Van: Roeland Aan: Liesbeth
Hallo Lies,
De trein is altijd een beetje reizen. Daar
ben ik het mee eens. Het is te zeggen, meestal toch. Niet altijd. Het hangt af
van wie met jou op die trein zit. Zo ver als Sartre met zijn enfer en les
autres wil ik niet gaan, maar er is wel wat van aan. Wie de bedenker is van de
uitspraak aan het begin van mijn mail, weet ik niet. Maar ik vraag me af of hij
veel reist. En of hij wel eens de trein neemt. Want het kan toch wat
tegenvallen. Gisteren had ik er namelijk weer zo een. Je weet wel. Zon medereiziger
die het leuk schijnt te vinden om anderen te irriteren. Om wat voor reden dan
ook. Je vindt ze niet alleen op treinen. Het is geen exclusiviteit van de
spoorwegen. Je hebt ze in alle maten en kleuren. En ze hebben verschillende
habitats. Waarschijnlijk ligt aan hun handelswijze een vreselijk
psychologisch drama ten grondslag. Ik
zeg maar wat natuurlijk. Ik ben geen psycholoog. Verzachtende omstandigheden, mon
oeil.
Het begon gelijk toen hij opstapte en
besloot op de bank over mij te gaan zitten. Ik wist meteen hoe laat het was want
hij stapte pardoes op mijn voet. Aan verontschuldigingen, daar begon hij niet
aan. Daar zag hij het nut niet van in. Dus ging hij onverstoord verder met zijn
handelingen. Met brede gebaren begon hij zijn jas los te knopen. En een blinde had
het zien aankomen. Terwijl de ene arm van de mouw ontdaan was, zwiepte hij de
jas naar achter. Zodanig dat de lege mouw tegen mijn hoofd vloog. Dat wist hij
wel, Lies. Natuurlijk wel. Hij keek meteen naar mij. Niet om zich te excuseren maar
met een blik van: wat ga je nu zeggen? Helemaal niets, want ik wist niet wat. Ik
was een beetje verbouwereerd.
Hij ging zitten en wel zo dat hij met zijn
benen tegen de mijne duwde. Er was nochtans voldoende ruimte. Met enig onbegrip
bestudeerde ik zijn gezicht. Hij keek rond. Je weet wel, als iemand die beseft
dat hij bekeken wordt maar doet alsof hij zich van niets bewust is. Een por met
mijn benen tegen de zijne zorgde ervoor dat hij zijn benen wat opzij schoof en
strekte. Maar nu lagen zijn benen in de weg van iedereen die wilde afstappen of
erbij wilde komen zitten. Daar had hij geen last van. Het deerde hem niet. Zo
liet hij elkeen overstapjes maken. Helemaal geen misdrijf natuurlijk, maar je vraagt
je toch af waarom. Nu ja, het is niet anders.
Ooit kwam over mij een dame zitten die in haar
hand zon beker koffie hield, zoals je die tegenwoordig in stations kan
krijgen. Het is een cup gemaakt uit een onbestemd, piepend materiaal met
een deksel in plastic. Op de trein verwijderde ze het deksel en zette de koffie
op het tafeltje aan het raam. Dan keek ze van de koffie naar mij en weer terug
naar de koffie. Ik wist niet precies hoe ik dat moest interpreteren en of ik misschien
beledigd moest zijn. Probeerde ze in te schatten of ik haar die warme drank zou
ontfutselen? Meer waarschijnlijk probeerde ze van mijn gezicht af te lezen of
ik een risico wel zag zitten. Een open beker, op een kleine tafel, in een
rijdende trein. Vervolgens begon ze met werkzaamheden waarvan ik de
functionaliteit met de beste wil van de wereld niet kon doorgronden. Ik zag wel
dat het met heel veel uit- en inpakken gepaard ging en daar waren royale
armbewegingen voor nodig. Op een bepaald moment zat ze zelfs gewoon omgekeerd
op de bank. Met haar rug naar mij. Alsof ze plotseling ten prooi was gevallen
aan een hevige verlegenheid. In een plastic zak die achter haar geposteerd
stond was ze op zoek naar iets dat ze uiteindelijk niet vond. Ik zag het al
gebeuren: meer dan een tikje was niet nodig om die beker mijn richting uit te
sturen en de koffie over me heen te krijgen. Ik overwoog of ik het probleem met
haar zou aankaarten. Maar ze leek er me de vrouw niet naar die open stond voor
suggesties. Daarom dacht ik erover de beker op de grond te plaatsen. Daar kon
hij in mijn ogen minder schade aanrichten. Ik liet het er uiteindelijk bij maar
doorstond minuten van verlammende vervuilingsangst. Ik kan je vertellen Lies, die
beker was nooit uit mijn zicht. De bedoeling was om vlekkenvrij het werk te
bereiken. Dat zou me gelukt zijn ook, ware er niet die duif op het perron.
Maar ik zal het hier maar bij laten.
Tot later,
Roel
|