Toen ik vandaag de deur opende dacht ik even dat ik
droomde. Ik hoorde gehuil. Niet het gehuil van Eva maar van een baby. Ik dacht
dat gek geworden was. (Wat best zou kunnen na de gesprekken met onze therapeut
Hetty.) Dan wist ik het of beter gezegd ik rook het. De sigarettenrook had het verraden.We hadden visite. Ik wist wel dat het geen
bekende kon zijn, want die weten dat Eva het niet aan zou kunnen om nu een baby
te zien en te horen. Toen ik de keuken binnenkwam stelde de vrouw zich voor.
Het was onze buurvrouw, die schuin tegenover ons woont. Ze kwam ons uitnodigen
voor een buurtborrel, die zij en haar vriend Steef over twee weken organiseren.
Ik zei dat we van de partij zouden zijn. Hoewel ik het eigenlijk wel haat, die
feestjes met allemaal mensen die je niet kent. Ik ben niet zo een persoon die
een gesprek begint met wild vreemden. Eva is hier veel beter in.
Rebecca is hier om ons uit te nodigen voor de
buurtborrel, die zij en haar vriend Steef organiseren,roept Eva vanuit de
keuken.
Een kaartje in de bus vind ik zo onpersoonlijk,
vervolgt Rebecca. En toen vroeg Eva heel aardig of ik koffie wilde en raakten
we aan de praat. Tenminste, totdat Sem begon te janken.
Ik weet dat ik nu in de wagen hoor te kijken en hoor
te vragen hoe oud hij is, maar dat kan ik Eva niet aandoen. Ik moet zien te
vermijden dat het gesprek die kant op gaat, dus ik begin onnozel te bazelen dat
ik het een goed idee vind, een buurtborrel, en dat we zeker van de partij
zouden zijn.
Vandaag is de dag waar we zo naar uitkeken en er vervolgens
zo tegenop zagen. Ik weet maar al te goed dat dit raar klinkt en dat is het
ook. We hadden dit huis gekocht om onze dochter ruimte te geven. De ruimte om
te kunnen spelen, de ruimte om te kunnen groeien maar vooral de ruimte om
gelukkig te worden samen met ons. Maar sinds we ons kindje verloren zijn is
alles verandert. Ik wist zelfs niet of ik Eva zou meekrijgen naar ons nieuw huis.
We hebben reeds veel meegemaakt. De scheiding van Evas ouders, mijn ouders die
gestorven zijn, ons kindje dat dood geboren werd. Om dan nog maar te zwijgen
over de dagen die we doorbrachten bij dokters en in het ziekenhuis opdat Eva
toch maar zwanger zou worden. Ik kon haar niet geven wat haar hart verlangde.
Ik kon haar met mijn lui zaad geen kind schenken.
Edward, Evas schoonbroer, had mij geholpen om het huis
af te krijgen. Ik hoopte dat Eva het mooi zou vinden en in de eerste plaats dat
ze vanavond hier zou zijn.
Eerst een bakkie, zegt Edward, wiens blonde grote
hoofd al rood aangelopen is van het kapotscheuren van een paar kartonnen dozen,
wie we op de vloer leggen om die te beschermen. Ik zet het espressoapparaat aan
en antwoord dat het tien minuten duurt voordat het water op temperatuur is.
Wat een moeilijk gedoe. Ik vind gewone koffie ook goed, hoor. Edward likt
zijn shaggie dicht en pakt een van de schilderkrukjes. Het is wel een mooi
huissie, Peter. Je hebt hard gewerkt.
Ik zeg dat ik
hoop dat Eva dat ook vindt.
Tja, zegt hij en steekt zijn sigaret aan. Ik geef
hem een schoteltje.
Weet je het is moeilijk voor haar. Hij inhaleert
diep en luidruchtig.
Dat weet ik. Voor mij ook, antwoord ik en ik voel
met mijn hand aan de koffiemachine of hij al warm is.
Ja, maar jij bent een kerel. Voor ons kerels is het
anders. Zij hebben dat moedergevoel, hè, dat zit heel diep. En laten we wel
wezen, jij kunt bij een anderzo weer
een kind maken, al ben je tachtig. Ik stop een cupje in het apparaat en haal
het hendeltje naar me toe. Onder luid gebrom sijpelt de espresso in het kopje.
Ze heeft het blijkbaar niet verteld aan haar familie en dat siert haar.
Komt ze nog vandaag?
Vanavond. Als alles staat, zeg ik en ik zeg er niet
bij dat ik daar helemaal niet zo zeker van ben. Ze heeft de hele nacht in de
woonkamer gezeten, bij de kaarsen die ze brandt voor Lieve. De verhuizing is
voor haar zeer confronterend. (Nieuwe Buren, 2006, pp. 27-28)