Als belleman kom je vaak in contact met bepaalde groepen mensen en dan hoor je al eens een eigenaardig verhaal : spookverhalen, reuzenlegendes, waarom heet een Kuurnenaar een 'ezel' en noemen ze de inwoners van Moen 'messentrekkers'..?
Ik heb het even opgezocht en in dit blog samengebundeld.
Veel leesgenot.
04-01-2011
De heksen en tovenaressen van Beselare
Ooit werd Beselare, een dorp in de buurt van Ieper, iedere avond weer opgeschrikt door een vreselijk vals kattenconcert. Overdag zag je geen kat, maar 's avonds verzamelden zich ontelbare dieren bij de Katteput. Het was daar een gemiauw, gesis en geblaas van jewelste !
Om middernacht dansten ze met z'n allen op hun staart. Dan leek het of de hel was losgebroken. Op een avond besloten vier vrienden een einde te maken aan die godslasterlijke kattenfeesten. Gewapend met dikke stokken trokken ze naar de Katteput. Maar nauwelijks waren ze daar aangekomen of ze kozen al het hazenpad. Die katten waren ontembaar ! Kort daarop werden de vier vrienden ziek. Natuurlijk hadden de katten ook dààrmee iets te maken. Het stond als een paal boven water dat ze behekst waren. Katten en heksen hoorden immers bij elkaar.
De pastoor van Beselare besloot iets aan die onhoudbare toestand te doen. Op het einde van de zondagsmis, net voordat hij de parochianen naar huis zou sturen, sprak hij nog gauw hardop een gebed uit dat duivels en heksen kon bezweren. Zo'n veertien vrouwen uit Beselare veerden op en vluchten de kerk uit. Sinds die dag waren de vier vrienden weer kerngezond, zijn de katten gebleven en vind je er ook geen heksen meer.
Behalve dan in de jaarlijkse heksenstoet, die telkens weer veel nieuwsgierigen naar Beselare lokt. Maar of het hier om èchte heksen gaat, valt te betwijfelen.
De bewoners van dit polderdorp krijgen in de volksmond de naam reigers opgeplakt. Dit is een relatief jonge bijnaam, die te maken heeft met de ondertussen befaamde kolonie reigers die er een vaste stek heeft gevonden. Rond de vorige eeuwwisseling streken de eerste reigers neer in een groene oase tussen het Solftplein en de Berendrechtse dijk. De vogels hadden het er best naar hun zin. De kolonie in Berendrecht is een van de oudste van het land. Omwille van de opvallende verschijning van de steltvogels aan de rand van het dorp, kreeg Berendrechtenaars de naam reigers opgeplakt.
De Beerselenaars wonen tussen de bezembinders van Sint-Genesius-Rode, de bosuilen van Dworp, de aardslok-kers van Buizingen en de melkboeren van Drogenbos. Niet te verwonderen dus dat die aan de Beerselaars met hun sjieke heren in het waterkasteel de spotnaam paret-ters, opscheppers, grootdoeners gaven.
Door het kanaal Dessel Schoten te graven, werd in Beerse veel klei ontdekt. Er kwamen dus steenfabrieken en mensen die in de klei moesten dabben". Op de markt in Beerse staatvoor de ingang van de mooie gerestaureerde St.Lambertuskerktrouwens een standbeeld voor deze noeste werkers.
Ook de Kempense geschiedenis telt een hoofdstuk industriële archeologie. De Kleidabbersroute vormt hiervan een mooie illustratie.
Medio 19de eeuw brachten de steenfabrieken van Sint-Jozef-Rijkevorsel eindelijk welvaart voor deze arme regio. De Kleidabbersroute verwijst naar de spotnaam van de inwoners van Rijkevorsel. Ze biedt een boeiende mix van het uitbundige groen van de kolonies van Wortel en Merksplas, de nu verlaten steenbakkerijen langs het Kanaal Schoten-Turnhout en de uitgestrekte weilanden van Sint-Lenaarts, Loenhout en Hoogstraten.
Drie marktkramers uit Auvergne hadden vernomen dat Keizer Karel V op 21 augustus 1549 Beaumont zou bezoeken. Met hun drieën gingen ze te voet van Auvergne naar Beaumont om de keizer te begroeten. De zon stond hoog aan de hemel en het was bloedheet, de weg lag vol stof en was moeilijk begaanbaar. De drie mannen hadden verschrikkelijke dorst en raakten met moeite verder. Een eenzame, smaakvol geklede ruiter kruiste hun weg, de drie mannen sleurden deze ruiter van zijn paard, lieten hem op de grond vallen, sprongen zelf op het paard en reden richting Beaumont in de hoop nog op tijd te komen door de keizer in de stad zou aankomen.
Toen zij uren later aan de stadspoort aankwamen was iedereen daar ongerust over het feit dat de keizer al meer dan een uur geleden moest aangekomen zijn en hij er nog steeds niet was. Enkele ruiters namen het besluit hem tegemoet te rijden. Niemand wist dat de drie marktkramers de keizer hadden overvallen. Zelfs zij hadden er geen flauw idee van. Ondertussen was de keizer heel kwaad te voet verder getrokken en gevonden door de ruiters die hem meenamen naar Beaumont. In de stad aangekomen herkende de keizer de drie marktkramers en voor zij de benen konden nemen liet hen opknopen. Op de eerste zondag van oktober gaat er elke 5 jaar een stoet door de stad die deze gebeurtenis herdenkt.
De verklaring is wellicht te vinden in de grote belangstelling voor de geitenkweek, die in het bijzonder tot uiting kwam in de stichting van een geitenkweeksyndikaat in 1911. De spotnaam werd door hem uit de volksmond opgetekend en is bij de oudere bevolking nog bekend.
De kerk van Balen werd binnen de periode van 3 eeuwen 3 maal door het vuur vernield. Men moest telkens naar een andere bidplaats (waarschijnlijk naar de kapel van Schoor, die destijds dienst deed als hulpkerk voor Balen-centrum).
Omdat dit tot 3 maal toe gebeurde namen de naburige dorpen de gelegenheid te baat om de Balenaars kerken-kruiers te noemen.
"De messentrekkers van Attehoven" (deelgmeente van Landen). Attenhoven zou immers in de vorig eeuwen een soort van vrijstaat en vluchtplaats geweest zijn voor criminelen van allerlei slag.
Het verhaal rond de spotnaam begint bij Johannes de Doper, de patroonheilige van de gemeente. De bevolking aanbad hem, en doet dat misschien nog steeds, tegen de vallende ziekte en tegen de stuipen.
De legende vertelt dat Sint-Jan het geheim van de bliksem wilde leren kennen. Toen hij erdoor werd getroffen, viel hij al stuiptrekkend neer. Later kwamen pelgrims van heinde en verre naar het dorp om er op 24 juni de feestdag van Sint-Jan te vieren. De Anzegemnaars zagen wel iets in die zonderlingen en probeerden er munt uit te slaan. Veel inwoners verkochten aan de nietsvermoedende voorbijgangers allerhande kruidenaftreksels tegen de vallende ziekte. Anderen specialiseerden zich in middeltjes die zwerende wonden en etterde ogen genazen. Om duidelijk te maken tegen welk ongemak de bedevaarder iets kon kopen, bevestigde de uitbater een bord boven zijn deur. Daarop stond een tekening van de kwaal en de naam van het middel. De uitgangsborden kregen de naam gapers omdat ze door iedereen werden aangestaard om de betekenis van de afbeelding te achterhalen. Het duurde niet lang of de mensen die het opschrift al dan niet met open mond stonden te bekijken, werden de gapers genoemd. Het woord had natuurlijk een wat negatieve bijklank. Het is net hetzelfde als naar een inwoner van Kuurne roepen dat hij een ezel is, die is daar ook niet altijd gelukkig mee.
Drogisterij De Gaper
In buurgemeente Vichte wordt het Gapersbier gebrouwen
De mooie gebeeldhouwde kop hieronder kan je vinden aan het begin van de Steenstraat. Het is een zogenaamde gaper of gapaert. Vroeger werden ze veelvuldig gebruikt als uithangbord voor apotheken. Aan de pil op zijn tong kan je zien dat hier medicijnen verkocht werden. In Brugge zijn nog slechts twee gapers te zien. De andere hangt in het Museum voor Volkskunde.
Een en ander komt omdat Aartselaar grenst aan de kleirijke Rupelstreek. De kleilaag ligt hier weliswaar dieper, maar is even ondoordringbaar voor water waardoor dit lang op het weiland bleef staan, met slijk tot gevolg. De bijnaam is totaal in onbruik geraakt.
Al van oudsher werd er door de hertog van Brabant een "hertogelijke" kerk gebouwd. Ze staat halverwege de Kerkenberg, en om ze vanuit het dorp te bereiken moeten heel wat trappen beklommen worden.
Het Mariabeeld "Sterre de Zee" werd er door een menigte van bedevaarders in smeekbeden aanroepen voor het bekomen van gunsten en het genezen van zieken. Zoveel volk bracht nering mee en de Alsembergenaren werden er alsmaar beter van. Om de bedevaarders de weg te wijzen werden er zo veelvuldig de klokken geluid, dat de andere dorpen die het hoorden hun buren spottend de "klokkeluiders" gingen noemen. De afgunst voor de meestal winstgevende handel, die op hoogdagen tot op de trappen gebeurde, leverde ook de veel viezere spotnaam "de trappenschijters" op. De Alsembergenaren, er op wijzende dat de Molenbeek van Alsemberg naar Dworp vloeide en er vruchtbaarheid meebracht, repliceerde hierop met de straffe uitspraak: "hadden die van Alsemberg niet gescheten, dan hadden ze in Dworp geen eten".
Herentalsenaren worden "Klokkenververs" of "Pee stekers" genoemd.
Klokkenververs
Deze bijnaam hebben ze gekregen omdat er een aantal snuggere voorvaders (notabelen van de Stad) de klokken in het Belford zouden hebben laten schilderen, om deze te beschermen tegen de roest. Uiteraard verloren de klokken daarmee hun mooie klank.
Pee stekers
Een poortwachter, die toen hij de grendel van de stadspoort niet vond en er een vijandelijk leger de stad wilde binnenstormen, er niet beter op vond om de stadspoort snel te vergrendelen met een grote wortel (pee of peen) tot hij de verloren grendel zou terugvinden. Ondertussen wandelde daar vee voorbij, en die vraten de wortel smakelijk op.
De inwoners van Herdersem en Wieze spotten graag met elkaar en de ene maakt de andere voor zot uit. Dat Wieze zogezegd vol zotten zit en Herdersem er volstrekt geen heeft, wordt uitgelegd als volgt.
Honderden jaren geleden was Herdersem al tamelijk bevolkt, maar Wieze bestond nog niet. Men zag daar niets anders dan weiden, waar Herdersem zijn vee heen stuurde. Zodra er in Herdersem een zot werd gevonden, werd hij naar die weiden gestuurd die hij niet meer verlaten mocht en waar hij overigens als veehoeder kon dienst doen. Zo vond men op de duur op de plaats, waar nu Wieze ligt, een soort van gekkenkolonie, die zich weldra door huwelijken vermenigvuldigde en waaruit de tegenwoordige bevolking van Wieze is gesproten.
Vroeger werden de inwoners van Tisselt begraven op grondgebied van Willebroek. Toen zij eindelijk bekomen hadden dat hun overleden parochianen rond hun eigen kapel mochten begraven worden, bleek bij de eerstvolgende begrafenis echter dat de grond van het kerkhof nog niet gewijd was. Een inwoner van Tisselt (ene De Maeyer) kwam op het idee om op het kerkhof van Willebroek een beetje gewijde grond te gaan halen. Hij gooide dit in de open put, zodat de dode toch op gewijde grond zou liggen. Vervolgens groeven ze een lijk boven te Willebroek en brachten het naar hun eigen (nieuw) kerkhof.
Sindsdien worden ze door de Willebroekenaars - die hierover enorm ontstemd waren - verweten voor "Kraaien" of "Lijkenpikkers".
Opmerkelijk: in het wapenschild van Tisselt staat - naast de distel waaraan de dorpsnaam ontleend is - ook een kraai afgebeeld.
Tot slot: het Groot Synoniemen-woordenboek van Van Dale vermeld als synoniem voor kraai : begrafenisondernemer.
De Tienenaars zijn het meest bekend als de Tiense kweikers, uitgesproken als 'kwèkers'. Over de oorsprong van deze spotnaam bestaan verscheidene versies.
- Zo zou de naam komen van de eenden die zwommen op de poel naast de Lieve-Vrouwkerk. Na veel getwist tussen de burgers en het stadsbestuur werd deze poel tussen 1725 en 1730 gedempt.
- Naar aloude gewoonte werd de nederdaling van de Heilige Geest op Pinksterdag uitgebeeld door een witte duif. Bij het zingen van het Veni Creator Spiritus liet de koster de duif aan een touw zweven, boven de hoofden van de priester en de 12 apostelen. Bij gebrek aan een witte duif bracht de koster een jonge witte eend mee. Geschrokken bengelde de eend aan het lange touw en hief toen een lachwekkend gekwaak aan. Dit voorval gaf de Tienenaars de bijnaam "kwèèkers". Een variant hierop vinden we bij de geschiedschrijver Schayes. Deze gelooft eerder aan een gans dan aan een eend.
- In het nummer van L'étoile belge van 31 mei 1885 lezen we dan weer dat de vrouw van de koster brandende stukjes touw vanuit het gewelf liet neerkomen. Deze touwtjes stelden de vurige tongen uit het Bijbelse verhaal voor. Gelijktijdig liet de koster dan de eend vliegen. Bij het neerkomen van de "vurige tongen" vatten de albjes van de eerste kommuniekantjes vuur. Uiteraard zorgde dit incident voor de nodige heibel. . - Volgens Molanus ligt de oorsprong van de bijnaam in de eeuwige twist tussen de Brabantse steden Leuven en Tienen. Rond 1380 waren de twisten andermaal hoog opgelaaid. De Tienenaars legden voor de Leuvenaars een hinderlaag in Kessel-Lo. Toen ze van dit werk honger kregen, roofden ze voor hun avondmaal enkele eenden in de nabijgelegen hoeven. Toen ze echter de eenden wilden slachten, maakten de vogels zoveel lawaai dat de Leuvenaars de hinderlaag tijdig ontdekten. Ze sloegen de Tienenaars tot de laatste man dood. Boven op de Sint-Michielskerk staken ze nagemaakte eenden, die aldus zorgden voor de Tiense bijnaam. Dit verhaal lijkt sterk op dat van de waakzame ganzen op het Romeinse kapitool die door hun gekrijs de Romeinen waarschuwden voor de nakende aanval.
Verkensblussers
In Tienen werden het verkensblussers, omdat hier het afbranden van geslachte varkens als de oorzaak van de schijnbrand werd aangezien.
Boterpotten
In 1830 verdedigden de Tienenaars hun veste met boterpotten.
Op een paar kilometers van Charleroi ligt het kasteel van Tergnée-Farciennes. Sedert begin van de vorige eeuw was dit kasteel en de bijhorende kapel reeds een ruïne.
In 1851 liet de eigenaar de bouwvallige slotkapel afbreken, zodat de graven van de vroegere kasteelheren werden blootgelegd. Vijf kisten werden bovengehaald waarin in totaal vijf volwassenen en drie kinderen werden gevonden.
Deze geraamtes waren echter vastgespiesd aan de bodem van de kisten met spiesen die ter hoogte van het hart tussen de ribben stak en door de kisten heen ging. Veel later werd ontdekt, aan de hand van genealogische onderzoeken, dat de vampieren bloedverwant waren met Vlad Drakul, beter bekend als Dracula.