Als belleman kom je vaak in contact met bepaalde groepen mensen en dan hoor je al eens een eigenaardig verhaal : spookverhalen, reuzenlegendes, waarom heet een Kuurnenaar een 'ezel' en noemen ze de inwoners van Moen 'messentrekkers'..?
Ik heb het even opgezocht en in dit blog samengebundeld.
Veel leesgenot.
02-01-2011
Ik ben echt niet chauvinistisch, neen, helemaal niet... Maar ik begin toch maar met mijn eigen stad/dorp.
Izegem is een plaats en stad in de provincie West-Vlaanderen in België. De stad telt iets meer dan 27.000 inwoners en wordt ook wel pekkerstad, borstelstad of schoenenstad genoemd. Doorheen de stad stroomt de Mandel en het kanaal Roeselare-Leie.
Naast Izegem zelf bestaat de gemeente nog uit de deelgemeenten Emelgem en Kachtem. Emelgem werd reeds in 1965 bij Izegem gevoegd, Kachtem in 1977. Izegem zelf ligt op de zuidelijke oever van de Mandel, Emelgem en Kachtem op de noordelijke. Langs de oevers van het kanaal is een grote nijverheidszone ontstaan, die van de drie kernen één verstedelijkt gebied maakt. Het stadscentrum telt met de Kasteelwijk en de Bosmolens enkele wijken die een eigen parochie hebben.
Izegem was ooit het belangrijkste centrum van de Belgische schoenen- en borstelnijverheid. Daar ligt deels de bijnaam van de inwoners van Izegem : de pekkers. Vroeger werden de zolen aan de schoenen gelijmd en vastgesnoerd met door pek doordrongen rijgkoorden.
Ook de borstelharen werden in de gaatjes in het houten blokje vastgezet met hete pek.
En in de Izegemse volksmond is 'pekken' ook nog eens 'blijven plakken' (aan de toog)...
Dit beeld dat ondertussen zowat het symbool van Izegem geworden is- is van de hand van Marc Claerhout en werd op de Grote Markt geplaatst in september 1989.
Het is in brons, en de benaming "pekker" verwijst enerzijds naar de schoeisel- en borstelnijverheid (de goede schoenen werden vroeger met pekdraad genaaid, en kwaliteitsborstels werden eveneens "gepekt", d.w.z. de grondstof werd met pek in de houder bevestigd), en daarmee naar de vlijt en werklust van de Izegemnaar, anderzijds naar het typische Izegemse woord "plakken", "aan de toog blijven hangen", en daarmee dus naar de levenslust van de Izegemnaar..
Dit alles wordt in het beeld geconcretiseerd door de borstels en de schoenen die bovenaan de "zetel" van de Pekker hangen, door de fles die hij in de hand houdt, en door het narrengezicht achteraan de zetel.
In 1990 werd de "Pekkersgilde" opgericht, die ernaar streeft om Izegem op mogelijke vlakken te promoten. De gilde reikt o.a. jaarlijks een award uit aan een Izegemnaar die door zijn activiteiten bijdraagt tot het promoten van zijn stad.
In september 1995 werd een tweede veel kleiner pekkersbeeldje geplaatst op de hoek van de Marktstraat en de Roeselaarsestraat.
Het waren moeilijke tijden voor de streek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook vele Merchtemnaren hadden het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Ze hadden weinig vrije tijd omdat er hard moest worden gewerkt. Werkdagen van zestien uur waren geen uitzondering. Vlees was erg duur en voor de meeste inwoners nauwelijks te betalen. Om niet onder te doen voor de naburige gemeenten, wilden de Merchtemnaren tonen dat ze toch voldoende geld hadden om vlees te kopen. Ze maakten houten balletjes, deden daar een laagje gehakt over en gaven zo de indruk dat ze zich toch gehaktballen konden veroorloven. Die zogezegde gehaktballen legden ze tussen een boterham maar in plaats van in die bal te bijten, schoven ze het balletje altijd een beetje naar achter. Zo leek het wel alsof ze het gehakt opaten maar in feite stond alleen de boterham op het menu. Wanneer de boterham op was, moffelden ze het balletje weg waardoor het leek alsof het opgegeten was.
De "manenblusser" is een bijnaam voor een inwoner van Mechelen. Deze naam is een verwijzing naar een historische gebeurtenis uit de 17de eeuw.
Volgens geschiedschrijvers gebeurde het in de nacht van 27 op 28 januari 1687. Die nacht was het volle maan en stond er een lage bewolking. Een man die uit een kroeg stapte dacht dat de toren in brand stond en sloeg onmiddellijk alarm. Buren, uit hun diepste slaap opgeschrikt, trokken hun vensters open en konden alleen hetzelfde vaststellen. In een mum van tijd stond de hele stad in rep en roer en werd de noodklok geluid. Het stadsbestuur, de burgemeester op kop, snelde naar de plaats van het onheil en begon in ijltempo de blussingswerken te organiseren.
Langs de torentrap gingen emmers water als een ketting van hand tot hand, maar nog vóór de top werd bereikt, schoof de maan door de nevel en moesten de moedige Mechelaars toegeven, dat ze slechts de rossige nevelgloed van de maan hadden gezien. Het maanlicht scheen immers doorheen de ramen van de kathedraal en de lage bewolking stond ter hoogte van de klokkenramen in de St.-Romboutstoren waardoor er een indruk ontstond dat er rook uit de toren kwam.
Hoewel ze hebben geprobeerd de zaak stil te houden, konden de Mechelaars niet verhinderen, dat er zelfs over de landsgrenzen hartelijk om werd gelachen. De spotnaam Manenblussers zouden de Mechelaars voor altijd bewaren.
De Manenblussers,
Er stond een boerke s'avonds laat Gans alleen op straat, De toren van Sint -Romboutskerk, Die stond daar groot, stoer en sterk. En door de galmgaten heen, Zag 't boerke dat er licht in scheen. Hij schrok en riep ten alle kant: "op burgers op, de toren brand". En toen ontwaakte gans de stee, en ieder bracht een emmer mee. En blussen deden zij met spoed, en goten water in de gloed. Tot plots een man in 't licht ging staan, en riep: "houd op, het is de maan". En toen ging gans de stede weer terust, en Mechelen had de maan geblust!
Dit mooie houten geschenkkistje bevat 12 Belgisch-Mechelse biertjes en wordt voor u aangepast verpakt zodat dit bierkistje een biergeschenk wordt. Het wordt samen verpakt met een mooie geschenkdoos met de echte Mechelse Manenblussers (410 gram, 36 in totaal), een Mechelse praline omhuld met 100 % zuivere Belgische chocolade van uitzonderlijke kwaliteit en fijn van smaak.
Bijzonder plezierig is voor elke Lierenaar de kennismaking met de geschiedenis van zijn oude veemarkt en het verhaal over de dwaze Lierenaars - die een schapenmarkt boven een universiteit verkozen - hetwelk hen sinds ontelbare generaties de spotnaam "Schapenkoppen" bezorgde.
Indien we deze legende au sérieux nemen, moet hertog Jan IV hun deze troetelnaam hebben geschonken. Een universiteit werd immers op verzoek van hertog Jan IV door Paus Martinus V, met pauselijk bul van 1425, aan Leuven toegekend.
In de "Chronycke de hertoghen van Brabant" (1685) wordt het ontstaan van de Lierse spotnaam toegeschreven aan Karel de Stoute, die de Lierenaars om hun bewezen diensten in de slag van Neuss in 1475 met een privilege beloonde: "Die van Lier vraeghden de stapel van het vee oft Ossen, hetgene den Hertogh hun vergunde voor hun kloecke fyten, ende syde: O arme schaeps Hoofden, om dat sy niet meer en vraeghden".
Koeieschieters is de spotnaam voor de Leuvenaars. In 1691, tijdens een Frans beleg, openden de inwoners van Leuven op een nacht het vuur op verdachte gestalten in de waan dat ze op fransozen schoten. De volgende morgen bleek echter dat ze een kudde koeien hadden neergemaaid.
Wat bezielde de Petermannen toen ze zich verzetten tegen het aantreden van hertog Jan I ? Waarom kregen diezelfde Leuvense stamvaders een paar eeuwen later een universiteit van de paus en de Brusselaars niet ? Hoe kijken stad en universiteit trouwens terug op meer dan vijf eeuwen samenleven ? Zijn Leuvenaars altijd zo chauvinistisch geweest als in de 18de eeuw, toen ze hun eigen 'wereldwonderen' in het leven riepen ? Maar waarom worden ze dan op een bepaald moment in de geschiedenis 'koeienschieters' genoemd? Op deze en andere intrigerende vragen poogt deze kroniek u een passend antwoord in woord en beeld te geven.
Van internationaal lakencentrum tot biergigant, van grafelijke residentie tot Europese 'thinktank' en nieuwe provinciehoofdstad, van Lambrecht I met de Baard tot Pieter Coutereel, Edouard Romy en Pieter De Somer ...
Professor Eduard Van Ermen nam de Koninklijke Leuvense Gidsenbond op sleeptouw om het ontzaglijke feitenmateriaal te ordenen en te presenteren in een bevattelijke, historisch verantwoorde kroniek van de 'beste stad' van Brabant. Eduard van Ermen is docent middeleeuwse geschiedenis aan de K.U.Leuven. Hij ontwierp de historische bevlagging van de stad Leuven en verwierf bekendheid met de publicatie van kaartenboeken, zoals The United States in old maps and prints (1990) en Het kaartboek van Averbode 1650 - 1680 (1997).
Over Van Petermannen en koeienschieters :
'Deze kroniek van Leuven is een absolute must voor iedereen die Leuven een warm hart toedraagt en de stad beter wil leren kennen.' (Pas-Uit)
'Van Petermannen en koeienschieters is een gevulgariseerde, maar historisch verantwoorde en goed gedocumenteerde uitgave. Zowel toevallige bezoekers als de Leuvenaars zelf zullen er nieuwe facetten van het verleden in ontdekken.' (LeesIdee)
'Op een bevattelijke manier is de geschiedenis van deze stad uit de doeken gedaan, geordend in vijf chronologische hoofdstukken, waarbinnen de geschiedenis van deze stad valt in te delen.' (Steps-Magazine)
'... erg feitelijk gebonden relaas, een bondig overzicht van de stadsgeschiedenis... Bepaald nuttig zijn de toelichtingen bij begrippen als 'jansenisme' en 'jozefisme', die lang niet meer voor de hand liggen.' (SdL)
'... een waardevol werk, dat de verdienste heeft de geïnteresseerde lezer weer vertrouwd te maken met de geschiedenis van de stad en haar omgeving... Een aardige mengeling van anekdotes en opstapjes naar de grote geschiedenis... De illustraties hangen een vrij correct beeld op van Leuven door de eeuwen heen.' (De Morgen)
In 1991 ingehuldigd beeld van de hand van P. Vanbekbergen, de "Koeienschieter" genaamd, als spotnaam voor Leuvenaars die verwijst naar de stadsschutters die eertijds op een mistige avond niet de vijandelijke troepen aanvielen, maar een kudde grazende koeien.
Vroeger was Kuurne de groentetuin van Kortrijk. Voor dag en dauw trokken de Kuurnenaren met ezel en kar, beladen met hun koopwaar, naar de ochtendmarkt te Kortrijk. Het gerammel van de karren en het gebalk van hun lastdieren maakte de nog slapende Kortrijkenaren wakker, die verontwaardigd hun kamervenster opentrokken en al geeuwend riepen: "De Kuurnse ezels zijn daar weer !"
Ook de koster die op aswoensdag de beruchte uitspraak deed: "Ge zijt als ezel geboren en als ezel zulde gij sterven", ligt deels aan de basis van de roepnaam der Kuurnse inwoners. De Orde van de Ezel werd er opgericht om het Kuurnse verenigingsleven te behouden en zelfs aan te wakkeren waardoor de ezel nu overal in de Kuurnse folklore is doorgedrongen : ezelstaart, ezelshapjes. Zelfs een Koning Ezel en hierbij kon een eigen bier niet ontbreken.
EZELSBIER
Sinds een kwarteeuw hét streekproduct bij uitstek in Kuurne is het Ezelsbier, gebrouwen bij de brouwerij Bavik uit Bavikhove. Het wordt ook steevast geschonken en gedronken tijdens allerlei recepties in het gemeentehuis en is de huisdrank in menig Kuurns café.
De promotor van dit streekproduct is de Orde van de Ezel. De leden willen de naam en de faam van de gemeente zowel op cultureel als op folkloristisch vlak uitdragen in binnen- en buitenland.
De 25 cl. flesjes Ezelsbier die, behalve in de cafés, verkrijgbaar zijn bij de Kuurnse Drankencentrale Decuypere, vind je zowel in bruin (6,5°) als in wit (5,8°). Dat laatste is een alom geprezen witbier. Er hoort ook een originele verpakking bij.
Voor meer feestelijke gelegenheden en huispartijen lanceerde de Orde van de Ezel ook Steenezel, gebrouwen bij Bios in Ertvelde. Die wordt beter met mate gedronken want is 12° sterk. Hier hoort een speciaal glas bij dat op een arduinen, handgemaakte voet rust. De fles is in wit papier gewikkeld en ze draagt een champagnekurk met een gouden kroon op. Ze wordt verkocht in een houten kistje gevuld met hooi.
Leuk om weten is dat de Orde elke maand een herberg uitroept tot 'café van de maand'. Wie in dat café vijf ezels verzamelt op zijn spaarkaart, krijgt de zesde ezel gratis! Ook Kortrijk speelde al met de idee van een 'café van de maand' maar daar bleef het voorlopig bij. In Kuurne doen ze het.
EZELSTAART
Bijzonderheden: deze taart werd gecreëerd en gelanceerd in september 1989 ter gelegenheid van de Ezelsfeesten, in samenwerking met de bakkers en het braderiecomité. De taart is ook enkel in deze periode verkrijgbaar rond de Ezelsfeesten (1ste week van oktober) bij Kuurnse bakkers. Ze wordt artisanaal vervaardigd en draagt bovenop de afbeelding van 'Ezel'.
Ingrediënten: bladerdeeg, chocolademousse, versiering in marsepein en chocolade
Verkooppunten: Verschillende bakkerijken in Kuurne: Bakkerij Tompoes, Bakkerij De Lekkerbek, Bakkerij Litaert, Bakkerij Martin, Bakkerij Vandevyvere, Bakkerij Markey
---------------------------------------------
Maar ook in Bassevelde lopen er ezels rond...
Bassevelde is een klein polderdorpje ( ± 3600 inwoners) gelegen in het Meetjesland, het uiterste noorden van Oost-Vlaanderen, tegen de nederlandse grens. Het vormt samen met Oosteeklo, Boekhoute en Assenede de fusiegemeente Groot-Assenede. Door zijn ligging vlak naast de N49, de expressweg die Antwerpen verbindt met de kuststreek, is Bassevelde heel gemakkelijk bereikbaar.
Van oudsher worden de inwoners van Bassevelde betiteld als "Basseveldse ezels". Deze naam vindt misschien zijn oorsprong in het feit dat, toen indertijd de huizen moesten genummerd worden, men in de Dorpstraat de pare en de onpare huisnummers aan de verkeerde kant van de straat had toegewezen. De inwoners van de omliggende gemeenten zeiden dan ook terecht : " In Bassevelde zijn het nogal ezels !". Of misschien lag het aan de molenaars die steeds hun meel vervoerden met ezels, zodat de omwonenden zeiden: "Daar zijn de ezels weer !" Wat ook het ware verhaal is, dit is de reden dat u in het dorpje heel wat ezels kunt vinden (echte, jawel!), dat er een Bassevelds Ezelsbier bestaat en dat er af en toe een ezelswandeling plaatsvindt .
Rond 1900 telde de provincie Oost-Vlaanderen 664 brouwerijen. In 1932 was dat aantal gehalveerd en bleven er nog maar 306 van over, waarvan welgeteld 21 in het Meetjesland. In dat Meetjesland blijft er vandaag nog slechts één enkele brouwerij actief, met name Brouwerij Bios - Van Steenberge, gelegen aan de mooie Lindenlaan in het centrum van Ertvelde. Zaakvoerder is Paul Van Steenberge. Brouwerij Van Steenberge maakt het Ezelsbier in opdracht voor een plaatselijke drankenhandel in Bassevelde.
Dit is een blond bier van 9° alc dat voor een Basseveldse bierhandelaar gebrouwen wordt bij brouwerij Van Steenberge te Ertvelde. Het is een origineel recept op basis van het blonde huisbier. Bij het uitgieten van het bier wordt al meteen duidelijk dat dit bier niet al te bruisend is. Om een mooie schuimkraag te verkrijgen moeten we al flink doorgieten. Het bier is blond en zeer helder, al is het toch hergist op de fles. Er is weinig pareling te zien. In het aroma ruiken we vooral de gist, een vleugje citrus en groene banaan. Het bier zet zoet en vol aan, maar mankeert vooral pareling en frisheid. Enkel in de afdronk komt enige bitterheid opzetten, samen met een metalische smaak. Hoewel de afdronk zeer goed is, zal dit bier ons niet bijblijven als een topper.
Deze spotnaam voor Kaprijkenaren komt voort uit een groene appelsoort die er al sinds de late Middeleeuwen gekweekt wordt. De inwoners waren destijds erg trots op deze appels en gaven het vaak cadeau, zelfs vorsten kregen het soms als geschenk. Omdat de appels erg typerend groen zijn, dachten diegene die de appels kregen dat Kaprijkenaren gierige mensen waren.
De "Vijfcentenmannekens", maw spaarzame, gierige mensen, kregen een paar eeuwen geleden in Hoogstraten de spotnaam Spilzakken. Arm als ze waren gingen ze spellen (spillen, een dialectwoord voor dennennaalden) rapen om vuur aan te maken.
Aan de rand van de kioskplaats staat het beeldje "Den Hobokenaar", een stukje volkshumor dat de spotnaam uitbeeld van de Hobokenaren.
In Hoboken woonden voor 1870 voornamelijk landbouwers en hoveniers. Met de handkar en de beerton trokken zij van de afvoergrachten naar de velden. Sindsdien worden de inwoners van Hoboken "De Beerscheppers" genoemd en het gezegde "Hoboken, waar de boeren stront koken" was vlug gevonden. De moderne uitvoering met kruiwagen en beervat is einde 20ste eeuw in voege gekomen.
In de middeleeuwen veroordeelden de rechtbanken de misdadigers tot bedevaart. Men moest te voet naar een ver of een dichterbij gelegen bedevaartsoord, naargelang de begane misdaad. Als bewijs van zijn boetedoening bracht de misdadiger een metalen speldje mee als bewijs van zijn aanwezigheid aldaar.
De gewone bedevaarders wilden ook kost wat kost zo'n speldje bemachtigen als souvenir. Daar alles met de hand gemaakt werd was de vraag groter dan het aanbod en werd iets anders bedacht. Daarom schakelde men rond de tweede helft van de 15de eeuw over op de productie van vaantjes. Dit waren driehoekige stukjes stof.
Een houtsnede diende als stempel om de vaantjes te bedrukken, en dit gaf een veel hogere productie om de vraag bij te houden. Het vaantje werd op de terugweg zichtbaar meegedragen, dit had als gevolg dat men de Hallenaars als "Vaantjesboeren" bestempelde.
De inwoners van Halle (deelgemeente van Zoersel, provincie Antwerpen) heten de Halse Pieren en hun dorp Magerhal omdat (zegt men) de grond er zo mager is, dat men er maar één enkele pier gevonden heeft. Deze ligt aan een dikke boom met een ketting vastgebonden in de hof van de pastoor. Daarvoor had men daar nooit een pier gezien. Toen men er bij toeval een uitgroef, was er geen mens in heel Halle die 't beest kende, noch de pastoor, noch de burgemeester, noch iemand van de Raad. Toen kwam er een vreemdeling door het dorp en herkende het dier. Plechtig verklaarde hij: "Wel mensen, dat is een pier, een heel gevaarlijk beest ! Zijt er toch voorzichtig mee, want hij zou ongelukken kunnen doen !" Om de pier onschadelijk te maken, legde men hem gevangen in de hof van de pastoor.
Stropdrager of Strop is al eeuwen de spotnaam van de Gentenaars. Tot in de 15de eeuw werden zij 'Heren van Gent' genoemd.
Maar in 1537 kwamen de inwoners van de rebelse stad weer eens in opstand tegen de bevelen van hun wettige vorst. Ze weigerden hun aandeel in de belastingen te betalen voor hun Keizer, die geld nodig had om de oorlog tegen Frankrijk voort te zetten. De onwil van de Gentenaars leidde uiteindelijk tot een gevaarlijke opstand in de stad. Op 14 februari 1540 kwam Keizer Karel in hoogsteigen persoon en met een groot leger naar Gent om zijn geboortestad te treffen. De straf was uiterst streng. Gent verloor alle privileges en kreeg een zware geldboete opgelegd. De Sint-Baafsabdij moest worden gesloopt om plaats te maken voor een Spaanse gevangenis. Vijfentwintig kopstukken van de opstand werden onthoofd.
Bovendien moesten een groot aantal inwoners blootsvoets en in tabbaard gekleed, voor de Keizer verschijnen en op hun knieën om genade smeken. Vijftig anderen moesten nog een bijkomende vernedering ondergaan : in hun hemd en met een strop om de hals door de stad lopen, als teken dat ze de galg hadden verdiend.
Tijd nu voor een aantal beroemde en beruchte, maar vooral luidruchtige voorvaders en -moeders die uit erkentelijkheid voor hun luid kabaal een weg in het Gentse naar hen genoemd kregen. Ik heb het hier over de Creesersweg, die in de omgeving van het Rabot is te situeren. Meer bepaald aan Bachtenwalle, waar het beeld van de 'Stropdrager', van de hand van Chris Demangel (Gent, 1937)*, quasi oog in oog staat met het beeld van keizer Karel. Symbolischer kan het haast niet zijn.
In het uitgestrekte Dworp tussen bossen en op weinig vruchtbare heidegrond leefden heel wat kleine boeren. Vetmesten van enkele varkens was een noodzaak wilden ze het toch wat beter hebben. Aan deze beesten voederden ze dan alle afval en onbruikbare veldvruchten. Het allegaartje werd gekookt, in het dialect was dat "gezuie" en daarna met een houten stamper fijn "gestoempt". De brij die overbleef was zogenaamde "varkensdrank". Het leverde een armoedige weeë geur op in de omgeving van hun schamele huisjes. Door de andere dorpen werden ze daarom smalend de "drankstoepers" of de "drankzuiers" genoemd.
Op Dilbeek scheen de namiddagzon. De boeren werkten op het land, de vrouwen zaten aan het spinnewiel en de kinderen lagen lamlendig langs de waterkant. Dokus, de eeuwige bedelaar bij de gratie Gods, lag met beide benen hoog opgetrokken tegen de oude eik langs de grote baan naar Brussel. Met één oog sliep hij, met het andere hield hij de omgeving in het oog om bij de minste beweging langs de weg op beide knieën te kunnen vallen en paternosters te lezen. Stuift daar opeens een stofwolk omhoog, achteraan tegen het bos, bij de draai van de weg. Dokus op zijn knieën en bidden, bidden om alle duivels in de diepste put van de hel te doen kruipen. "Hoe meer katoen, hoe meer poen", dacht Dokus altijd en rammelde Vaderonzen en Ave Marias dooreen. Het scheen daar achteraan een grote groep te zijn want het stof bleef waaien, en Dokus bleef bidden. Stilaan kon hij al een en ander onderscheiden: een schittering van helle kleuren en glanzende wapens. Hij stond op het punt in de struiken weg te springen maar toen dacht hij aan de milde aalmoes die voorzeker niet zou uitblijven "Wees gegroet, Maria, die in de hemelen zijt "
Dokus kromp ineen toen de daverende paarden hem bereikten, stak een verschrompelde hand uit en dook nog dieper. Een flits en een gouden stuk lag in de grove handpalm te glinsteren. Met gretige ogen keek Dokus ernaar. Een gouden ! "Heb dank, onze Vader! Dank heer, uw wil geschiede op aarde zoals in de " "Sta op man !" riep een krachtige stem uit de hoogte. "Vertel uw volk dat Zijne Majesteit de Keizer hier de nacht zal doorbrengen en bereid hem een schitterende ontvangst !" Dokus schrok recht. De keizer, de keizer ! Hij moffelde zijn schat in de vouwen van zijn hemd, zei boe noch ba meer, schoot de struiken in en ijlde in één adem naar het dorp, recht De Gouden Kroon binnen.
"De keizer," stamelde hij," ik heb de keizer gezien !" Onmiddellijk stond geheel het dorp in rep en roer. In een oogwenk waren de velden leeg, stonden de spinnewielen verlaten en hingen de kinderen joelend in de bomen. Al de meiden van De Gouden Kroon gingen aan het werk: afstoffen, poetsen, keren, bedden opmaken, versieren. De waard stond al uit te kijken naar zijn hoge gast toen hij ineens, bleker nog dan een lijk, terug naar binnen draafde en krampachtig uitriep: "Eten, we zijn het eten vergeten!" De meiden gilden O, o ! en de knechten spoedden zich naar de bakker om voorraad. Maar het vlees ! Het was nu zeker te laat om nog een varken te slachten. De waard zag het al gebeuren: de keizer en alle disgenoten aan tafel. "Nu waard, laat het vlees aanrukken, en vlug wat." "Er is geen vlees, edele Keizer!" "Kop af", zou de keizer zeggen. De waard trok zich de laatste haren uit het hoofd, zag toen Dokus zitten. Hij daar naartoe, trok de pint van voor Dokus neus weg, fezelde hem iets in het oor. En Dokus dadelijk recht, pint uit, het veld over, het bos in, gaan kijken naar de konijnenstroppen. Hij had geluk: alle twaalf vol. Daarbij enkele vaten spek voor de soldaten, dat was zeker genoeg. En Dokus, geladen als een muilezel, terug naar het dorp. De potten met sissend vet stonden al te wachten. In de verte schalde een jachthoorn. De keizer was er ! "Leve onze Keizer, lang leve onze Keizer Karel !"
Terwijl het volk juichte en zong en lachte, zat de enige schrijver op het dorp aan zijn wankele lessenaar, dopte de wiegende ganzenveer in de inkt en schreef in sierlijk gekrulde letters de spijskaart. De geestdriftige Dilbekenaren hadden een dubbele haag gevormd en keken in opperste verrukking naar die pracht en praal. Zelfs toen de keizer al aan tafel zat, drumden ze nog altijd tegen de vensters om toch maar iets te zien van die grote machtige vorst die óók eten moest en daar nu simpelweg voor hen op een stoel zat. "Kijk Corneel, hoe hij dat glas vast neemt!" "En hoe hij het heft, Isidoor!" "En hoe hij zijn lippen likt aan ons Dilbeeks vat!" De keizer, aan het hoofd van de lange tafel gezeten, de benen behaaglijk uitgestrekt, kon nauwelijks een geeuw onderdrukken en zei: "Diederik, laat de waard het eten aanbrengen." Hij keek eens rond. "Heb je van je leven ! Hier zit een schrijver op het dorp ! Aha, varken aan het spit. Hier weten ze hoe een keizer te ontvangen." En met luide stem riep de keizer: Leve de Dilbekenaren en iedereen herhaalde: Leve, leve de Dilbekenaren ! Het volk dat buiten stond verschoot ervan. Nog nooit hadden ze iemand dat horen roepen. En zeker de keizer niet. De mensen van het ander dorp riepen jaloers mee. De meiden kwamen al aandraven met dampende schotels vol geurend vlees. "Varkensvlees, wat ruikt dat lekker. Ik geloof dat ik zon gans beest aankan." "Juist Sire, ik ook." Diederik stond recht, sloeg een groot kruis en bad voor. Nog was hij niet ten einde of de keizer greep zelf de vleespot en stapelde zijn bord vol. "Heerlijk", snoof hij, "buitengewoon !". De meiden gingen rond, glimlachten naar alle kanten, goten de bekers vol, knipoogden terug, schepten gedurig aan, schonken opnieuw in. De waard stond vol zelfbehagen alles af te kijken. "Als de keizer het maar niet merkt", dacht hij. De maaltijd was volop aan de gang, de bekers rezen en daalden, lege schotels werden opzij geschoven en nieuwe aangebracht. "Sire", zei Diederik ineens en hij stak zijn mes in de tafel, "Sire, men bedriegt U." "Wat ?" schrok de keizer."Bedriegen ze mij ?" en hij verslikte zich zodanig dat de hele tafel opsprong en voor een hartaanval vreesde. Bedriegen ze mij ? Wie ? "Sire, U hebt toch al varkensgebraad gegeten ?" "Weinig, hm, maar voldoende om te weten dat déze spijs alle vorige overtreft. En nu, laat me eten." "Sire", waagde Diederik nog, "aan een varken kunnen toch nooit zoveel kleine beentjes zijn. En een varken heeft toch niet zon kleine pootjes ?" "Kom kom, het was misschien een klein varkentje, een biggetje ? Ge wilt toch niet beweren dat dit géén ..." "Antoon", vroeg Diederik, "welk vlees is dit ?" "Dit ? Konijn natuurlijk ! Heerlijk ! Nog nooit zo goed gesmaakt en die saus, Sire. Waar zit de kok die een koningskroon waard is ?"
"De waard !" riep de keizer en hij wierp een dampend kluifbeentje terug in de kom. "Haal mij onmiddellijk die waard. On-mid-del-lijk, zeg ik !" "Waard !" "Ja jawel, edele Keizer." "Wat voor vlees is dit ?" "Dierenvlees, edele Keizer." "Wat, ge denkt toch niet mij ander vlees te doen smullen, wel ? Waar komt dat beest vandaan ?" "Van het land, edele Keizer." "Jaja, van het land, maar waar wóónt het ?" "Op het land, edele Keizer." Karel rees plots overeind, keek de waard vlak in het wit van zijn ogen. Het werd muisstil in de gelagkamer. Het volk aan de vensters hield de adem in. Alle ogen waren op de verbolgen keizer gericht. En de waard bibberen maar, het kon niet erger. Nu zou het komen, hij voelde het. Waarom toch had hij die spijskaart laten vervalsen ? Hij had de keizer bedrogen, de keizer ! Nu pas drong het tot hem door wat hij uitgestoken had. De man die de halve wereld bezat had hij, nietige waard, om de tuin willen leiden. Vandaag nog viel zijn hoofd, zonder twijfel. De keizer blééf hem aanstaren, wachtte tot alle geroezemoes in de keuken stilgevallen was. Vol spanning keek iedereen reikhalzend toe. "Waard, (de keizer drukte op elk woord) hoe heet dat beest dat hier voor mij op tafel ligt ?" De waard voelde de grond onder zijn voeten wegschuiven. God, wat had hij toch gedaan ? Hier hielp schoon praten niet meer.
"Ko konijn, e edele Keizer." "Konijn !" Met een plof viel keizer Karel op zijn stoel. Konijn ! Waar hij zo aan gesmuld had, was geen varkensgebraad maar doodgewoon konijn. Al moest hij toegeven dat het vlees eigenlijk niet te versmaden was, de waard zou een verdiende straf niet ontlopen. "Zozo waard, konijnenvlees. Weet gij wie ik ben ?" "Ja, edele Keizer, de Keizer, edele Keizer." "De keizer, ja. Dan weet ge ook wat ik kan ?" "Alles, Heer." en de waard hoorde in gedachten al : Ik kan u laten ophangen, of halsrechten, of vierendelen. Maar dood in alle geval. De keizer bekeek Diederik. Deze schudde het hoofd. Enkele ogenblikken dacht de keizer diep na. De waard zakte op de knieën. Nog altijd muisstil was het, iedereen wachtte angstig af. Langzaam stond de keizer recht, sprak dan traag en gemeten. "Mijne Heren ! Ik ben het slachtoffer van een vreselijk bedrog !" "Genade !" huilde de waard. "Die man hier wilde mij vergeven !" Enkele edellieden trokken hun degen. "Genade Heer, heb medelijden !" "Hij verdient de dood !" ging de keizer verder en de waard voelde het zwaard al door de lucht zoeven. "Maar ik vind genade voor hem." Hier en daar een zucht. Zwaarden zakten, schoven terug de schede in. De keizer keerde zich tot de waard. "Schromelijk zijt gij tekort geschoten in de eerbied die ge mij, Keizer van Oostenrijk, verschuldigd zijt. Opdat gij u voortaan uw onwaardig gedrag steeds zoudt herinneren en u zoudt beijveren in trouwe dienstbaarheid gebied ik U, Mijne Heren, en allen hier aanwezig, deze man en al zijn dorpsgenoten van nu af aan Konijnenfretters te noemen !" De waard huilde en weende omdat hij zijn hoofd nog voelde. "Vergeef mij, Sire ! Dank, edele Keizer !" "En nu, Heren", de keizer hield zijn beker hoog, "laten wij verder smullen aan dat lekker varkensgebraad !" De mensen buiten hadden het allemaal gehoord en die van het ander dorp zeker. Ze zongen zelfs al in koor van :
"Konijnenfretters, Konijnenfretters Dit is de straf Die de Keizer u gaf, Konijnenfretters !"
De Dilbekenaren durfden niet roeren uit schrik voor de keizer. Maar pas had deze de volgende morgen het dorp verlaten of ze trokken met vlegels en stokken naar het ander dorp en rammelden er ieder dooreen die in hun handen viel. Maar het hielp niet. Hoe meer ze sloegen, hoe meer geroepen werd : Konijnenfretters! Ze hebben die naam nooit meer weggekregen.
Komt er nu een wandelaar in Dilbeek en vraagt die zo langs zijn neus weg : Waar komt nu eigenlijk de naam Konijnenfretters vandaan ? dan zal de rasechte Dilbekenaar hem onmiddellijk meetronen naar een gezellig hoekje achter een schuimende pint Faro. En daar, in dat hoekje, zal de wandelaar die oude, schone historie verteld worden: Waarom de Dilbekenaren Konijnenfretters genoemd worden.
Diestenaars hebben de weinig fatsoenlijke bijnaam "mosterdschijters" te danken aan het beiaardtorentje van de Sint-Sulpitiuskerk.
Het heeft enige gelijkenis met een mosterdpot en men noemt het torentje dan ook "De Mosterdpot".
Een gravure van 1687 stelt een geding voor waarin de Mechelaars verscheidene steden betrokken om een einde te stellen aan de spotternijen waarvan zij als "Maanblussers" het voorwerp waren.
Op die prent bemerkt men een persoon die een stok in de hand houdt met een bol erop ; en onderaan leest men:
Diestenaers als Loterbollen Ligghen overal en hollen Segghen dat den maene schijn Een seer groote Brandt moest sijn.
- Een loterbol is een bol die 'lotert', die onvast zit en waggelt. De man op de Mechelse prent houdt een stok vast met een 'loterbol' op. Denkelijk is dit eenvoudig een marot of narrenstok, het attribuut van de gildenar.
Op personen overgedragen kan loterbol niets anders betekenen dan 'nar, gek' . Deze schimpnaam moet dagtekenen uit de tijd van de rederijkers.
De Dendermondenaren werden door de omliggende gemeenten (behalve Aalst) "bluffers" genoemd.
Makeleters
Deze spotnaam datert uit de 15de eeuw. Makel zou geen makreel zijn, maar wel een kleinere riviervis, die op brasem lijkt maar iets platter is; in de Ommegang wordt deze spotnaam uitgebeeld door een groep vissersvrouwen die gerookte vis uitdelen aan de kijklustigen.
Polydoorkes
Dit is een attentie van de Aalstenaars. De naam verwijst naar Polydoor De Keyser, geboren Dendermondenaar en later Lord Mayor van Londen. Op 26 augustus 1888 werd hij op bijzondere wijze in zijn geboortestad ontvangen; de vreugde en trots van de Dendermondenaren was groot.
Knaptanden
De spotnaam Dendermondse knaptanden komt traditioneel voor in de Ommegang. Hij komt al voor in 1631 en zou ontstaan zijn naar aanleiding van een onbekende vis die in de Dender rondzwom. Dit reusachtig gedrocht had een muil vol vreselijke tanden, waarmee het vervaarlijk knapte. Gedurende vele decennia was knaptand een veelgebruikte naam in de spot die de rivaliteit tussen Aalst en Dendermonde ten top dreef. Vele Aalsterse hekeldichters maakten dankbaar gebruik van deze naam. In de Ommegang werd dit een fabelachtig dier met een kop, die geleek op een honden- of wolvenkop. Sinds 2005 steken de knaptanden in een volledig nieuw kleedje.
Kopvleesfretters
Dit wijst op een bepaalde karaktertrek van de Dendermondenaren waarmee zijn in de streek geplaagd worden. Men zegt dat zij dol zijn op, wat in de volksmond, 'kopvlees' genoemd wordt. Spotlustige Aalstenaars beweerden dat de Dendermondenaren de krengen van honden uit de Dender opvisten om er kopvlees mee te maken.
Scheepstrekkers
Deze spotnaam wordt uitgebeeld door de praalwagen " 't Schipke met matroosjes". 't Schipke beeldt de koophandel en de scheepvaart uit en is bewapende met kanonnen. In 1594 heeft het ambacht der schippers het vaartuig waarschijnlijk voor zijn rekening genomen en sindsdien als zijn eigendom beschouwd. In het midden van de zeventiende eeuw werd het schip als symbool van de Heilige Kerk beschouwd. Het schip zou de relieken van de stadspatronen, de H. Hilduardis en de H. Christiana in Dikkelvenne afgehaald hebben.
Als de overlevering berust op de historische werkelijkheid, dan vindt de spotnaam "kiekenfretters" (kippenvreters) voor de bewoners van Brussel zijn oorsprong in een 14de-eeuws conflict tussen een gemeente en het centrale gezag, in casu de stad Brussel en Johanna, hertogin van Brabant en Limburg. Deze laatste wilde in 1388 een aantal dorpen die onder toezicht stonden van de Brusselse amman (= ambtman, elders "baljuw","drost" of "schout" genoemd) in pand geven aan Sweder van Abcoude, heer van Gaasbeek.
De Staten van Brabant verzetten zich echter tegen dat plan. Eén van de felste tegenstanders van Johanna's voornemen, Everard t'Serclaes (geboren omstreeks 1320), Brussels schepen (= wethouder) en geridderde held uit de Brabantse Successieoorlog (1356-57), werd op 28 maart tussen Lennik en Brussel, waarnaar hij op weg was, overvallen door Willem van Kleef, bastaardzoon van Sweder, en de baljuw van Gaasbeek. Zwaar verminkt werd t'Serclaes overgebracht naar het huis De Sterre aan de Brusselse Grote Markt, de ambtswoning van de amman, waar hij drie dagen later aan zijn verwondingen bezweek. Daarop sloegen de Brusselaars het beleg voor het kasteel van Gaasbeek, dat ze vervolgens plunderden en in brand staken.
Naar verluidt bestond het proviand van de belegeraars grotendeels uit kippen. Dat feit zou de Brusselaars hun schimpnaam hebben bezorgd. Die bijnaam wordt ook vermeld op de beroemde gedenkplaat voor t'Serclaes in de bogengaanderij aan de buitenzijde van De Sterre. Het bronzen bas-reliëf van de hand van Juliaan Dillens (1849-1904) beeldt behalve de stervende t'Serclaes twee taferelen uit 's mans leven uit alsook het beleg van Gaasbeek door zich met kippenvlees voedende Brusselaars.
Het gedenkteken bevindt zich in de Karel Bulsstraat, die vernoemd is naar de Brusselse burgemeester die in 1898 aan de gemeenteraad had voorgesteld om een monument op te richten ter nagedachtenis van t'Serclaes. De arm van de stervende 'tSerclaes werd inmiddels al door miljoenen toeristen gestreeld, want het zou geluk bijbrengen en ongehuwde meisjes zouden vlugger aan een vent geraken !
Nadat ze Maximiliaan I van Oostenrijk voor een tijd gevangen hadden genomen, verbood deze het houden van een jaarmarkt en andere festiviteiten in Brugge. In een poging om hem te paaien, hield Brugge voor hem een groot feest en vroeg daarna voor de toelating opnieuw een jaarmarkt te houden, belastingen te mogen innen én ... het bouwen van een nieuw zothuis. Hij antwoordde: "Sluit alle poorten van Brugge en je hebt een zothuis!"
Op een keer dachten de Branstenaars dat er een geit in een schuur zat. Het was oorlogstijd en veel mensen leden honger. Zo kwam er ruzie onder de bevolking over van wie die geit nu was. Die ruzie zette zich voort tot in de kerk en de pastoor beëindigde toen zijn hoogmis vroeger en stelde voor dat ze in de schuur zouden gaan kijken naar die geit. Maar er bleek echter geen geit te zijn maar wel een watersnip die opvloog. In mei maakt die vogel een geluid dat lijkt op dat van een geit.
In de Volksmond noemen ze de inwoners van Boom wel eens "Hondenfretters" (hondeneters). Het vreemde is eigenlijk dat de inwoners van Boom er fier op zijn. Het is dan ook een lang verhaal hoe ze eraan komen die Hondenfretters. Even in het kort.
Het is tijdens de oorlogsjaren, de periode dat het eten schaars was, dat de bijnaam vorm kreeg. Het waren de sluwe durvers die geregeld naar Mechelen en naar de Antwerpse vogelmarkt gingen om honden te kopen. Op die manier wilden ze het tekort aan vlees oplossen. Ze trokken zelfs tot in Brussel om honden op te kopen.
Alle honden ondergingen hetzelfde lot. Na een klop van "den houten hamer" werden ze geslacht. In Antwerpen en Mechelen werd het vlees verkocht. Dit allemaal in overtreding met de toen bestaande wet op vleeskeuring. In 1917 werd er een politiereglement op het slachten van honden in de gemeenteraad goedgekeurd.
Ondanks het feit dat er in Boom heel wat honden gesneuveld zijn werd het vlees voornamelijk in Mechelen en Antwerpen verorberd. Maar de Bomenaars zelf hebben nooit hond genuttigd.
Men vermoedt dat hier sprake is van een vernederlandsing van "Pautstaekers". "Paut" zou (zeer) oud Bilzers zijn voor "wortel"; "staekers" betekent "stekers" in de betekenis van "ergens iets in of onder steken".
Het gebeurde in 1636. Terwijl Bilzen zwaar leed onder een typhusepidemie, deed prins-bisschop Ferdinand van Beieren een beroep op huurlingengeneraal Jan van Weert om met zijn Kroatische troepen de opstand van de Luikse ambachten te onderdrukken. Zoals toen gebruikelijk, werd oogluikend toegestaan dat de huurlingen hun soldij vergaarden door de steden en het platteland te plunderen. Op 26 maart 1636 overvielen zij Bilzen en staken de stad in brand. Volgens de aantekeningen van pastoor Thomas Nys konden de Kroaten "door onvoorzichtigheid" de stad zonder slag of stoot innemen. Achteraf zou blijken dat op de avond van 25 maart de poortwachter constateerde dat de grendel van één van de stadspoorten ontbrak. Om de illusie te geven dat de poort gesloten was, had hij ze vast geklemd door er, bij wijze van wig, een wortel onder te steken. Die nacht kwam er een ronddolend, hongerig varken dat met de wortel wel raad wist. De Kroaten waren dan ook "aangenaam" verrast toen zij vaststelden dat de stadspoort op een kier stond waardoor zij ongehinderd naar binnen konden. Voor Bilzen had dit de bekende rampzalige gevolgen. Naar het schijnt werd het varken door de Justitie van Binnen-Bilzen officieel beschuldigd en veroordeeld tot ophanging met de strop.