Zijn ogen vielen dicht alsof hij in een bodemloze put vol slaap viel. En niet het landen was het doel maar het vallen, het vallen op zich. Alsof het vallen alles inhield wat hij in zijn leven niet kon, waar hij grenzeloos voor vocht. En ik keek naar hem, hoe hij zijn dromen schikte rond zich heen en zichzelf in de dwangbuis van de slaap dwong. In zijn hals bonkte zijn hart, alsof het hard en rood naar buiten wou maar niet verder kon dat dit tere witte vlees dat aan de oppervlakte blonk. Hoe gemakkelijk zou het zijn hem nu te vermoorden
Maar ik deed het niet, hij leek zo kwetsbaar, zo lieflijk en vredig terwijl het leek alsof hij achter zijn oogleden een gevecht op leven en dood uitvocht. Zijn eigen innerlijke oorlog. Ik voelde zijn onderhuidse tranen krabben aan zijn vel om hem open te snijden. Ik hield mijn handen op zijn zachte huid en ik voelde hem kalmeren. Stilletjes zwom hij verder door zijn dromen, af en toe vechtend met de slangen van zijn eigen angst waardoorxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
ook ik in de klappen deelde. Nog mooier dan in werkelijkheid was zijn droomgestalte. Hij werd een Viking, een krijger in het diepst van zijn gedachten. Enkel nog gericht op de jacht, met als enig doel het vallen, het vallen op zich om de jacht op de angst te voltooien. Het vallen in mijn armen waarin ik hem in slaap zou wiegen, die zachte rode aardbeienlippen zou leeglikken en die oogkassen die zouden opbollen als het zeil waarin ik onze liefde wou vangen. Alles wat ik hem nog wou zeggen, lag als een sprookje in mijn handen: ik hou van jou en ik ben niet bang. Ik ben niet meer bang van de val want jij zult mij vangen. Ik ben niet bang meer van de liefde want jij zult van mij houden. Ik ben niet bang meer van mijn dromen want jij zult ze weer in slaap wiegen. En in dat zachte moment dat tijd opslokte als een zwart gat werden wij één. Voor één keer werd ik een jager, en hij voelde zich even de prooi. Toen vloeiden we over in elkaar en werden we jager, prooi in één. We werden wij en ik voelde me goed in dat grote vel dat ons omspande als de sterrenhemel in een donkere nacht. Ik voelde me goed in de huid die ik bewoonde als een zwerver in een kraakpand: altijd klaar om desnoods weer op de vlucht te slaan, met alle gevolgen en littekens vandien. Toen ik deze gedachten in mijn vingers las, opende jij je diepe ogen en ik voelde je tevredenheid. Je krulde je op in mijn gedachten en met open armen gaf ik je mijn liefde, opnieuw en opnieuw. We waren elkaars jager, we waren elkaars prooi. We vonden elkaar in dit bed vol liefde, vol strijdtoneel. Mijn Viking, mijn krijger, mijn Ierse koning, hier lig ik dan. Met mijn hart in mijn handen. Neem me, neem mijn hart, neem me mee naar het diepst van je gedachten, naar het kasteel dat je bewoont met al je dromen. Ik zal er altijd voor je zijn en ooit zal ik je misschien kunnen tonen dat jij de nachthemel bent die mij koestert in het donkerste van mijn gedachten, met jouw ogen als de sterren die mij zullen leiden naar het hemelrijk in jouw armen
|