Mijn oudovergrootvader (generatie 8) Johannes Baptist Delaey (° Hooglede 1724 - + Hooglede 1794) is de betovergrootvader van de Hoogleedse dichter Omer Karel De Laey.
Audomarus Carolus Desiderius De Laey (Hooglede 18 september 1876 - Hooglede, 16 december 1909) was een Vlaams dichter, toneelschrijver en essayist. Hij was een zoon van Desiderius (Desiré) De Laey, een welgestelde boer, de burgemeester van Hooglede en later ook provincieraadslid.
In 1890 ging hij naar het Klein Seminarie in Roeselare en in 1896 naar Leuven, waar hij rechten studeerde. Vanaf 1900 was hij medewerker aan de Dietsche Warande en Belfort, een literair tijdschrift dat nog steeds bestaat. In datzelfde jaar promoveerde hij tot doctor in de rechten en ging hij werken bij de advocatuur. In 1902 debuteerde hij met de dichtbundel Ook verzen. Een jaar later verscheen een tweede bundel en moest hij zich vanwege een aangeboren hartkwaal terugtrekken uit de advocatuur. De Laey bracht nog enkele dichtbundels uit, schreef twee toneelstukken en leverde bijdragen aan een aantal literaire tijdschriften. In 1909 overleed hij, 33 jaar oud.
- Het Cultureel Centrum De Gulden Zonne (bij het marktplein) in Hooglede is genoemd naar één van zijn gedichten.
- In de gevel van zijn geboortehuis (Amersveldestraat 49) in het gehucht Sint Jozef is een gedenkplaat aangebracht.
- In St Jozef is een Delaeystraat te vinden. Die is echter genoemd naar zijn vader Desiré. (Bron: Wikipedia)
Eén van zijn gedichten volgt hier onder
Verhangen
s Nuchtens, over winter, hangt een
schuwe schooier in de top
van een eike, langs een wegel,
witgeijzeld, aan een strop.
Zijn gerokken lijf, in vodden,
wiegelt met een doof gezucht
van de takken, lijk de slinger
van een uurwerk, door de lucht.
Diepe, met de randen voor zijn
ogen, zit een vette hoed,
en er leken uit zijn neuzegaten zwarte druppels bloed.
Over t veld, in wilde snakken,
loopt de scherpe wind en vaart,
huilend lijk een brakke, door de
stoppels van zijn roste baard.
Uit de hemel, grauw lijk asse,
met een aardig moordgeschreeuw
draait een kraaie, rond de eike,
nerewaarts, tot in de sneeuw.
En ze vlucht, omdat de schooier
zijn bebloede tong uitsteekt
naar de zon, die lijk een gouden
penning, door het oosten breekt.
10-04-2008 om 00:00 geschreven door polkovnik 
|