    1794 – 1795 Het Hof te Meysse en het kasteel van Boechout werden in beslag genomen.  Er werd veel geplunderd en onder de leiding van Heger verdween alles war waardevol was.  Heger werd uiteindelijk onnozel verklaard!  Tijdens die periode maakten de Fransen een einde aan de feodale instellingen.
    1809 Emmanuel Vander Linden d’ Hoogvorst erfde het kasteel van Meise.

     

    003 Parochiehuis St.-Maarten

    Achter het standbeeld van baron d’Hoogvorst staan de gebouwen van het klooster en van de vrije school, geschonken door gravin Amedée de Beauffort aan de zusters van Maria van Pecq of Braine.  Hier woonde later Herman Boon pr. toen hij onderpastoor was in Meise.  Nu is dit de St.-Maartenschool.
    Boven de voordeur van dit historisch gebouw staat de inscriptie  : “Aan de weledele gravin geboren Roose de Baisy stichtster dezer school in 1861, gedurende gansch haar leven weldoenster der armen en ieverige beschermster van alle werken van weldadigheid”  Amedée de Beauffort slotvoogdes van Bouchout geboren te Brussel den 13den juli 1809 en er overleden den 18den december 1873.  Ingehuldigd op den 12den juli 1905.  Hulde en eerbiedige dankbaarheid der inwoners van Meise.”
    De inhuldiging werd uitvoerig beschreven door Edwin Ganz.
    In een nis bovenaan de voorgevel staat een mooi Mariabeeld.
    En juist voorbij de poort staat er op de gevel van het bureau van de directrice een bas-reliëf van St.-Martinus. Het verdwijnt in het wit van de gevel.  Als het gemaakt was uit harde steen zou de verf- of kalklaag er eens afgehaald kunnen worden.  Maar het is helaas plaaster.  Een kadertje zou het alleszins doen opvallen.  Het werd gemaakt door mevrouw Anita Van Raemdonck, de oma van Dimitri en Tom, toen ze er school liepen.
    Naast het klooster was vroeger de bakkerij Van Malderen, die helaas afgebroken werd voor een bank en appartementen.  Het misstond alleszins tussen het klooster en de rij huizen met trapgeveltjes van aan het huidige restaurant Van Looven tot en met de tandarts.  Wij hopen dat de voorgevel van de bank het totaalbeeld niet zal ontsieren.
    In 2012 werd het schoolhuis afgebroken, behalve de historische voorgevel.  In de kelder werd een onderaardse gang bloot gelegd, die vermoedelijk naar het kasteel van Boechout loopt.  De vondst werd verzwegen, om geen vertraging van de werken te veroorzaken!

    004 St.-Elooikapel

    (69) Achiel Bettesone noteerde in zijn database :
    XIde eeuw Wellicht stond er reeds in de Xde eeuw een stenen kapel op de Hasseltberg in Romaanse bouwstijl.  Voor de eerste schriftelijke bewijzen moet men wachten tot het jaar 1222.  De St.-Elooikapel zou vroeger toegewijd zijn aan Onze Lieve Vrouw. 
    Een andere hypothese behoort eveneens tot de mogelijkheden, namelijk deze van het heidens tempeltje tot kapel en later tot parochiekerk.
    Door de aanwezigheid van de Romeinse heirbaan in de buurt van Meise en meer bepaald op de hoogvlakte van de Hasseltberg bestaat de kans dat   er in die omgeving een heidens offertempeltje stond, dat bij de kerstening werd afgeschaft en vervangen door een missiekapel onder stuwende kracht van bv. de H.Amandus of één van zijn discipelen.  De eerste bidplaatsen waren kleine gebouwen opgetrokken in hout, leem, stro en riet.  Vanaf de IXde eeuw werd natuursteen of baksteen-metselwerk in Romaanse stijl gebruikt met kleine halfronde boogvenstertjes.  De bouw gebeurde meestal met de steun van de heer van een nabij gelegen hof.  Voor de St.-Elooikapel was dit de heer van het Hof ter Hasselt
    1007 De Hasseltbergkapel bleef steeds binnen de grenzen van de parochie Meise.
    1197 Daniël de Lyes  schonk volgens een oorkondehet Hof te Hasselt en de hoeven van het gehucht Hasselt aan de abdij van Grimbergen.  Dit met de goedkeuring van de leenheer Geraard van Grimbergen, die ook leenheer was van het Hof te Meysse (niet van Boechout).  Er werd toen ook onderhandeld over de respectievelijke rechten van de heren van Grimbergen en die van Wolvertem, nl. Alverius de Sottenghem over Hasselt.  Dit was van groot belang voor de kapel van Hasselt aangezien later (1255) bleek dat het rechtsgebied rond de kapel niet duidelijk afgebakend was.  Inderdaad, men weet dat er bewoners van het Hof te Hasselt begraven werden te Wolvertem.  Zelfs kwam ook de parochiegrens van Oppem tot aan de kapel en waren er erfcijnzen gemeenschappelijk met Rode en Meise.  De kapel te Hasselt was dus een mijlpaal tussen de vier parochies.
    Oude documenten vermelden een kapel op de Hasseltberg te Meise, vermoedelijk in Romaanse stijl gebouwd, die moet vernield zijn geweest tijdens de Beeldenstorm van 1566.  Dat deze kapel toen reeds belangrijk was, blijkt uit het feit dat zij een eigen bedienaar had, met name Arnoldus, presbyter de Hasselt (1197) en de regeling van 1256 tussen de abdij van Grimbergen en van Dielegem i.v.m. de aanstelling van deze bedienaars.  Bovendien stond ze naast een belangrijk hof, het hof ter Hasselt, waarvan in 1218 melding werd gemaakt evenals van het geslacht “de Hasselt”. De kapel stond met met de hele parochie onder  het patronaat van de abdij van Grimbergen.
    1218 Wilhelmus van Hasselt getuigde  in ’t bezit van een hof in de omgeving van de kapel.  Hiermee werd vermoedelijk de kapel op de Hasseltberg voor het eerst vernoemd (in nog overgebleven documenten).
    1222 Over de kapel van Hasselt werd uitdrukkelijk vermeld dat zij bij tussenpozen bediend werd door de pastoors van Meise en Wolvertem.  Dit gebeurde in overeenstemming met de abdij van Grimbergen en deze van Dielegem.  Hij werd pas in 1256 door bisschop Nicolaas van Kamerrijk bevestigd.
    De kapel werd ook uitdrukkelijk vermeld in een giftbrief van de kastelein Adam van Grimbergen waarin de bedienaar Arnoldus van Hasselt (presbyter de Hasselt) als getuige optrad.
    1223 Ter gelegenheid van de verdeling van tienden onder de abdijen vond men ook de vermelding omtrent de kapel van Hasselt, nl dat zij afhankelijk was van de parochiekerk van Meise.  Aldus werd zij gelijk gesteld met Oppem en Rode, alhoewel zij alqs laatste werd vermeld.  Hieruit kon blijken dat zij over een eigen tiende beschikte alhoewel de algemene regel was dat een kapel nooit over een eigen tiende kon beschikken.  Of de kapel av Hasselt, zoals die van Amelgem, een eigen doopvont heeft gehad, weet men niet, omdat er nergens een spoor van werd terug gevonden.   Zij beschikten wel over een kerkhof.  Uit de XVIde eeuw zijn teksten terug gevonden die spreken o.a.  over “het fruyt opt kerckhof”.1249 Nikolaas, bisschop van Kamerijk gaf op 8 december de toestemming en het recht om een kloosterling te benoemen van de abdij van Grimbergen als pastoor van Meise en ook van Wemmel.  Deze oorkonde was eveneens van toepassing op de kapel van Hasselt, Amelgem, Oppem en St.-Brixius-Rode.
    1256 De abt van Grimbergen die belast was met de bediening van Meise en de abt van Dielegem die belast was met de bediening van Wolvertem, sloten een akkoord over de bediening van de kapel van Hasselt, die een grenskapel was tussen beide parochies, waarbij één van hun kloosterlingen de kapel zou bedienen (gezamenlijk overleg bepaalde wie deze bedienaar zou leveren).  Dit werd bevestigd in een brief van maart 1256 door bisschop Nikolaas (zie originele latijnse tekst hierbij).  Dit werd in 1258 opnieuw bevestigd door Nikolaas van Kamerrijk en nog eens in 1287 door Willem van Kamerrijk.
    “de capelle de Hasselt”
    “ Noveritis quod nos concessimus et concedimus vivis religosis Grimbergensi Et Gettensi abbatibus et corum conventibus ut in capella de Hasselt institui faciant fratres suos, qui deserviant in eadem quousque circa dictum locum aliter duxerimus disponendum proviso quod ydonei sint quos presentari per dictos abbates contigerit.”
    De abdij van Grimbergen delegeerde hierdoor special een bedienaar voor de kapel in 1256.
    1258 Op 6 maart bevestigde Nikolaas van Kamerijk de aanstelling van Mattheus als pastoor van Meise.  In november bevestigde dezelfde bisschop op voorstel van aartsdiaken Willem van Brabant dat de bediening door de abdij van Grimbergen niet alleen toegestaan werd voor Meise en Wemmel, maar ook voor de afhankelijkheden zoals Oppem, amelgem inbegrepen, Rode en de kapel van Hasselt.
    1287 Bisschop Willem van Kamerrijk bevestigde nogmaals de brieven van 1256 en 1258 over de regeling tussen de abdijen van Grimbergen en van Jette (Dielegem) voor de bediening van de Hasseltkapel en dit tot 1320.
    1566 Beeldenstorm Kapel, vermoedelijk in romaanse stijl verwoest.
    1590 Van 1590 tot 1664 werd de St.-Elooikapel onder toezicht geplaatst van een administrateur.  In de rekeningen van de Sint-Elooikapel heeft men een uitgave van 6 gulden en 10 stuyvers “om enen St.-Elooi te doen maeken”.  Verder vond men “op Sinte Loysdach in den winter den offer a” 1590, 4rgl en 17 ½ st” vervolgens ook nog “ Op den eersten en tweeden Paesdach metterschaelen rontgehaelt onder ’t log”.  Verder werden er trouwens n Elooiviering bestond.  Daarom kan men van toen beweren dat de kapel op de Hasseltberg, die vroeger onder de bescherming stond van O.L.V., toen onder  de bescherming kwam van St.-Elooi.
    Men vermoedt dat de St.-Elooikapel nooit beschikte over een eigen tiendegebied, nochtans had zij sinds oude tijden wel een eigen dotatiegoed.  Hierover werd men ingelicht als volgt : “Dit is dat Anthonis Van Hemelrijck, toesinder ende administrateur der kercken van Hasselt heeft ontvangen”.  Dit werd geschreven door een leek en niet door een kerkmeester.  Ook werd vernomen dat”de kercke van Roye” jaarlijks een aantal “veertelen aan Hasselt” verschuldigd was.  Dit doelt op een zekere verbondenheid.
    Aan goederen had Hasselt in 1590 nog een halfbunder land “op den Lindencouter” onder Wolvertem, gedeeld met de kerk van de H.Geest van Wolvertem, elk voor een derde.  Dit bracht 6 veertelen rogge op.
    “Te Hasselt werd op de stede van Anthonis Van Hemelrijck tegen den Meutere aen ’s heirenstrate twee veertelen rocxs – Item een stuck lants ghelegen opden ende geeft ’s jaers twee veertelen rocxs.  Item van de stede van Stevijn Herserghens jaerlijckx st. cheyns, ghelegen opt Winckelveldeken.  Item juffrouw van Overbeke jaerlijcx twee veertelen rocxs, meyssese maete.  Item tclooster van Scheute en ceyns 2 lvensche penninghen”. Samen gerekend had  “de kercke van Hasselt”  minstens 2 bunder eigen goed en ekele cijnzen.  De goederen lagen allen onder Wolvertem in de oudst bebouwde landen, hetgeen wel beduidde op een zeer oude herkomst.  Deze inkomsten dienden in hoofdzaak voor onderhoud van het gebouw zelf en voor de bediening.
    In 1590 werd er ook een klok besteld voor de kapel te Hasselt : die werd echter pas in 1607 geleverd.
    Gerardus De Bock werd pastoor van Meise als opvolger van M. De Meestere.  De kapel van Hasselt onderging herstellingen o.a. aan het dak dat vernieuwd werd.  Zij werd toen druk bezocht voornamelijk op  1 december (feest van St.-Elooi), op Pasen, op tweede Pinksterdag en op de eerste Kruisdag.
    1607 In de kapel van Hasselt werd een klok gehangen die reeds besteld was in 1590.  Deze klok is thans nog in gebruik.
    1608 Het bedevaartvaantje bij de St.-Elooivieringen op den Asselenberg zag toen licht
    1627 nieuwe kroon op beeld.  Er werd toen een uitgave geboekt van 13 stuyvers “voor 100 vaenties van St Eloy”.  Het was een kopergravure van 0.169 hoogte en 0.265 breedte (zie afbeelding).  Dit werd dus vastgesteld aan de hand van de rekeningen en uitgaven voor de aankoop van de Sint-Elooivaantjes voor de ommegang en de zegening van de paarden, een activiteit die dus ten minste terug gaat tot het begin van de XVIIde eeuw.  Vermoedelijk werd de cultus van Maria verdrongen door deze van de pestheilige St.-Elooi ingevolge de pestepidemie die in onze streken was uitgebroken en ter bescherming van de dieren.  Zie afdruk en beschrijving van het bedevaartvaantje.
    1627 Op het beeld van St.-Elooi werd een nieuwe kroon geplaatst.
    1647 Onder het beleid van Gijssens Bartholemeus, pastoor van Meise, werd de bouwvallige kapel te Hasselt heropgericht in 1652 (zie zandsteen in de voorgevel)
    1652 De in 1652 bestaande kapel van Hasselt was zeer bouwvallig, vermoedelijk een gebouw uit de periode van de romaanse stijl  in zandsteen.  In een periode van amper drie maand werd er een nieuwe kapel opgericht.  De eerste steen werd gelegd op 2 juli, feestdag van O.L.V.Boodschap.  De kapel werd ingewijd door de titularis aartsbisschop van Eféze, Jacobus la Torre(Jacques de la Torre) een Norbertijn van de abdij van Middelburg als “ac altare in honore beatae Mariae ac sancti Eligii”.  In de voorgevel werd een gebeitelde zandsteen ingewerkt met de volgende aanduidingen : F.B.G.R. 1652.  Dit wil zeggen : Frater Bartholemeus Gijssens Reëdificavit anno 1652
    Het gebouw werd opgericht door de zorgen van de abdij van Grimbergen en werd van toen af zeker St.-Elooikapel genoemd.  De aanduidingen in de deuromlijstingen zien eruit als monogrammen van de maker. De kapel was vroeger grotendeels door linden en deels door een haag van de aanpalende eigendommen gescheiden.  Door de aanleg van een brede laan werd dit natuurschoon wel geschonden.
    In de rekeningen van 1652 vond men dat de herbouwde kapel 1250 gulden kostte voor de timmerman en metser, 50.000 careelen voor effenen van het kerkhof en opgraven van kanten.  Aan de ontvangsten werden godspenningen van de “vercouchte oude capella” in rekening gebracht.  Volgens de rekeningen werd in de oude kapel de deur naast het altaar hersteld, waaruit werd vermoed dat het altaar toen naast de nu ingemetselde deuropening stond, vandaar de verklaring van aannemer Urbaan Van Dooren :”De huidige kapel is een herbouwing van een kleinere Romaanse kapel waarvan de nu gesloten ingang langs de linkerzijde de voormalige altaargevel was en de huidige voorgevel tot op de hoogte van de natuursteen de zijgevel vormde.  Dit werd verduidelijkt door de dichtgemetselde Romaanse ingang van natuurstenen omlijsting en aangebrachte ingang met een omlijsting van blauwe hardsteen in een muur met natuursteen (zie afbeelding).
    1665 Waarschijnlijk begon hier een lange periode zonder erediensten ingevolge de oorlog tussen Frankrijk en de Nederlanden tot 1702
    1684 Rond 1684 kennen wij het verhaal van een pachter Van Hemelrijck te Hasselt.
    1688 Jaartal dat vermeld werd in het barokke stukwerk van het plafond van de St.-Elooikapel.  Vermoedelijk was het dak van de kapel afgebrand door de Fransen en werd het in 1688 vernieuwd samen met het pleisterwerk.  Het huidig pleisterwerk is van recentere datum, maar de stukadoors hebben het jaartal in hun werk overgenomen.
    1695 Franse soldaten richtten verwoestingen aan.
    1713 Aan de kapel gebeurden herstellingswerken.  Het jaartal 1688 in de plafonnering aangeduid werd evenwel behouden evenals bij later herstellings- en vernieuwingswerken en dit tot op heden.
    De steunelementen in het baksteenmetselwerk uit natuursteen gehouwen zijn steunblokken van houten spanten die vroeger het dakgebint hebben gedragen.
    1752 Voor de aankoop van 300 ‘wiskens voor vaentiens’ werd  9 stuiver beboekt voor de St.-Elooikapel.
    Bij de viering van het 100 jarig bestaan bekwam men een relikwie van de H.Eligius uit Rome.  Op 27 oktober werd aan M. Daems, constatarius 2 halve souvereynen uitbetaald als vergoeding voor port en uitgedeelde aalmoezen.
    1753 Voor de relikwie van St.-Elooi werd een zilveren relikquaire gemaakt.
    Voor 300 wiskens voor de bedevaartvaantjes van St.-Elooi en 6 wassen peerdekens om te offeren aan St.-Elooi werd 1 gulden en 1 stuiver geboekt.
    1754 Beeldhouwer Dubreyn maakte toen een borstbeeld van St.-Elooi en een kast.  Het beeld werd verguld door Van Wiel.
    Op 24 november, de zondag voor de feestdag van St.-Elooi, werd met grote luister en processiegewijs door pastoor Lemire het nieuwe borstbeeld van St.-Elooi, samen met de relikwie, naar de kapel gebracht.
    1759 De St.-Elooikapel staat op de figuratieve kaart van C.J.Everaert (kaartboek Karthuyzerklooster Brussel).
    1771 preekgestoelte geplaatst
    1777 Door de notering van de uitgaven weet men dat de kapel gewit werd en dat de verering een ongekend hoogtepunt beleefde.
    1789-1799 Franse Revolutie.  In onze streken heerste een schrikbewind.  De kapel werd opnieuw verwoest.  De  kelk en reliekhouder werdenb verstopt in de tuin van de koster.
    1813 Op 30 september gebeurden er uitgaven voor herstellingen aan het dak.
    1819 De kapel werd opnieuw opengesteld voor erediensten.  Er werd  offergeld genoteerd.
    1826 Vanaf 5 juli moesten de parochianen zelf de St.-Elooivieringen regelen.
    1850 Periode van hongersnood.  De toeloop naar de St.-Elooikapel verminderde geleidelijk tot ongeveer de helft van de XIXde eeuw om practisch geheel te verdwijnen met de eerste wereldoorlog.
    1899 A.Cosijn schreef in ‘Sites Brabançons’ dat ieder jaar op 6 december landbouwers met paarden te Hasselt kwamen beewegen aan de kapel.  Hij steunde zich hiervoor op geschriften Wauters (naar men vermoedt).
    1914 – 18 Tijdens de eerste wereldoorlog werd de kapel als paardenstal gebruikt door Duitsers
    1918 Dank zij pastoor Cools van Meise werd de oude gewoonte rond de St.-Elooikapel  op de Hasseltberg  opnieuw in het leven geroepen.
    1923 Op 1 december stonden er ca 70 paarden voor de St.-Elooikapel getooid met papieren vaantjes.  Door kunstschilder Edwin Ganz werd de paardenbedevaart mooi uitgebeeld (afbeelding II30)
    1937 In “Eigen Schoon en de Brabander” jg nr. 1-2 schreef men dat de kapel van St.-Elooi te Meise op het gehucht Hasselt, een beroemde bedevaartplaats was voor de gelovigen van de omringende dorpen. “Elke eersten maandag van de maand wordt er een H.Mis gelezen ter ere van St.-Elooi.  Op de dag van de Grote Begankenis heeft voor de mis de plechtige zegening van de paarden plaats.”
    1940 Tijdens de oorlogsjaren beleef de St.-Elooikapel open, maar de vieringen kenden een dieptepunt.
    1943 In het boek van Wauters vindt men binnenzichten van de St.-Elooikapel (1943).
    1954 Op 1 december slechts 4 bedevaarders te paard.
    1957 Op de feestviering van St.-Elooi waren er 60 paarden en 50 tractoren en was er de opvoering van een toneelstuk  van Peleman Bert : De avonturen van St.-Elooi en de goede koning Dagobert.  Deze opvoering had plaats op de Hasseltberg op zondag 1 december om 15 u. 30.
    1959 Omwille van de herstellingswerken beperkte de viering van 1 december zich tot enkel de ommegang en zegening van paarden en tractoren.
    De familie De Smedt – Van Ginderachter van het Hof van Hasselt liet toen op eigen kosten de kapel restaureren.  Hierbij werd het dak en de vloer vernieuwd en werd de kalk van de muren verwijderd.
    1960 Zicht op de St.-Elooikapel binnen voor de restauratie van 1960 (zie de afbeelding)
    1963 Dieptepunt vieringen na vertrek van Bert Peleman en overlijden van Fiel Lettens en Van den Breede.
    1970 De familie Heyvaert, Mgr Daelemans en architect Jan Van Roy met Jan Robeyn en Albert Van der Wilt namen de vieringen ter harte.
    1972 Architect Jan Van Roy ontwierp een nieuw teken van eregezel.  Het werd gesmeed door Jan Van Riet en Vasseur (afbeelding).  Het vorige ereteken bestond uit een hoefijzer opgehangen aan een ketting.  Toen werd ook een aanvang genomen met het maken van  kleine kruisjes, die ieder jaar anders zouden zijn.  Door de K.I.T.O.-school van Vilvoorde met Joris Hanssens en Guido Roeffaer en hun dames, leerkrachten aldaar, werd dit werk ieder jaar tot een goed einde gebracht.  De deelnemers aan de ommegang  kregen dit aangeboden als aandenken.  Verder werden die verkocht om de confrèrie te steunen.  St.-Elooi werd Emiel Knop en Smidje Smee was Albert Van der Wilt.  De stoere Brabantse trekpaarden werden geleverd door paardenfokker Gaston van Doorslaer uit Imde.   Dit zou gedurende vele jaren zo blijven.
    1977 Kunstsmid Van Riet versierde de St.-Elooikapel met een bijzonder mooi kruisbeeld in smeedijzer.
    1988 De Confrèrie de Bethune stuurde een speciale afvaardiging naar de St.-Elooiviering in Meise, welke ook in de Broederschap werd opgenomen.
    1990 Eureloy, de Europese federatie van St.-Elooibroederschappen werd gesticht.  In april kwamen de verantwoordelijken uit Noyon, Bethune, Beuvry,Dülken, Kevelaer, Antwerpen en Meise samen in de pastorij van Meise, waarbij de statuten werden opgesteld.  Op 24 juni tekenden een groot aantal aanwezigen te Noyon het Europese charter.  Op 14 november werd er te Antwerpen vergaderd om een Raad van Bestuur en een dagelijks Bestuur samen te stellen.  Mgr. Daelemans werd voorzitter en Frans Heyvaert werd secretaris-generaal.
    2002 viering 350 jaar St.-Elooikapel en plaatsing beeld van  Paul Grégoir.

    362 De kapel van Sint-Elooi

    Wanneer deze kapel gebouwd werd is niet bekend.
    De hypothese dat zij voor 1200 opgericht werd als missiepost is zeer aanvaardbaar.  Langs deze post heeft het Kristendom zich in Meise gevestigd.  Is Hasselt als kern ouder dan het dorp ? Heeft een verschuiving van het zwaartepunt van het dorp zich voorgedaan, zoals elders wanneer door afschaffen of verzachten van het latendom, de vrijgekomenen niet meer aan een bepaalde ligging gebonden waren.  Dit verschijnsel doet zich voor waar vrije dorpen opgericht worden doch hier zou men de kleine kern van Hasselt gevlucht zijn, om de groten van het dorp in handen te vallen, wat weinig waarschijnlijk is.
    Een zeer oude schepenbrief (4.6.1292) van Meise zegt dat “Wouter, de Coster van de Capelle,  een Mechelse balstee rogge verkocht aan de kranke begijnen te Mechelen bepand op een beemd-wing van de heer van Grimbergen”.
    Was dit de koster van Hasselt ?
    In 1222 treedt “Arnoldus, presbyter de Hasselt” op als getuige.
    Is Hasselt een parochie geweest ?  Misschien, maar dan is het heel lang geleden ofschoon van het kerkhof van Hasselt eeuwen lang gesproken wordt bv. nog in 1754.
    Op te merken valt dat er steeds gesproken wordt van de “Capelle” of “de Kercke” van Hasselt – niet van St.-Elooi.
    Volledigheidshalve geven we hier de mening van dr. Verbesselt “de ligging van deze kapel op de grens van drie gemeenten en nabij het voornaamste knooppunt van wegen van een  hele streek is zeer belangrijk”.  Hieruit leidt hij af dat de Sint – Elooikapel behoort tot “ de oudste bidplaats van de streek die het aandenken bewaart van de doortocht van de eerste missionarissen.  In deze bidplaatsen werden de heidenen gedoopt.  Deze kapellen werden niet ingericht tot parochiekerken om reden van hun ligging – maar ze blijven bid- en bedevaartplaatsen.  Dit is waar voor de Sint – Elooikapel”.
    Wij durven het zo voorstellen.  In de vroegere periode van de missionering werd een houten noodkapel opgetimmerd.  De zusters zullen deze kapel terug in goede staat hersteld hebben om te kunnen dienen als bidplaats waar op zondagen en feestdagen mis werd gelezen.
    De bediening van de kapel werd door twee abdijen waargenomen, enerzijds door de abdij van Grimbergen en  anderzijds door de abdij Sint – Pieters in Jette, patronatus van de parochie Wolvertem.
    In 1652 werd op initiatief van de pastoor van Sint – Martinus, Bartholomeus Gysens, de actuele kapel gebouwd.  Op een zandsteen kan men volgend inschrift lezen : F.B.G.R.A. 1652 – de initialen van Frater Bartholomeus Gysens reedificavit anno 1652.
    In het jaar 1652 werd de Sint – Elooikapel gewijd door Jacobus la Torre titulaire aartsbisschop van Efeze, proost van Harelbeke en vicarius apostolicus in België “ac altare in honore Beat.  Virgo Mariae ac Sancti Eligii”.  Hie rijst de vraag : Was de kapel ook toegewijd aan Maria ?
    Deze kapel werd in 1951 geklasseerd als monument.  Ze bezat een klein patrimonium o.a. twee bunder eigendom en een fruithof.
    Had de kapel van Hasselt een kerkhof ?
    Het is mogelijk dat er begraven werd op de grond rondom de kapel maar we durven het niet bevestigen. (Ten Westen van de Hasseltberg stonden enkele huizen die in de volkstaal gekend waren onder de benaming van de Oppemse ziekenhuizen, waarschijnlijk in tegenstelling met de Wemmelse ziekenhuizen, ook gelegen langs dezelfde weg.)
    Jaarlijks wordt dank zij de Sint – Elooigezellen de feestdag van hun patroon plechtig gevierd.
    Destijds was er op de pastorij van Meise een register van 60 bladzijden, in perkament, waarin de ontvangsten en uitgaven voor rekening van de kapel van Hasselt genoteerd werden.
    Het omvat :
    bladen 1 – 4 : uitgaven volgens de kerkmeesters – 1702 : Denis Vermeiren – 1703 : Jan Jacobs – 1704 : Peter Van Waeleroyck – 1705 : Hendrik Van Hemelrijck.
    Bladen 13 – 18 : ontvangsten van 1750 – 95 door Norbert Ferro pastoor van Meys.
    bl. 59 bekentenis van Gerard Terwecoren, erfkoster, dat zijn ouders 60 g. schuldig gebleven waren aan de kapel en belofte deze jaarlijks af te leggen – geëindigd 8.12.1777 – met inschrijving pastoor Le Mère : “Is voldaan dus doodt”.
    bl. 60 – verklaring van de pastoor van Meise dat hij te Brussel aan mevrouw Mesmaecker een schuld van 240 g. aangegroeid tot 352 g.  Dit geld was in 1660 opgenomen geweest door pastoor de Potter ten tijde van de pest, voor de H.Geest (dit is voor de steun aan gezinnen) en betaald met de verkoop van het Roybos (1703 L. Lettens), 138 g. en de helft van het Pijpenbos (Pipenoybos) 120g. en 93 g. uit het offer van O.L.Vrouw (er is weer geen sprake van Sint – Elooi.
    Op 17.1.1711 betaald aan Meester Coppens ter accommodatie van de remonstrantie van de kerk van Meise, 130 g. verminderd van 6 g. 19 st. wegens gewicht gouden ring geofferd aan O.L. Vrouw – blijft 117 g. betaald met de andere helft van het Pijpenbos.
    In 1709 wordt het Kerckbos voor 240 g. verkocht aan Ant. Thielemans.
    Het offerblok geeft alle jaren 8 à 9 gulden
    Op 31.1.1711 wordt 10 g. 10 st. van ’t Kerckenoffer gelegd in de loterij van de finis terrae (finistère).
    Rond 1750 stijgt de opbrengst van de offerblok 20 g. op de feestdag van Sint – Elooi.
    Vanaf 1750 wordt een uitgave ingeschreven voor de dienst van 3 december – toen was Terwecoren koster van de kapel.
    Op 27.10.1752 – 2 halve souvereynen aan M. Daems cantatarius voor port en een te Rome uit te delen aalmoes aan de reliquiën van de H. Eligius.
    In 1755 betalingen aan Van Wiel voor het vergulden van de kasse van St.-Elooi en aan beeldhouwer Durey voor de kasse.  Een nieuw missaal en register.  Aan Dielegem wordt een jaarlijkse cyns betaald – en om de 3 jaar worden 500 vaantjes gekocht
    In 1770 wordt een nieuw casuyvel aangekocht.

    Bibliografie :

    “350 jaar St.-Elooikapel” Achiel Bettesone
    “Meise” Achiel Bettesone
    “St.-Elooikapel” Constant Noppen Berla
    “Meise, onder de toren van St.-Martinus” Jef De Cuyper Sib 2001

    005 Kasteel van Boechout

    (71 - 4,12) 1095 Godfried I (met de baard), hertog van Brabant, stichtte te Meise de versterkte burcht (vierkante toren of donjon) van Boechout als schild tegen de machtige heren van Grimbergen die hem ontrouw waren.  Hij was graaf van Leuven en schonk in 1129 zijn jachtdomein aan de Norbertijnen (Abdij van Park).
    1160-1172 In opdracht van de hertogen van Brabant werd de versterkte burcht van Boechout gebouwd door de heren van Kraainem (Willem) dit als schild tegen de opstandige Berthout’s, heren van Grimbergen en ook als schild tegen de graven van Vlaanderen.
    1182 De Crainhem’s kregen van de hertogen van Brabant het bevel een versterkte burcht te bouwen in de benedenhoek van Meise, tegen de machtige heren van Grimbergen, met name de Berthouts.
    1356 Lodewijk van Male belegerde de burcht van Boechout in een bloedige strijd
    1400 Door toedoen van Gilles van Boechout, die abt werd van Grimbergen, zorgde de abdij voor een kapelaan in dienst van Boechout en was er een familiegraf voor de heerlijkheid Boechout in de abdijkerk van Grimbergen.
    1416 Egidius van Boechout was abt premarius te Grimbergen.  Hij stierf in 1416.  Zijn grafsteen bevindt zich in de abdijkerk van Grimbergen.  Vermoedelijk was er toen ook een kapelaan op het kasteel van Boechout.
    1535 Op 15 maart werd Boechout en omgeving zwaar getroffen door een orkaan.
    1537 Als Boechout door Everaert Vander Marck en erfdochter van Margaretha van Boechout werd verkocht aan Maximiliaan Van Zevenbergen (Transsilvan), secretaris en raadsheer van keizer Karel, werd ook de toekenning van de kosterij van Meise overgedragen.
    1582 Onder de leiding van Alexander Farnese, prins van Parma, werd Meise en Boechout belegerd en vernield door de Spaanse troepen die er ook zware beschadigingen aanrichtten. Boechout werd ook bezet door Bernard de Merode.
    1598 Boechout werd door Albrecht en Isabella verheven tot baronnie.
    1600 Er werden grondige herstellingen uitgevoerd aan de burcht.
    1605 De heerlijkheid van Boechout werd voor het eerst erkend als baronnie door aartshertogen Albrecht en Isabella onder Chistoffel d’ Assonville.
    1615 Charles d’Assonville was heer van Boechout van 1607 tot 1651.
    1677 De familie France d’ Assonville liet Boechout over aan de Roose’s, tot 1830 laatste eigenaars tijdens het ancien regime.
    1678 Boechout werd aangekocht door Pieter Ferdinand Roose, raadslid van Brabant en zoon van Jan Roose, burgemeester van Antwerpen die ook advokaat geweest was voor de France in verband met het proces tussen Filip ’t Serclaes, heer van St.-Agatha – Rode, echtgenoot van Marie d’ Assonville (dochter van Christophe) en Gaspar de France, echtgenoot van Margaretha d’ Assonville, over het bezit of het verkrijgen van Boechout.
    1679 figuratieve kaarten van goederen gelegen te Meise en toebehorende aan de abdij van Grimbergen, opgemaakt door Peeter Meysman naar de kaart van Brussegem door Jan Van Acoleyen, met schetsmatige afbeelding van de kerk en ’t Goet van de heer Spinosa (Boechout).  Het zijn gekleurde tekeningen 0.45 * 0.45.
    1694 pag. 47 “Meise Bettesone” ingescand
    1728 Op 5 december sloot Melchior Roose een overeenkomst met de abt van Grimbergen en pastoor F.C.Caesens te Meise tot het opnieuw stichten van een slotkapel in de burcht van Boechout met als voorwaarde er dagelijks een mis op te dragen, maar te wonen in de pastorij te Meise (Franç. Xavier Le Mir) en daar de pastoor te helpen. Dit tegen de prijs van 6.600 gulden.
    1733 Toen Melchior Roose, baron van Boechout, voor de tweede maal  huwde met Maria Francisca Vander Linden – d’Hoogvorst van ’t Hof te Meysse, kregen de bezitters van het kasteel van Boechout eveneens de toelating om in de crypte bijgezet te worden langs de evangeliekant.  Deze crypte is onder het koor ca 1500 gebouwd door de bezitters van 't Hof te Meysse zoals Jan Vander Ee, baljuw van de stad Brussel en heer van Meise.  Deze crypte is niet toegankelijk, maar werd reeds verschillende keren bezocht i.v.m. historisch onderzoek en restauratie van de kerk.
    1794 -1795 De winter was bijzonder streng en er was grote armoede.  Er sneuvelden toen tijdens de strenge winter veel bomen in het domein van Boechout. Het hof te Meysse en het kasteel van Boechout werden in beslag genomen. Er werd veel geplunderd en onder leiding van Heger verdween alles wat waardevol was.  Heger werd uiteindelijk onnozel verklaard.
    tijdens deze periode maakten de Fransen een einde aan de feodale instellingen.
    1832 Het kasteel van Boechout werd verbouwd (zie afbeelding II 15.2) door graaf Amedée de Beauffort onder leiding van architect T.F.Suys.  In het mooie zaaltje met in de zoldering al de wapenschilden van de vorige eigenaars van Boechout werden door Capronnier gebrandschilderde glasramen  aangebracht met beeltenissen vande hertogen van Boergondië, keizer Maximiliaan, Karel V, Filips II, Albrecht en Isabella.  Naar Wemmel toe kwamen er ook een paar nieuwe gebouwen bij waarin blauwe bakstenen werden verwerkt.
    1879 Op 13 maart kocht koning Leopold II met Filips, graaf van Vlaanderen als borg, het kasteel van Boechout van Leopold de Beauffort, zoon van Amedee, voor zijn zieke zus Charlotte, keizerin van Mexico (Marie Charlotte Amélie Victor Clémentine Leopoldine, prinses van België, aartshertogin van Oostenrijk en keizerin van Mexico(zie afbeeldingen II 17.4) . Pas op 16 april 1881 werd de acte van verkoop verleden voor het hof te Meysse, eigendom van Edmond Vander Linden d’ Hoogvorst.
    1880 Op 4 augustus werd Karel Hendrik Van Daelem (° 25.1.1836 te Wemmel)  pastoor van Meise tot 22 december 1920, dag van zijn overlijden.  Hij was ook aalmoezenier van keizerin Charlotte en celebreerde regelmatig de H.Mis in de slotkapel van het kasteel van Boechout.
    1914 Op 20 augustus was Meise door het Duitse leger (IIIde Rs Vlassen) reeds bezet. Het domein van Boechout bleef echter onbezet gezien het de woonplaats was van keizerin Charlotte, een schoonzus van keizer Frans-Jozef van Oostenrijk.
    1914-18 Aan het hek van het domein van Boechout werd een grote  plaat aangebracht : “dit kasteel wordt bewoond door Hare Majesteit  de Keizerin van Mexico, schoonzuster van onze doorluchtige bondgenoot Keizer Franz-Jozef van Oostenrijk”.
    Een maal richtte de stille burcht een discreet verzoek tot de Amerikaanse Ambassade en Brand-Withlock, gezant van de Verenigde Staten gaf onmiddellijk gevolg aan de vraag : wit brood voor de keizerin …
    1927 Op 17 januari om 7 uur overleed keizerin Charlotte op het kasteel van Boechout (zie foto en illustratie II 32).
    1939 Het domein van Boechout werd eigendom van de Belgische staat die het van de “Kroon” had gekocht.
    1940 Op 10 mei, toen de oorlog uitbrak, zat de koninklijke artillerie van België op het domein van Boechout. Op 14 en 15 november heerste er een orkaan over Meise. Hierbij sneuvelden verscheidene prachtexemplaren van de beuken langs de dreven van het domein, die aangeplant werden in 1806 door Karel Peter Roose en Hendrika Franciska de Visscher de Celles die Boechout in 1876 op 12 juli in bezit genomen hadden.
    1941 Op 12 november werd door brand het zadeldak van het kasteel van Boechout gedeeltelijk vernield.
    1944 Op 9 september bezetten de troepen van het Engels leger het domein van Boechout en gebruikten het als opleidingscentrum voor een tankeenheid en een vervoerskorps. Het resultaat van hun verblijf was afschuwelijk .
    Op 29 november viel er een V1 (vliegende bom) in de Westhoek van het park van Boechout.  Hierdoor sneuvelden vele ruiten o.a. in beide kastelen (zie afbeelding).
    1965 tot 1970 waren de Vlaamse poëziedagen te gast in Meise en werden poëzie-evenementen gehouden op het terras van de Oranjerie.
    1986 Van 13 tot 21 september werd het gerestaureerde kasteel van Boechout opengesteld voor een retrospectieve in de benedenzaal over kunstschilder Edwin Ganz
    5.6.1988 Historische evocatie van de bewoners van het kasteel van Boechout
    1992 Het Audiovisueel Centrum vierde zijn 25 jarig bestaan in het kasteel met een opvoering van het gedicht AVC Meise – Podium 1984 van Gery Florizoone, laureaat Jules Van Campenhoutprijs voor poëzie in 1982. De uitreiking van de J.V.C.-prijs voor poëzie en de Marits Naessensprijs voor Plastische kunst gebeurde terzelfdertijd. Er was ook een optreden van een Spaanse Flamencogroep.
    2005 Dag van het park onder het thema Liefde in het park, 3 gedichten, 6 talen een selectie uit “A thing of beauty” en “A joy for ever” rond de Oranjerievijver in de romantische Plantentuin, voorgelezen door oud leerkrachten van het Audiovisueel Centrum Meise en Lief Van Schel (voorlezer van de gedichten van de laureaten van de JVC-prijs.

    Uit “Meise” van Achiel Bettesone V.g. 1979 en 1998 van pag. 14 tot 22

    25 Kasteel van Boechout (ca.1100)

    Reeds rond 1100 vinden we vermeldingen van een versterking op deze plaats. Het oudste nog bestaande deel van het kasteel, de vierkante toren (links als u voor het kasteel staat), werd rond 1350 gebouwd.
    De bronzen gedenkplaat op de binnenkoer geeft aan dat het kasteel in 1832 verbouwd werd door Tilman-François Suys in opdracht van baron Amédée de Beauffort. Keizerin Charlotte verbleef er met haar gevolg vanaf 1879 tot ze overleed op17 januari 1927.
    De laatste restauratie ving aan in 1980 met het vernieuwen van de binneninrichting en eindigde in 1988 met het zandstralen
    van de gevels.

    Bibliografie :
    “Meise” Jan Vanden Eynde
    “De heren van Boechout en hun waterburcht te Meise” Constant Noppen
    “Het koninklijk domein van Boechout en zijn kastelen” Edwin Ganz
    “Meise, onder de toren van St.-Martinus” Jef De Cuyper pag. 16 – 19
    “De waanzin van Charlotte” Jos Pauwels e.a. hoofdstuk “Madeleine” van Jef De Cuyper
    “Keizerin Charlotte op rust in Meise” van Achiel Bettesone

    006 Kasteel te Meysse tot 1944

    (54) In de Plantentuin stond een tweede kasteel, vooraan aan de Oranjerievijver, inkom Meise.
    Onder de "Vriendschaptempel" die onlangs gerestaureerd werd, bevindt zich de ijskelder van dat kasteel.
    Enkele historische data Hof te Meysse :
    Volgens de bronnen verschillen de data nogal eens op enkele jaren na.  Deze gegevens plukten wij uit "Meise" van Achiel Bettesone, 3de uitgave "Schoon Meise" van Vakantiegenoegens Meise 1997.  Ik ondervond dat deze uitgave vrij exacte gegevens biedt.  Alles is uiteraard onderhevig aan kwaliteitsverbetering.
    Wij durven suggereren om aan de plaats van het verdwenen kasteel enkele foto's aan te brengen.
    XIIIde eeuw Er werd aangenomen dat het Oud Hof te Meysse in de 13de eeuw werd gebouwd.
    1211 De schepenbank was gevestigd in het Hof te Meysse
    1212 De ridders Rengot en Arnold de Menza werden vermeld als heren van Meysse of van het hof van Meysse, waar ook de schepenbank gevestigd was.  Ze kwamen toen getuigen in een diploma van Gerard Van Grimbergen.  Armand van Grimbergen zou door zijn huwelijk met Gisèle verwant geweest zijn met de heren van Kraainem, een bastaardtak van de hertogen van Brabant.



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 27/11-03/12 1978

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs