Ik ben het leven ingegaan als sanseveria, dat was zo, geloof ik, rond 1973. Geboren zijn, zo noemt men het ook wel eens. Voor zover ik mij herinner werd ik geboren in een grote serre, vol met velen van mijn soort. Maar toch was net ik het die uitgekozen werd. Twee grove handen namen me vast en sleurden me mee naar de kassa. Ik kon de gil niet onderdrukken. Gelukkig horen die grote menselijke wezens de verfijnde taal van een sanseveria toch niet. Ik had het gevoel dat ik ieder moment zo uit deze handen kon glijden, ik was nog zacht en breekbaar en de grond zou hard aankomen. Ik bereikte echter heelhuids de kassa met de nodige trauma's van een kinderlijk plantje. Vijf frank, vijf maar! Meer vroegen ze niet voor mij. Mijn bestaan was beledigd, maar of ik het nu wilde of niet, ik zag de serre waarin ik voor een korte periode mijn jonge dagen had doorgebracht steeds kleiner en kleiner worden, tot het een stipje werd en uiteindelijk helemaal niets meer.
Helemaal niets, zo voelde ik me ook toen ik door de grote steden langs me zag passeren. Ik was dan ook enorm opgelucht toen de auto stopte in een minder groot dorp, zeg maar een boeregat, dat zich had aangekondigd met de naam Reetveerdegem. Maar die opluchting verdween al gauw toen ik het huis zag waarin ik dus mijn toekomstige tijd zou doorbrengen. De stank was niet te dragen, zelfs niet voor een plant. Er waren wel duizenden sanseveria's nodig om deze lucht ooit te kunnen zuiveren. Overal lag rommel en vuil. "Amai Potrel, wa hebt ge daar" hoorde ik iemand zeggen. Niet dat je het echt zeggen kon noemen, het had meer wat van gebrabbel. "Ne plant" hoorde ik uit de stinkende mond van deze Potrel komen. Hij haalde me uit mijn zakje en voor één seconde dacht ik dat ik meer lucht kreeg, maar ik was er liever ingebleven. Ik moest er maar aan wennen.
Ik werd geplaatst op de tv, die in de hoek van de kamer dienst deed als één van de weinige spullen die zich in het huis bevonden. Zo kreeg ik een overzicht van mijn toekomstige woonst. Groot was het niet, maar de mensen konden er leven. Naast me zag ik een slaapkamer met slecht één bed, dat duidelijk door meerdere personen benut werd. Er was ook nog een tafel en een trap, wat versleten oude rommel en kapotte gordijnen. De hele familie stond me aan te gapen alsof ik een vis was die iets anders deed dan alleen maar rondjes zwemmen. Ik duizelde ervan, maar legde me erbij neer. Dit zou het worden.
Het leven ging door. Dagelijks strompelden de mannen zat binnen in de late, of eerder vroege, uurtjes. Grootmoeder probeerde ze in de hand te houden, maar slaagde hier uiteraard niet in. Het duurde even voor ze eindelijk doorhadden dat ik geen petunia was. Niet dat het me nog wat uitmaakte, niet meer.
Vreemde dingen waren meer dan normaal in huize Verhulst. Zo was er de dag dat Potrel een soort van Ronde van Frankrijk organiseerde. Alleen moest je in deze wedstrijd veel alcohol inslikken voor je eindelijk mocht vertrekken. Zelf deed hij natuurlijk ook mee. Ik was dan ook niet verbaasd toen de politieman aan de deur kwam melden dat hij in coma lag. Maar ze begrepen het toch niet.
Ooit moest het er toch van komen dat van al dat gezuip er schulden kwamen. Zo kwam het dat mijn leven drastisch veranderde. Op een dag stond er zo iemand voor de deur. Deurwaarders werden ze genoemd. Ze keken rond in het huis en namen alles mee wat ook maar een beetje waarde had. Deze deurwaarder keek verdacht lang mijn richting uit. Of misschien beter gezegd, de richting van de tv. Er werd zielig gekeken en gediscuteerd, maar het onvermijdelijke gebeurde. De tv werd onder me vandaan gehaald en ik werd in een hoekje op de grond neergezet. De grond, die nog harder stonk dan de lucht. De insecten hadden het gemakkelijk, ze begonnen aan me te vreten. Ik was blij dat ik nog water kreeg, maar veel was het niet. Ik ben natuurlijk maar een plant, wat kon ik doen?
Er moest op tijd voor een tv gezorgd worden. Dat was wat mijn oren de hele dag vernamen. Eén van die toch al verpeste mensen liep het huis in en uit, op zoek naar een vervangtoestel. Het zag ernaar uit dat hij het toch niet zou vinden. "Geef het op." dacht ik steeds bij mezelf. Maar tot mijn ontzettende verbzaing kwam hij net op tijd binnengerend met een hoop lawaai dat duidelijk te betekenen had dat er een tv gevonden was. Ze mochten gaan kijken bij onbekende mensen. Ik wist toen natuurlijk nog niet dat die mensen mij niet lang onbekend zouden zijn. "We moeten iets meenemen, we kunnen daar nu toch niet met lege handen aankomen." Een beetje fatsoen kenden ze wel, maar niet al te veel. Het eerste waar hun ogen op viel was een bak bier. Stillaan zag ik de ogen ook in mijn richting glijden. Ik werd al snel opgepakt om naar mijn toekomstige woning te vertrekken.
Toen ik voor het eerst de buitenlucht weer inademde had ik het gevoel dat er een grote last van mijn plantaardige longen werd gehaald. Opgelucht durfde ik voor het eerst mijn ogen weer te sluiten. Al die tijd had ik geen seconde gerust en nu zou het weer mogelijk zijn. We stopten aan een iets beter uitziend huis, het was niet zo mooi en groots als ik gehoopt had, maar wel beter dan van waar ik kwam. Toen er opengedaan werd verscheen niet het soort mensen dat ik verwacht had. Maar ze waren vriendelijk en dat was het belangerijkste. Methi, de vrouw had een gedicht opgezegd en leerde daarna zorgvuldig mijn naam uitspreken. Ik kan niet ontkennen dat haar stem als muziek in mijn oren klonk. Haar zachte handen namen me zorgvuldig vast en zetten me met liefde neer op een mooie kast.
Een plant hoeft zich niet te schamen, maar die avond deed ik het toch. De familie Verhukst gedroeg zich als een echte bende varkens. Gelukkig hadden deze mensen uit Iran, want van daar kwamen ze, nog niet veel kennis van een gemiddeld Belgisch persoon. Ze keken wat vreemd, en Pie maakte een sène over zijn vrouw die hem verlaten had. Maar ook aan deze lange avond kwam een eind.
Ik probeer niet te veel terug te denken aan die tijd. Ik heb het achter me gelaten. Nu leef ik als een gelukkig sanseveria in een gezellig huisje met een fijn koppel, dat bovendien nog twee ongelooflijk lieve dochters erbij had gekregen. Mijn leven zou niet al te lang meer duren, maar ik zou wel hier sterven. Hier, waar ik gelukkig ben.