Alle onderdelen van een motor zitten in het motorblok. Het motorblok komt aan bij de fabriek als het nog maar half af is. In de fabriek worden de cilindergaten in de motor geboord. In deze gaten bewegen later de zuigers op en neer door de verbranding van de brandstof.
In de wand van elk cilindergat worden groeven gemaakt. In die groeven blijft smeerolie zitten. Zo kunnen de zuigers soepel op en neer bewegen. Dan gaat het motorblok ondersteboven naar een ander deel van de fabriek.
Elk blok heeft een eigen streepjescode. Zo kan het de hele tijd goed in de gaten worden. Speciale apparatuur controleert voortdurend of elk onderdeel wel goed wordt gemonteerd.I n een ander deel van de fabriek krijgt de krukas langzaam vorm. De krukas wordt door de op en neer bewegende zuigers rondgedraaid en is verbonden met de versnellingsbak. Eerst is er alleen maar een grof stuk staal. Robotarmen duwen het van machine naar machine, wel twintig keer, totdat er uiteindelijk een krukas uitrolt. Nu wordt er een stalen schijf met tanden gemonteerd, de zogenaamde tandkrans. Deze wordt verhit en op de krukas gedrukt. Als hij weer afkoelt krimpt hij tot ie precies past.
De tandkrans zorgt voor de juiste afstelling van de verbrandingscyclus. Al draaiende komen de tanden langs een sensor. Die leest de stand van de krukas af en ervoor zorgt dat de motor de bougies precies op het goede moment laat vonken. Nu wordt de krukas uitgebalanceerd. Als dat niet goed gedaan wordt, gaat de motor trillen. Een computer controleert de draaibeweging en bepaalt of er ergens nog metaal moet worden weg geboord.
Op de motorassemblagelijn staat het motorblok nog steeds op zijn kop. Een robot smeert de vier lagers waarop de krukas moet draaien. Dan wordt de krukas op zijn plaats gezet.
Daarna worden de zuigers gemonteerd. Zes per motor in dit geval. Dit zijn namelijk zescilindermotoren. De zuigers zijn van aluminium. Robots plaatsen ze op de cilindergaten van het motorblok. Elke zuiger zit met een verbindingsstang vast aan de krukas. Die stang heet een drijfstang.
Nu kunnen de monteurs de achterkant van het motorblok afsluiten. Een robot brengt een dichtingmiddel aan. Het blok wordt dichtgeschroefd met een speciaal schroefpistool.
Ergens anders worden de twee koppen die het motorblok gaan afdekken in elkaar gezet. Deze robot maakt de bougiebuizen dicht, voordat ze in de koppen worden geplaatst. De koppen dekken de cilindergaten af. Elke cilinder krijgt een bougie die de brandstof laat verbranden en vier kleppen. Twee kleppen om de brandstof binnen te laten en twee zodat de uitlaatgassen eruit kunnen.
De nokkenassen lopen van voor naar achter. Zij zorgen ervoor dat de kleppen open en dicht gaan. Elke motor heeft er vier. Een robot dicht alles af en schroeft dan een afdekplaat op de voorkant van het motorblok. Deze ketting verbindt de krukas met de nokkenassen zodat ze tegelijk draaien. Daardoor gaan de kleppen open als de zuigers in de goede positie staan.
Tenslotte wordt de motor getest, om te kijken of alle onderdelen wel goed werken.