Op het moment dat de zuiger in het BDP staat wordt de cilinder gespoeld. De zuiger beweegt omlaag en via de inlaatklep (dus geen spoelpoorten!) stroomt de verse verbrandingslucht naar binnen. Een gedeelte van de lucht gaat gelijk weer via de openstaande uitlaatklep richting de uitlaat naar buiten. Als de zuiger verder naar beneden beweegt sluit de uitlaatklep en de cilinder vult zich nu met verse lucht die nodig is voor de volgende verbranding. De druk in de cilinder wordt nagenoeg gelijk aan de spoeldruk (Afhankelijk van de belasting van de motor zal de spoeldruk 0.1 tot 2.5 bar zijn).
2) compressieslag :
Nadat de zuiger in het ODP (Onderste Dode Punt) is aangekomen, beweegt de zuiger weer omhoog. De nog openstaande inlaatklep sluit pas als de zuiger al een stuk van zijn opgaande slag heeft afgelegd. Na het sluiten van de inlaatklep wordt de lucht in de cilinder tijdens de rest van de opgaande slag samengeperst. De druk in de cilinder loopt hierbij net als bij de tweeslagmotor op tot 80 à 120 bar, de temperatuur van de lucht stijgt tot 550 à 600 graden.
Aan het einde van de compressieslag wordt fijn vernevelde brandstof in de verhitte lucht gepoten; het gevormde brandstof/luchtmengsel ontsteekt spontaan. De brandstof inspuiting blijft ook na de ontsteking van het eerst gevormde mengsel nog enige tijd doorgaan. Afhankelijk van het type motor doorloopt de krukas van de motor gedurende de totale brandstofinspuiting een hoek van 20 tot 25 graden. De duur van de verbrandig is aanzienlijk langer dan de duur van inspuiting
3) arbeidslag :
Nadat de zuiger het BDP heeft bereikt loopt de gasdruk in de cilinder aanvankelijk nog op tot 120 à 180 bar terwijl de temperatuur in de cilinder kan oplopen tot 1500 à 1600 graden. Door de hoge druk in cilinder en de uitzetting van de gassen wordt zuiger naar beneden gedrukt. Als de zuiger verder naar beneden beweegt neemt de druk en de temperatuur van het verbrandingsgas snel af. Tegen het einde van de arbeidsslag wordt de uitlaatklep in de cilinderkop geopend en de verbrandingsgassen stromen met hoge snelheid uit de cilinder richting de uitlaat. Bij het einde van de expansie, dus op het moment dat de uitlaatklep opengaat, bedraagt de gastemperatuur nog 'maar' 600 à 700 graden en is de gasdruk dan nog slechts 3 à 4 bar.
4) uitlaatslag :
Tijdens de volgende opwaartse slag worden de verbrandingsgasresten door de zuiger via de geopende uitlaatklep uit de cilinder verdreven. Ruim vóór het einde van de uitlaatslag wordt de inlaatklep geopend en stroomt verse lucht de cilinder waarvan het grootse gedeelte via de uitlaatklep verdwijnt. Zo wordt de cilinder gespoeld en gekoeld. Bij het bereiken van het BDP begint het proces opnieuw bij de inlaatslag.
Het spoelproces begint al voor einde van de uitlaatslag en duurt tot in een deel van de inlaatslag. Tijdens het spoelen worden de resterende verbrandingsgassen uit de cilinder verdreven en worden de cilinder, bovenkant zuiger en de kleppen gekoeld.