Vandaag heb ik iets gedaan wat niet mocht. Niemand mag het
ooit te weten komen, of ze verbannen me. Of erger, ik word ter dood gebracht.
Het begon een week geleden. Toen heb ik een wapen aangeraakt, een slinger, om
meer precies te zijn. Meer zelfs, ik heb er mee geoefend. Vandaag heb ik mijn
eerste dier gedood. Waarom toch? Meisjes mogen geen wapens aanraken, laat staan
er mee jagen! Als iemand het ooit te weten komt, besta ik niet meer voor de
Stam. Dan sta ik er alleen voor. Maar toch, het is sterker dan mezelf, ik kan
het niet verhelpen, ik móet het gewoonweg doen.
Vandaag begin ik met dit dagboek. Ik ben nu 10 jaar oud, en
wat ik nu ga opschrijven, is een van mijn vroegste herinneringen. Toen ik zo'n
vijf jaar oud was, ging ik spelen bij een meertje nabij waar mijn stam het kamp
had uitgezet. Ik ben altijd al dol geweest op zwemmen, dus ik kon er uren in
vertoeven. Plots begon de grond heftig te bewegen, bomen vielen om, alles werd
een grote chaos. Het kamp, waar ik enkele seconden geleden nog naar gekeken
had, was plots verdwenen, verzwolgen door de aarde. Ik sloeg in paniek, en
begon te lopen. Waarheen of voor hoe lang wist ik niet, maar ik moest daar weg.
De herinneringen aan die gebeurtenissen zijn vaag, maar ik moet dagen rondgelopen
hebben in de bossen. Op een bepaald moment was ik uitgeteld, uitgeput en
verwond door een holenleeuw, en ik lag op de grond. Tot ik mensen hoorde. Wel,
niet echt mensen. Anderen, 'de Stam'. Ze lijken in zekere zijn op mij,
maar toch.. Ze hebben meer gelijkenissen met dieren. Klein, geblokt,
onverstaanbaar voor ons. Zelf had ik ze nog nooit gezien, ik had er enkel van gehoord
in verhalen. Een van de vrouwen, Iza, nam me mee met hen, tegen het protest van
anderen in. Zij is nu mijn moeder, en haar broer Creb, de Mog-ur, of sjamaan,
is als een vader voor me. Zij zijn mijn familie nu, ook alzijn ze anders dan
ik.