Over Vlamingen en hun gebrekkig vermogen tot communicatie
doen veel mopjes en verhalen de ronde: Vlamingen zijn domme boeren, nauwelijks
het dialect ontgroeid; Vlamingen zijn binnenvetters en kunnen zich niet vlot
uitdrukken; Vlamingen spreken een gruwzaam ontoereikende vorm van het
Nederlands, een tussentaal of verkavelingsvlaams. Onzin en vastgeroest clichés,
want de gemiddelde Vlaming is zeker niet minder communicatief dan een ander;
hij is niet noodzakelijk een stuurse, zwijgzame landbouwer die het AN niet
beheerst. Waar hij enkel mee worstelt, is het feit dat de officiële landstaal
die hij dient te hanteren, om historische redenen niet de zijne is. Het AN is
een van oorsprong overwegend Hollands, kunstmatig taaltje dat in Vlaanderen is
opgedrongen. Dat de Vlaming zich hiervan afkeert is eerder symptomatisch voor
een ontwakend taalzelfbewustzijn dan voor een gebrekkige
communicatievaardigheid.
Belangrijk te onthouden is dat taal dynamisch is.
Taalgebruik verandert gelukkig voortdurend: nieuwe woorden ontstaan,
uitdrukkingen of formules raken in onbruik, spelling wordt geüpdatet,
Taalverandering is normaal en dus nooit goed of slecht. Wie zich ergert aan
evoluerend taalgebruik en vasthoudt aan gedemodeerde taalnormen is niet mee,
punt uit. Dit betekent ook dat talen uit elkaar kunnen groeien zodat
verschillende varianten ontstaan, geografisch bepaalde zoals dialecten of
sociaal bepaalde, zoals vakjargons.
De grote verscheidenheid aan media die zich de laatste
decennia heeft doorgezet heeft een aanzienlijke invloed gehad op het
taalgebruik van de Vlaming. Sommigen stellen dat door jongeren- en commerciële
zenders het taalgebruik zodanig verloederd is dat zelfs politici de moeite niet
meer nemen om fatsoenlijk AN te spreken tijdens tv-optredens. Anderen zien in
deze trend een democratisering van het taalgebruik: geen stijf elitair gedoe
maar, wel een volks, Vlaams taaltje. Helemaal ongelijk hebben ze natuurlijk
niet, de taalcritici die zich ergeren of optrekken aan het taalgebruik in de
(populaire) media: er zijn in Vlaanderen enkele opmerkelijke taalevoluties aan
de gang die het Algemeen Nederlands grondig schijnen te veranderen, met enkele
mogelijkheden maar ook valkuilen.
Ten eerste is het AN aan het verbelgen. Een klein beetje
geschiedenis om dit te duiden. Het AN dat wij dienen te beheersen komt uit
Nederland en is een kunstmatig taaltje samengesteld uit vele Nederlands
dialecten, waaronder ook Brabantse en Vlaamse dialecten, maar stevig geworteld
in het 17de-eeuwse Hollands. Toen Nederland zijn Gouden Eeuw beleefde als
onafhankelijke staat met een gigantische handelsimperium groeide de nood aan
een eigen standaardtaal zodat de Nederlanders zowel op nationaal bestuursniveau
als op internationaal handelsniveau hun schriftelijke communicatie in eenzelfde
quasi officiële taal konden voeren. Holland was toen de machtigste provincie,
dus het lag voor de hand dat het plaatselijke dialect de basis zou vormen. Toch
kregen ook andere dialecten een plaats binnen de nieuwe taal, zelfs
taalvarianten die de vele migranten uit het zuiden, het huidige Vlaanderen dus,
meebrachten. Deze kunstmatige mengelmoes, die als bestuurstaal diende, werd
onder anderen verspreid onder het volk door middel van de Statenbijbel, een
vertaling van de Heilige Schrift opgesteld op laste van de Staten-Generaal. Deze
taal, die veel aanzien bezat, verspreidde zich vlot doorheen Nederland. In
België zette deze taal zich niet door, omdat het huidige België onder het juk
van achtereenvolgens het Spaanse, Oostenrijkse en Franse gezag de zeventiende
en achttiende eeuw doorbrachten. Voor Vlaamse dialecten was wel plaats, maar
nauwelijks als bestuurstaal. Voor officiële of religieuze aangelegenheden greep
men snel terug naar het Latijn of het Frans. België zag zich toen dus
geconfronteerd met een geografische taalgrens en een sociale taalgrens: niet
alleen sprak men in het zuiden Franse (of Waalse) dialecten, maar over heel het
land spraken de begoede klassen zeker vanaf de achttiende eeuw - ook Frans.
Toen België na de Franse Revolutie al helemaal onder de Franse invloedsfeer
viel, werd er zelfs een anti-Vlaamse politiek gevoerd op het vlak van
onderwijs, rechtsspraak en administratie. De Vlaming die weinig scholing had
genoten, viel dus uit de boot. In Nederland daarentegen ontwikkelde het supradialecttaaltje
zich tot een alom aanvaarde schrijftaalnorm en langzaamaan zelfs tot de
spreeknorm; deze taalvariëteit kennen we nu als het A(B)N. Het cliché dat
Nederlanders communicatievaardiger zijn dan Vlamingen wortelt in deze periode:
eenvoudige Vlamingen konden zich nauwelijks uitdrukken in de bestuurstaal en
hielden zich dus liever afzijdig, terwijl elke Nederlander zijn stem kon laten
horen in maatschappelijke kwesties.
Toen de Vlamingen in de negentiende eeuw voor taalgelijkheid
vochten, werd er om cultureel-prestigieuze en praktische redenen voor gekozen
om het AN van het noorden ook als norm bij ons in te voeren. Een andere
mogelijkheid, onder andere gesteund door Guido Gezelle, was om een eigen
standaardvariant te ontwikkelen en in te voeren, gebaseerd op (West-Vlaamse)
dialecten. Anderen, zoals Jan-Frans Willems, stelden dat een Grootnederlandse
taalunie meer tegengewicht zou bieden tegen Franse druk en dat het ontwikkelen
van een eigen variant een omslachtig proces zou zijn waarbij niemand kon zeggen
of het zou aanslaan. Het Nederlands van boven de Moerdijk dan maar. Een minder
gelukkige keuze, aangezien de gemiddelde Vlaming zich er niet op zijn gemak bij
voelde; de taal stond veraf van de dialecten en de algemene omgangstaal. Goed
opgeleide Vlamingen uit de middenklasse hadden tijdens hun opleiding weliswaar kennis
gemaakt met deze taalvariant, maar voor het gewone volk bleef het toch een
vreemd taaltje. Toen daarbij ook nog eens de dialecten, historisch gezien de
enige authentieke vorm van Nederlands, volledig onterecht een reputatie van
boerse en achterlijke taaltjes kregen, werd de Vlaming al helemaal in een
jeukerig, strak keurslijf gedwongen. Enerzijds had je het elitaire Hollandse
AN, als middel van sociale promotie onmisbaar; anderzijds had je de
moedertaaldialecten die ei zo na werden verboden, zeker in formele situaties. Daarnaast
bleef ook het Frans nog een populair taaltje, zeker bij de hogere klassen. Een
stap vooruit dus, maar geen grote.
Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw dwong de
Vlaming meer taaleisen af, waaronder rechtspraak in het Nederlands en de
vernederlandsing van de RUG, maar het AN bleef in België ongecontesteerd de
taal van de Vlaams(gezinde) elite. Slechts een handvol sprak deze taalvariant
vlot, maar ze bestond wel als schrijf- en onderwijstaal, al was de ouderwetse
spelling velen een doorn in het oog. Na de Tweede Wereldoorlog spraken hoe
langer hoe meer Vlamingen AN, dankzij de verbetering van het onderwijs en het
ontstaan van een brede, beter opgeleide middenklasse. Dit AN bleef echter,
zowel qua uitspraak als qua woordkeuze erg Hollands aanvoelen. Voor ons eerder
verbazingwekkend is dat dit Hollands aandoen toen eerder een pluspunt was dan
een minpunt: het stelde beter opgeleiden in staat zich te distantiëren van
lager geschoolden. De NIR en later BRT opteren voor hun Nederlandstalige
uitzendingen ook voor het AN.
Het is pas vanaf de jaren zeventig, na een aanhoudende
verbreding van de middenklasse, dat de Vlaming assertief genoeg werd om het
Hollandse juk af te werpen en een Vlaams-klinkend AN te ontwikkelen, een
taalvariant die door de BRT(N) werd uitgedragen en enkele jaren geleden door de
Taalunie, het officiële AN-regulerend orgaan, werd erkend als
Belgisch-Nederlands. Vele zuiderse uitdrukkingen, die in het AN als gewestelijk
of verouderd werden bestempeld, kunnen nu weer zonder schroom gebezigd: denk
aan sturen, kussen, schoon, weeral,
Ook de harde g hoeft echt niet meer. Deze
variant is echter nog deels in ontwikkeling en vormt dus nog geen kant en klaar
aanreikbare norm. Deze taalvariant kan zich op termijn ontwikkelen tot een vorm
van het (Algemeen) Nederlands die toegankelijker is voor de gemiddelde Vlaming
en toch als officiële taal kan dienen. Het zou de eerste keer zijn sinds de
onafhankelijkheid van België dat de Vlaming een eigen standaardtaal heeft,
zoals Gezelle en de zijnen het oorspronkelijk het liefst hadden gezien.
Het ontwikkelen van deze Vlaamse (of Belgische) standaard
speelt trouwens in op een evolutie in het taalgebruik: het in onbruik raken van
het AN door de jongere generaties. Voor hen is het AN niet noodzakelijk meer
een middel van sociale promotie en het nadeel van het vreemd en Hollands
aandoen weegt dus niet langer op tegen de voordelen. Er is immers ook de
doorbraak van een Vlaamse informele spreektaal, een soort tussentaal die
(Brabantse) dialecten mengt met een opgekuiste uitspraak. Populaire media als
VTM hebben deze taalvariant tot norm gebombardeerd. Zelfs politici, in vroeger
tijden de bakens van het gruwelijk geforceerde, maar niettemin erg formele AN,
spreken nu vlotjes een tussentaal - Bert Anciaux en zijn gelijken voorop -
deels om dicht bij het grote publiek te staan, deels omdat AN-beheersing
stilaan wegkwijnt. Enkel hoger opgeleiden beheersen nog vlot het klassieke AN;
een beetje zoals een eeuw geleden. Hoewel deze Belgische taalvariant de Vlaming
in staat stelt om in iets formelere situaties toch vlot uit de hoek te komen,
omdat hij het AN niet hoeft te gebruiken maar toch niet hoeft terug te vallen
op dialect, zijn er toch wat nadelen aan verbonden. Ten eerste is deze taal
verre van gestandaardiseerd en ze is dus minder geschikt voor officiële
communicatie. Daarnaast is het uitsluitend een spreektaalvariant en opteert de
Vlaming voor schrijftaal nog steeds voor Belgisch-Nederlands of AN. Tot slot is
het verschil met AN zo groot en is de dialectkleuring zo duidelijk dat het
twijfelachtig is of perifere gebieden zoals West-Vlaanderen of Limburg geneigd
zijn deze informele spreektaal of tussentaal over te nemen.
Veel taalergernissen komen trouwens voort uit deze laatste
situatie: beheersing van de norm verdwijnt, omdat de noodzaak tot een vlotte
AN-beheersing verkleint: in veel situaties waarin vroeger het AN de norm was
(in contact met gemeentehuizen, rechtbanken, banken,
) volstaat tegenwoordig
een vlot informeel taaltje. De democratiseringsgolven vanaf de jaren zeventig
hebben de Vlaming terecht mondiger en zelfbewuster gemaakt. Is dit een
problematische evolutie? Geenszins, want het heeft er in elk geval toe geleid
dat de Vlaming zich nu vlotter kan uitdrukken, een prima evolutie voor een volk
dat bekendstond om zijn onvermogen tot communicatie.
Blijft de vraag welke positie het Belgisch-Nederlands
verdient? Simpel: het blijft op zn minst de taal van de overheid, de ernstige
pers, de nationale omroep (vooral de nieuwsberichtgeving) en het onderwijs.
Binnen deze officiële sectoren is een strak vastgelegde, weliswaar licht
kunstmatige (schriftelijke) taalnorm onmisbaar. Daarom pleit ik ook voor het in
kaart brengen en promoten van het Belgisch-Nederlands. De nood aan een
standaardtaal staat als een paal boven water en het lijkt me een ideale
situatie dat er een officiële schrijftaal bestaat die erg weinig afwijkt van de
officiële, schriftelijke ambtstaal, maar toch geen lichtjaren verwijderd is van
de taal van het gewone volk. We kunnen dan gerust afstand nemen van het
geforceerde AN uit het noorden. Daarnaast pleit ik ook voor het opwaarderen van
dialecten in lokale contexten, maar dat is een andere zaak die buiten het
bereik van dit essay valt.
In alle niet-officiële aspecten van het dagelijks leven en
in de populaire media staat het iedereen vrij om te spreken en schrijven zoals
hij wil, tot groot spijt van wie dat mag ergeren. Als mijn schoonzus het dan
heeft over haar metekindje, dan is dit misschien geen AN, maar wel perfect
Nederlands.
Het is dus zaak ervoor te zorgen dat iedereen voldoende
vaardig is in Belgisch-Nederlands, maar ook dat iedereen voldoende voeling
heeft met en respect voelt voor de lokale dialecten en zich vlot kan uitdrukken
in nimporte welk taaltje; een natuurlijke meertaligheid binnen het Nederlands.
Gedaan dus met halsstarrig ergerend vasthouden aan één, eerder toevallig
dominante en ver van het volk afstaande taalnorm of met het pleiten voor een
normloos vrijheid-blijheidtaaltje-zolang-we-elkaar-maar-verstaan. Hoog tijd
voor inzicht in taal en flexibiliteit.
04-02-2012 om 00:19
geschreven door Krikke Lucasson 
|