Ik sta op met mijn vader om zes uur terwijl we eigenlijk al een halfuurtje wakker waren voor de wekker afging. We trekken onze werkkleren aan, nemen samen een kopje koffie en steken een sigaret op. Vervolgens fiets ik naar de fabriek en stap elke ochtend met dezelfde angst binnen. Om twaalf uur worden de machines stopgezet en loopt iedereen naar zijn vaste plaats in de kantine. Ik ga op de buitenplaats onder het afdak zitten omdat ik niet weet waar ik moet gaan zitten. Als de werkdag erop zit, ga ik mijn gezicht wassen die is geruïneerd, verpest door de olie en paraffine. Erna fiets ik altijd naar het huis van mijn vriendin. Ik onderga wekenlang diezelfde routine en werk voor het geld die ik verdien. Maar later wil ik niet werken, dat weet ik nu al zeker.