Everyone is entitled to be stupid, but some abuse the privilege.
29-10-2008
Waarom
Waarom? Waarom stel ik mezelf altijd de vraag waarom? Waarom vraag ik mij af waarom ik de waarom-vraag opwerp? Altijd komt ze terug. Waarom kan ik niet langer vrede nemen met de daarom? Doorheen jaren van gedachten wist die laatste zich te transformeren in de omdat. In het beste geval wordt ze, als wijze van besluit, gevolgd met de toevoeging daarom dus. Amper, want meestal beëindigd met de vraag of toch niet?. Zonder het dan te hebben over de of. Die zich meestal nog in het meervoud presenteert. Omdat ofwel dit, ofwel dat. Of toch maar t geen. En dan zwijg ik over de maar. Die steeds heimelijk achterop komt gehuppeld.
Ik snak zo naar die simpele daarom. De daarom die we als kind uitspreken konden, zonder de minste vorm van schroom. Waarom? Daarom. Het lukt niet meer. Het niet denken over de verklaring, maar het genieten van de ervaring. Doen zonder te denken. Het wordt niet langer getolereerd als je ouder wordt. Dan is eerst denken dan doen de gangbare stelregel. Een algemeen aanvaard dogma dat iedereen maar achterna schreeuwt. En dat tot verzuring leidt. Of is het lijdt. Omdat je door het denken niet langer tot het doen komt. Ik toch niet.
De voortdurend nagestreefde omdat. Ze zou nog aardig kunnen zijn. Als ze waardig uitgesproken werd. Ellendig voel je je dan wel, in je verlangen naar de ongecompliceerde daarom, als de omdat enige waarheid in haar zelve zou omvatten, kan je troost vinden in de verklaring. Maar dat geloof, die hoop in de waarheidsgetrouwe omdat, is een illusie. Erger nog dan de opgang van de omdat, de aftocht van de daarom, is de vaststelling dat hetgeen volgt op de omdat meestal voorwendsels blijken te zijn, de verklaringen die zich het minst vijandig weten op te stellen ten opzichte van het ego.
We were fated to pretend. De zin blijft hangen. Net als het deuntje.
Nooit lijk ik er in te kunnen slagen de omdat niet aan te passen aan het ik. Net zo bij de anderen. Altijd wordt ze aangepast, de waarheid. Door het ik. Dat op zijn beurt een continue afstemming is aan de omgeving. Een voortdurend wisselen van maskers. Daarom wauw, daarom! dat de omdat haar waarde verliest. Beter: ze nooit heeft gehad. Nooit lijken we er in te slagen doorheen de façade te prikken. Subtiel, onopvallend, argeloos: prik. Waarna we zijn wie we zijn. En doen wat we doen. Zonder naar de omdat te zoeken, die immers gewoon daarom is.
De sleur. Die wil ik doorbreken. Al lang. Net zoals zovele mensen, denk ik. Dan pieker ik om de gemiste kansen. De opportuniteiten, die ik aan mij voorbij laat gaan. Of zo percipieer ik dat althans. Want nooit gaat het om een concreet gemis. Soms zeg ik dan tegen mezelf: modder niet zo aan, man. Durf je leven in handen te nemen. Iets in handen nemen, hoe doe je dat?
Altijd lijkt er wel iets te knagen. Iets dat me weglokken wil van het alledaagse. Het gevoel iets te willen doen, te betekenen. Niet geleefd worden, maar leven. Zo zou je het kunnen omschrijven. En toch ook weer niet. Wat houdt me immers tegen? Niets. En toch weer wel.
Hetzelfde patroon lijkt steeds weer terug te keren. School, werken, schrijven, computeren, voetbal. En feestjes. Vanaf dat schrijven, wordt het leuk. Dat wel. Maar het is en blijft sleur. Sleur. Heel de week uitkijken naar het weekend. Dat op twee dagen opnieuw voorbij is. Waarna je wederom begint af te tellen. Je tijd slijten, noemt zoiets, bedenk ik me. Vijf dagen op zeven doe je niets dan aftellen. Vijf op zeven. Als ik het geluk mag hebben zeventig te worden, heb ik twintig jaar geleefd. Klinkt veelbelovend. Nee, dat doet het niet. Ik word angstig.
Ik wil iets aanvangen met die korte speeltijd die me gegund is. Maar hoe? Waarom heb ik het lef niet om Om wat? Om de sleur te doorbreken. Het is misschien eigen aan mijn leeftijd. Het gevoel dicht bij de toekomst te staan, maar ook veraf. De gedachte dat er geen geschikter moment meer komen zal. Het idee dat het nu of nooit is. Voor ik echt vast zit in de sleur.
Het is alsof ik gevangen zit in de voorwaardelijke wijs. Dat ik geen toegang krijg tot de tegenwoordige. En dat ik me zorgen maak over de toekomstige.
Het kost me moeite om het te verwoorden. Ik voel me schuldig. Het lijkt of ik de mensen rondom mij tekort doe. Ze zouden het zo alvast kunnen ervaren. Maar dat doe ik niet. Met hen heeft het niets te maken. Het klinkt bovendien weer zo pessimistisch. Strak krijg ik nog hulp aangeboden van het centrum ter preventie van zelfmoord. Terwijl ik echt wel gelukkig ben. Écht waar.
Frustrerend. Dat nadenken en slapen niet samengaan. Hoe vermoeid ook, eens je begint aan een moment van overpeinzingen, ben je verloren: slapen lukt niet meer. De klok naast je mag dan nog gemeen langzaam verdertikken - tik tak - je slaagt er niet in. En wat doe je dan - of beter: wat doe ik dan. Ik ben niet zo verwaand om mezelf als stereotype voor de gemiddelde mens te zien. Al ben ik soms wel verwaand. Nu bijvoorbeeld, door impliciet duidelijk te maken dat ik weiger mezelf als gemiddeld te beschouwen - dan begin je - ik dus - te schrijven. Maar al te goed beseffend dat het morgenvroeg weer pijn zal doen, wanneer die verdomde klok - zij weer, die me nu al op de heupen werkt - opnieuw verschroeiend hard zal toeslaan; piep piep piep. De uithaal die het kutding vervolgens te verwerken krijgt, doet jammerlijk niets af van de harde realiteit van het opstaan. Het verlaten van de rust, de geborgenheid, de dromen, de warmte. De verheerlijking van het bed, de demonisering van de wekker. Ik word lui.
En door die luiheid, acedia, de zevende der hoofdzonden, geraak ik gefrustreerd. Omdat ik slapen wil, maar niet kan. Omdat ik nadenk. Mezelf neergelegd, in de hoop rust te vinden, word ik overvallen door mijn eigen gedachten. En als er iets is waar ik een hekel aan heb, is het wel alleen zijn met mijn gedachten, ideeën, hersenkronkels. Ik denk te veel. Veel te veel. Blij dat ik ben als het futiliteiten betreft, zenuwachtig als het serieuze dingen aangaat. Toekomst, geluk, leven. En slapen, dat lukt niet. Tik tak.
Ik durf (probeer te durven) te denken over het leven. Al verwijt ik mezelf meermaals die moed. Want soms, neen, meestal, doet het pijn. Pijn, één van de pijlers van leven. Ach, straks krijg ik weer het verwijt te negatief te zijn, een pessimist, een zwartkijker. Gitzwart, blijkbaar. Dat heb ik toch gehoord. Omdat ik geen fan ben van verjaardagen. Het spijt me. Ik denk niet alleen te veel, maar ook ironisch, ietwat cynisch. Een overlevingstechniek, zeg maar. In overdrijvingen ook. Zonder lijkt me te saai. U kent me wel. Ik hou er wel van een stapje verder te gaan. Alleen: als dat naar het negatieve neigt, bevalt het blijkbaar niet. Mensen willen alleen maar vrolijkheid zien, horen, voelen. Vrolijk leven. Ik ook. Maar dat, lijkt me, als ik even nadenk, een contradictio in terminis. Leven is geen aaneenvlechting van vrolijkheid. Daarom dat ik niet graag nadenk.
Gefrustreerd ben ik nog meer, omdat de klok uitdagend voortschreidt. En omdat diezelfde klok als wekker fungeert. Heimelijk geeft ze aan dat we weer een uur verder zijn. Een leven zonder wekkers, wat zou dat mooi zijn. Een leven zonder tijdsbesef, zonder druk. Niet nadenken over tijd, een beetje zoals verliefd zijn dus. Ik beeld het me in. Inbeelding, een vertakking van denken. Soms kan denken dus ook mooi zijn. Soms, maar niet veel en niet lang. Want hoe mooi ook, de frustraties blijven. Op dit eigenste moment, omdat mijn balpen het begeeft. Ik leg mijn boekje plat, krabbel krabbel. Ze schrijft weer.
Inderdaad, momenteel schrijf ik met pen en papier. De computer weigerde immers dienst. Verdomd, wat is het moeilijk zonder dat ding. Heel de dag loop je te denken - weer denken - wat je kan doen. Je TV-verbruik schiet de hoogte in, net als je GSM-verkeer. Heel je leven lijkt wel weg. Geen vrijetijdsbesteding, geen schoolwerk, geen sociaal leven. Zielig, eigenlijk. En zonder PC begin je je blogs dus ook te schrijven in plaats van te typen. En geloof me: schrijven met pen en papier ís lastig. Een ware strijd met het rechterhand. Tergend traag gaat het vooruit, en dan nog is het allesbehalve duidelijk. Je zou ze moeten zien, die zeven pagina's in dit schamele schriftje. Gekrabbel, strepen, pijltjes. De copy paste vervangen door schaar en pritt, de delete-toets door de tipp-ex.
Frustrerend, voor u. Omdat u een weg tracht te banen door mijn bedenkingen. Een onderscheid tracht maken tussen feit en fictie, het gemeende en het gezwansde, het geschrevene en het getypte. Tussen wat (geschreven) was en nu (getypt) is. Terwijl het is voor mij, voor u nu reeds was. Omdat het moment van het typen, dat volgt op het schrijven, voorafgaat aan het lezen.
Frustrerend, voor mij. Omdat ik godverdomme al dit gezever, dat ik wegens de inktvlekken, gebrek aan structuur en mijn verfoeilijk en onleesbaar handschrift amper lezen kan, nu, een dag nadat het eigenlijk geschreven is, op een computer, die niet eens de mijne is, moet overtypen.
Volgende week is het weer zover. Verjaardag. Jeuj, feest. Minstens tien keer, in geschreven dan wel gesproken vorm: gelukkige verjaardag! Gelukkige, o ironie. En moesten die woorden dan nog op zichzelf staan. Neen, zelfs dat niet. Altijd wel worden ze gevolgd door drie kussen. Lekkere smakkerds. Geef ze maar hier, je microben. Ja, ik vang ze wel op! Nu al krijg ik het moeilijk, met die gedachte.
Die vervloekte twee. Ik haat ze. Altijd geloofd dat het me gegund was eeuwig tiener te blijven. Maar dat is het niet. Zucht. Zelfs ik word ooit twintig. Twintig, het klinkt veel te zwaar. Van de ene op de andere dag lijk je een andere wereld in gesmeten te worden. Door een of andere cynische zak. Jaaa, de volgende! Hopla. Daar gaat-ie, de ouderdom in. Dag jeugd! We zeggen niet tot ziens, maar vaarwel.
Wat is er toch zo leuk aan verjaren? Zijn er nu écht zulke cynici die oprecht gelukkig zijn op hun dag? Je lijkt wel zon ouderwetse scheurkalender, waar ze elke keer weer een blaadje afrukken. Ben je jarig vandaag? Ooh! Scheur. En dan vieren we nog ook. Zelfs als je 92 wordt, zijn we zo idioot om een languitgerekte hoezee te roepen. Hip hip hoera, weer een jaartje ouder. We zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal.
Het enige leuke aan zon verjaardag, is het alibi dat het vormt. Om uit te gaan. Kan ik weer een feestje bouwen. Alsof ik dat anders niet doen zou. Toegegeven: nu ben ik niet verplicht mezelf te verantwoorden. Want ik bén jarig. Hoezee. Kan je ook nog eens drinken, omdat de ander zich moreel verplicht voelt bob te spelen. Speciaal voor jou, omdat je jarig bent. En ondertussen kan je meteen de gekregen cadeaus tonen. Die rode en blauwe briefjes met dat intrigerende watermerk. Omdat je al die lieverdjes die zich speciaal voor jou opgeofferd hebben om je te accompagneren toch moet bedanken.
Verjaren, het is toch zo leuk. Je mag doen wat je wilt. Of misschien beter: je doet gewoon niets. Een handje helpen? Niet nodig. Zeg, jij bent jarig! Voor school werken? Niet nodig. Hey, het is toch jouw dagje! Leuk, dat wel. Maar s anderdaags, amper 24u later, word je weer voor je luie kont geschopt. Waarschijnlijk onder het motto: nu ben je al lang genoeg twintig.
Ik snap het niet.
Nog twee dagen heb ik om te profiteren van m'n tienerschap. Alles geven, volop genieten. Hoe? Door uit te gaan, bijvoorbeeld. Misschien. Ja, ik kan uitgaan. Uitgaan, uitgaan, uitgaan. Ach, het wordt misschien eens tijd dat ik twintig word.
Turnaround. Every now and then I get a little bit nervous that the best of all the years have gone by.
"Wat?!" Ik schrik van de kracht waarmee ze die drie letters uitroept. Van de brutaliteit ook. "Eh-euh-euhm, ik heb afge..." "Ja, heb je net gezegd, maar waarom?" Ik haat het wanneer mensen me niet laten uitspreken. "Omdat..." "Ze speelt met je voeten." Ze doet het weer. "Neen, ze speelt niet met mijn voeten." Eindelijk laat ze me mijn zin afmaken. Dat het er maar één is, moet ik er maar bijnemen. "Dat doet ze wel! Ze speelt er mee, zeg ik je."
Stilte.
"Ach, en wat dan nog? Misschien vind ik het wel leuk? Laat me nu net een voorliefde voor voetbal hebben. Kan er uren naar kijken, speel het zelf. Kan er nog meer met voeten gespeeld worden dan in voetbal? Voeten spelen: leuk!" Valt het op dat als ik zenuwachtig ben, ik onzin begin uit te kramen? En dat ik zenuwachtig word wanneer mensen me zo laten schrikken? Ze wijst me er op. Terecht. Maar doet er uiteraard dat schepje bovenop. "Wat lul je toch? Ze speelt met je kloten." Eerst voeten, dan lul en kloten. We hebben de belangrijkste mannelijke lichaamsdelen nu wel gehad, denk ik bij mezelf. Tevergeefs. Ze kan maar niet ophouden.
"Ben je nu echt zó naïef?" Dat vind ik een moeilijke vraagstelling. Ben ik naïef? Naïviteit is der kinderen. Dat is wat ze allemaal gemeen hebben. Dat is wat hen zo gelukkig maakt. Dat is waar volwassenen op doelen, wanneer ze menen dat ze in hun kinderjaren gelukkiger waren. Naïviteit. Nog kunnen wegdromen. Oprechte eerlijkheid. Ben ik naïef? Moeilijk. Bijna twintig ben ik nu. Ik zweef ergens tussenin, denk ik, tussen jeugd en volwassenheid. Die leeftijd waar de idiote term jongvolwassenheid voor uitgevonden werd.
Wel, dat hangt van de context af, zeg ik haar, als begin van een poging mijn hersenkronkels uit te leggen. Het blijkt evenwel een retorische vraag te zijn. Mijn overpeinzingen worden duidelijk niet gewaardeerd. Ze heeft het antwoord zelf al bedacht.
Je bént naïef. Een aangename gedachte. Er verschijnt een spontane glimlach op mijn gezicht. Maar die wordt evenmin gewaardeerd. Ze waardeert me maar weinig op dit moment. Ik hoop dat het voor haar reden genoeg is om onze non-dialoog af te breken. Niet dus. Ze gaat door.
Als ik je een goeie raad mag geven Ik haat het wanneer mensen me goeie raad willen geven. Gezeik. Altijd staan ze daar, met goeie raad. Wanneer je die niet nodig hebt. Waarom heeft een mens altijd de neiging zijn geïllusioneerde wijsheid uit te spreken? Scio me nihil scire. Dat is de enige raad die ik kan geven. Waarom doen anderen dat niet? Omdat ze intelligenter zijn waarschijnlijk. Omdat ze hun wijsheid willen verspreiden. Ten voordele van dwazen als mezelf, die met de voeten laten spelen, bijvoorbeeld. Zijn ze niet lief? Ik kan er toch maar goed mee varen? Ik haat goeie raad.
Scio me nihil scire. Het is het enige dat ik geleerd heb in mijn middelbare school carrière. Hoewel: ik heb ook meer geleerd. Dat schooldirecteurs de grootste zeikerds zijn die er bestaan, dat leerkrachten meestal dommer zijn dan hun leerlingen, dat school je reinste tijdverspilling is. Bijvoorbeeld. Ik haat scholen. Reproductie-instellingen. Volgepropt worden met nutteloze dogmas om ze vervolgens terug uit te spuwen. Waarna je het etiket intelligent en flink opgekleefd krijgt. Omdat je zomaar even kan herhalen wat je voorgekauwd werd. En op één van de mooiste dagen van je leven de proclamatie staan ze daar dan, mooi op een rijtje. De beulen die je jarenlang getergd hebben. Ze lijken je toe te zingen. Papegaaitje leef je nog? Hiha hoha.
Luister je eigenlijk nog?
Jaja. (Hiha hoha)
Echt?
Jaja. (Hiha hoha)
Complex, het menselijk brein. Bij nader inzien. Een belachelijke conversatie, een gifdrinkende Griekse filosoof, een kinderliedje. Hiha hoha.
Heb je mijn goeie raad nu gehoord?
Ramp! Ik heb het gemist. Omdat ik via die goeie raad van haar het verband legde met scholen, die op hun beurt geassocieerd werden met papegaaienwerk. Hiha hoha. Verstoken blijven van zoveel levenswijsheid die me zomaar even gratis gepresenteerd werd. Ramp.
Jaja, ik heb het gehoord. Geen hiha hoha. Ik geef de papegaai zijn vrijheid, probeer terug te volgen.
Goed, blaas het dus maar af. Want ik zeg het je: ze speelt met je voeten.
Zucht. Ik probeer de papegaai terug te vangen. Hiha hoha. Ik haat het wanneer mensen in herhaling vallen.
Ze speelt met je voeten, hé, dat zie je zelf toch ook?
Ze valt in herhaling! Ik herontdek mijn assertiviteit.
Ben jij ervaringsdeskundige dan? Expert in het met voeten spelen? Ben je zo verdorven dat je al met zoveel paren gespeeld hebt? Of zo naïef dat er voortdurend met jouw duo gespeeld wordt?
Ze geraakt zichtbaar geïrriteerd, trekt de wenkbrauwen op, probeert van onderwerp te veranderen. Ze waardeert me niet vandaag. Ik richt mijn blik naar de grond. Vol verwachting aanschouw ik mijn voeten.
- "Wat heb je dit weekend gedaan?" - "Vrijdag niets. Zaterdag terrasje, poolen, fuif." - "Vrijdat niets?! Écht niet uitgeweest?"
Als mensen onvervalst verwonderd zijn, zich oprecht afvragen waarom je niet bent uitgeweest op een vrijdagavond. Moet je je dan zorgen maken? Ik vrees van wel.
Bruine café's, fakbars, danscafé's. Clubs, discotheken. Fuiven, TD's, party's. Kortom: feestjes. Mijn leven lijkt een aaneenrijging van dat soort zaken. Of op zijn minst toch in het weekend. En voor alle duidelijkheid: dat begint op donderdag. Soms ook een midweekend. Dinsdag of woensdag dus.
Het lijkt een natuurlijke bezigheid te zijn. Zonder nadenken. Donderdagavond? Stappen. Vrijdagavond? Uitgaan. Zaterdagavond? Feesten. En waarom eigenlijk?
Escapisme. Wegvluchten van de zorgen. De sleur achterlaten. Welke zorgen? Welke sleur? Kan ik meer verlangen dan ik nu al heb? Heb leuke ouders. Toffe zus ook. Idem voor de schoonbroer. Ik kan studeren. Mag studeren. Niks te weinig. Aangename bezigheden. En toch: altijd die drang om even weg te vluchten. Wat win ik er mee? Niets. Integendeel. Het kost me geld. Levert me gehoorschade op. Vervuilde longen ook. En verpest mijn zondagochtend. Escapisme.
Feestjes. Opgenomen worden door die dansende massa. Die eigenlijk té dronken en onbeschaafd is. Los gaan op de bonkende muziek. Die eigenlijk te luid staat. En dus kraakt. Wegdromen bij de snelle lichtflitsen. Die je eigenlijk draaierig maken. Contact maken met dat meisje naast je. Die opvallend onopvallend naar je kijkt, maar eigenlijk je type niet is, zoals ze dat dan zeggen. Oppervlakkig gesprek. Korte aanraking. Glimlach. Langzaam dronken worden door het bier. Dat eigenlijk te warm is, en slecht getapt.
Spat. Bier in de nek. Pats. Trap tegen het kuitbeen. De traditionele vechtpartij. Vechten en bier bijhouden, gaat niet samen. Hetzelfde geldt voor vechten en ledematen onder controle houden. De onbeschaafde massa dus. Stoere jongen botst op stoere jongen. Excuseren? Ben je gek? Ik bén stoere jongen. Negeren? Neen hoor, twee centiliter bier gemorst: misdaad, kan niet lichtzinnig overgegaan worden. Dan dat typisch gedrag. Borst breed, armen open. Kort knikje: kin omhoog, hoofd achteruit. En ook, heel onopvallend: dat lichte tikje met de elleboog. Tegen het vriendje aan de zijde. Stoere jongens slaan op stoere jongens. Opgesmukte meisjes kijken geanimeerd toe. Ze kijken toe?! Harder slaan. Beter schoppen. Petjes vliegen in het rond. Stoere jongens dragen nu eenmaal petjes. De geschrokken 14-jarige deinst even achteruit. Duizelig door drie pintjes en vijf sigaretten. Zich afvragend of het er op élke fuif zo aan toe gaat. Wandelt vervolgens verder. Kust zijn 13-jarige vriendin. En lijkt te trappelen met zijn voetjes. Welgebouwde mannen in zwarte kledij komen aangesneld. Welgebouwd, dankzij hun epauletten en plateauschoenen. Einde van dat belachelijk gedoe. Nog heel even typisch gedrag. Petje terug recht zetten, broek optrekken en t-shirt goed steken. En nog iets roepen, de armen breed openslaand. En natuurlijk eens knikken naar het opgesmukte meisje.
En ik, ik draai me even om. Kijk vluchtig of er geen bekend gezicht in het gedoe betrokken geraakt is. Nee? In orde. Wend me terug naar de andere kant. Knipoog naar mijn vrienden en doe onverschillig een nipje van mijn bierbeker.
Als je je onverschillig omdraait wanneer jongeren elkaar niet zachtaardig ontmoeten, moet je je dan zorgen maken? Ik vrees van wel.
Ik vrees dat ik me zorgen moet maken. Maar wil ze vergeten. Escapisme. Naar waar gaan we volgend weekend?
Mijmerend, moe, mankend. Zo wandelde ik na de les weg. Van aula naar auto - ja, er bestaan studenten die geen kot hebben. Mijmerend, omdat ik moe was en mankte. Moe, omdat ik tegen beter weten in donderdagavond en nacht en vrijdagochtend toch nog op stap geweest was, geprofiteerd had van het té mooie nachtleven. Mezelf wijsmakend: ik maak het niet te laat, want morgen om 9u les. Kwart na 4 was het dus. Niet te laat, neen. En mankend, omdat sporten gezond is - wie o wie heeft die spreuk ooit uitgevonden? En vooral: in welke geestestoestand en met hoeveel alcohol in het bloed sprak de grapjurk van dienst die levenswijsheid uit? Ik zou hem (of is het een haar?) wel eens willen ontmoeten. Ja, ik hou wel van dat soort ironie - en ik zondag dus gesport had. Maar goed, mankend, omdat ik van café naar café, en terug, wandelde met mijn ontstoken gewrichtje. Mezelf wijsmakend: dat is toch niet belastend. Nadat ik ook de dokter iets had wijsgemaakt: ja, ik zal de knie voldoende laten rusten.
Ik moet dringend stoppen met de handeling "iets wijsmaken."
Mijmerend, moe, mankend. Zo liep ik daar dus. Een beetje misselijk ook. Omdat ik Rodeo (een of andere namaak Red Bull) had verorberd op mijn nuchtere maag. Al is nuchter hier misschien niet het beste woord. Om 9 uur 's morgens. Mezelf wijsmakend: die zal écht wel helpen om de les aandachtig te kunnen volgen. Maar na die twee uur durende uiteenzetting - was het echt zo kort? - kom je tot de pijnlijke conclusie dat het niet zo was. Waar ging het eigenlijk over? Vervolgens mezelf wijsmakend: dit doe ik de volgende keer niet meer.
Moest wijsmaken wijs maken, ik zou een pientere knaap zien. Helaas. Ik zal een andere manier moeten zoeken om wijsheid te vergaren.
Maar die wijsheid, die kwam ik toch nog tegen. Terwijl ik mijmerend, moe, mankend, misselijk naar de wagen wandelde. Spijtig genoeg niet bij mezelf, neen, maar verdoken in een achtertuintje. Net boven dat armzalig muurtje uitststekend, boven de achterdeur van dat onbenullige gebouw. Klein geschreven, niet bepaald opvallend. Of beter: helemaal niet opvallend. Tientallen keren was ik er al gepasseerd. Nooit had ik het gezien. Was het er nog niet? Was het nog maar net aangebracht? Of was het me nog nooit opgevallen? En was dat nu in mijn allesbehalve frisse moment wel het geval? Het tweede, denk ik, mezelf wijsmakend: zie je wel, mijn nachtelijke escapades zijn toch nog voor iets goed. Nú merk ik pas dingen op, die ik anders niet zou gadeslaan. Yeah right.
Live to love, love to live.
Dát stond er dus. Over wijsheid gesproken. Melige spreuk, hippy gezever, zou een verzuurde enkeling misschien zeggen. Of beter: ik hoop dat het bij die verzuurde enkeling blijft. Want ik, ik vind het fantastisch. Live to love, love to live. Geweldig. Live, love. Een letter verschil. Live to love, love to live. Geen verschil. Er is géén verschil. Live, love: hetzelfde. Een leven zonder liefde: onmogelijk. Of dat maak ik mezelf toch wijs.
Lang. Heel lang heb ik getwijfeld om met mijn eigen blogje te beginnen. Want wie, in godsnaam, wie zou nu eigenlijk geïnteresseerd zijn in de bedenkingen, ervaringen, gedachten van een of ander bijna-twintiger? Moest de schrijver in kwestie nog iets speciaals te vertellen hebben, tot daar aan toe. Maar eentje die uitblinkt in banaliteit, die zowat het stereotype moet zijn van de typische 19-jarige student, wat valt daar toch aan te lezen? Eentje zoals alle anderen, eentje die zijn kostbare tijd verdoet met zinzole gesprekkken op MSN, met surfen naar nutteloze websites. Eentje die gedreven wordt door dezelfde zaken als zijn leeftijdsgenoten. Meisjes, feestjes, bier. Ik zei het al: banaal, jawel.
En toch. Waarom ook niet?
Het idee kwam in me op toen ik op een, door mezelf druk bezocht, forum een tekst online smeet. Over een voetbalwedstrijd. Een overwinning van mijn ploegje. Inderdaad: wederom onbelullig. Zonder enige reactie te weeg te willen brengen, werd ik overladen met complimenten. Onverwacht. En niet zomaar uit beleefdheid. Ze waren gemeend. Ik schrijf wel eens voor de website van dat ploegje, voor het supportersmagazine ook. Interviews, verslagen, reportages. Daar krijg ik evenzeer complimenten. Maar er is een verschil. Als mensen zeggen, "goed werk, dat leest vlot", geeft je dat een aangenaam gevoel. Als je daarentegen een oprechte "dankuwel" hoort, gevolgd door "je maakt mijn dagje goed", blijf je toch even langer stilstaan bij die opmerking. Dat was dus het geval bij dat tekstje: het begin van deze blog.
Maar twijfel dus. Uit vrees te botsen op mijn eigen arrogantie: overschatting van de eigen kunde, ofte onderschatting van de eigen onkunde, is niet bepaald iets om trots op te zijn. Geen probleem natuurlijk, zolang je het zelf niet beseft. Maar geconfronteerd worden met die overschatting door blogberichten te schrijven, zou wel eens pijnlijk kunnen zijn. De complimenten waren dan wel gemeend, en streelden daardoor mijn ego, maar zal ik er wel in slagen om eenzelfde kwaliteit - én dat op regelmatige basis - aan te houden? Twijfel dus.
En toch. Waarom ook niet?
Moest ik er toch nog eens in slagen om zo'n reacties uit te lokken, zou met dat weer een zekere voldoening geven. Al was het er maar ééntje. En ik merk nu al: zelf vind dit ik best ook wel een aangenaam tijdverdrijf. Dus hey: waarom ook niet?
Wees welgekomen op mijn nederige blog. Een blog over mijn leefwereld. De leefwereld van een twintigjarige student communicatiewetenschappen, die in een of ander Vlaams boerendorpje woont, verslaafd is aan voetbal en, zoals de typische jeugd-van-tegenwoordig-jongeling betaamt, te veel tijd achter zijn computerscherm spendeert - banaal, zonder meer. En die beseft dat ook, maar wil er best wel over schrijven. Ik herhaal: wees welgekomen.