Twee jongetjes zaten op
de kerktoren met hun hoofdjes tussen de leuning naar beneden
kijkend. Ze staarden allebei gefixeerd naar de grond die de toren
droeg. De kleinere van de twee keek af en toe naar zijn vriend. Ze
bekeken een stipje in de verte dat eruitzag als een strohoed. Onder
deze strohoed zat een meisje. Patricia heette ze. Voor haar lagen
allerlei bloemen uitgestald. Ze had ze geplukt langs het pad naar de
treurwilg. Een laan omlijnd door de contouren van slanke wilgen die
omhoog wezen naar een blauwe lucht. Op het einde van die laan woonde
Henry. Hij woonde bij zijn grootvader. Beneden in dat huis was een
juwelierszaak. En boven op de zolder was Henry's kamer. Behangen met
heteluchtballonnen. Groot, klein, mooi en lelijk. Hij koesterde zijn
verzameling als een kostbare schat. Nu was op zijn kamer een mollig
vrouwtje aan het rommelen in kasten en kisten. Ze sprak met haar
bezem het heilige woord orde uit. Iets waar Sebastian, Henry's
grootvader, altijd prat op stond. Ondertussen had Marie een klant
gekregen. De man was net uit de bakker gekomen en kocht een verlepte
klaproos. Hij moest eens weten dat die giftig zijn: proestte
Thomas uit al recht springend. Henry knikte met een lach op mijn
gezicht. Hij vervolgde: volgens mijn pa zijn pa, daar had hij
het nu eens echt altijd over, trekken ze adders aan. Er
ontsnapte een sissend geluid uit zijn mond. Er ontbraken nog een paar
tanden. Hij ging weer liggen op zijn buik en trok een been op,
ellebogen onder het hoofd. De daken van de huizen glansden rood. Toen
de zon niet meer werd weerkaatst op de dakramen daalden we af. Net
toen we de deur gingen uitgaan stopte Thomas. Hij keek zijn kompaan
aan terwijl hij met zijn handen in zijn zakken graaide. Henry keek
verbaasd op. Thomas deed dit soms. Het intrigeerde hem als Henry
onder hem stond. Hij liet zijn hoofd een beetje van achter de deur
uitsteken en bekeek Marie. Mijn hoofd verscheen er net onder. Ze keek
op. In een ruk trokken ze zich terug. Daarbij klonk het geluid van
elleboog tegen schedel. Henry hield zijn hand tegen zijn voorhoofd.
Thomas vroeg: heb je geld bij? Henry knikte. Hoeveel?
Thomas telde drie frank in de open hand van zijn vriend. Hij nam het
geld. Henry liep wat protesterend achter hem aan. Thomas zei al
omdraaide: we kopen twee bloemen, elk een. Hij haalde diep adem
en stapte de zomeravond in. Henry volgde hem op een stuntelige
manier. Marie keek op. Dat was de eerste keer dat die drie elkaar
zagen en de laatste. Thomas voerde het woord: hoeveel is het
voor... hij stootte zijn vriend aan. Twee rozen? zei Henry
Thomas' zin vervolledigend. Acht frank zei ze met een
verkopersgrijns die de onschuld van die twee zielen veegde. Ze liepen
terug de kerk in. De enige plaats waar het koel was. Hoe komen we
daaraan? vroeg de kleine. Hij volgde Thomas' blik en schrok. Hij
keek hem geschokt aan. Thomas wandelde al in de richting van het
kistje voor stoelgeld. Probeerde zijn vingers erin te proppen. Zonder
succes. Hij wenkte Henry. Die peuterde met zijn dunne en lange
pianovingers een munt eruit. Ze draaiden gespannen de kop kant naar
beneden. Twintig franc stond erop. Ze keken elkaar als katten die
opgesloten zijn in een visfabriek. Zich naar buiten haastend
bemerkten ze dat er geen spoor meer te bespeuren was van Marie. Met
hangende schoudertjes gingen ze naar huis. Henry liep snel door de
laan. Die wilgen bezorgden hem de kriebels in het schemerdonker. De
deur sloeg tegen het belletje in de winkel van zijn grootvader. Henry
liep behendig door de volgepropte kamer. In de keuken zag hij een
bord met drie besmeerde boterhammen liggen. Hij at ze op en keek
voldaan uit het raam. Zijn blik gleed over de tuin en bespeurde de
gebogen rug van zijn grootvader. Hij keek hem na hoe de oude man
pijnlijk over zijn rug wreef. Henry schonk een glas wijn in voor hem.
De man die de verantwoordelijk had genomen om het weesjongetje van de
familie op te nemen. Zijn ouders waren verdronken op een bootreis op
het meer in het midden van het dorp. Sebastian kreeg zijn kleinzoon
in het oog. Hij rekte zich uit en keek glimlachend. En hoe was
school vandaag? vroeg hij. Het is woensdag vandaag.
antwoordde Henry genegen. Zin om te helpen? Henry knikte. Die
twee werkten nog tot het donker was. Ondertussen ten huize Thomas was
zijn moeder ongerust over waar hij bleef. Toen hij uiteindelijk
thuiskwam kwam er een preek om van flauw te vallen. Thomas luisterde
al niet meer. Hij wandelde stug door blik op oneindig gezet richting
deur. Toen hij die achter zich liet dichtvallen klonk het gedempte
getier van zijn moeder die zijn naam herhaalde op een toonhoogte zo
hoog dat de muizenvallen dichtklapten. Gevolgd door de krakende veren
in de stoel van vader. Oh mens hou toch eens je mond! riep hij,
net boven het getier uitkomend. Thomas zette het raam open en snoof
de wind op die vol was van mooie geuren en klanken. Plots stopte een
auto voor de deur. Thomas wist de naam zonder hem te bekijken hij had
de klank al herkend, hij was bezeten door auto's. Zijn kamer lag vol
modelbouwautos en magazines van bekende merken. Hij liet zijn blik er
eens vaag overgaan. Maar keek dan plots bijzonder geïnteresseerd.
Uit de auto was een jonge vrouw gestapt. Ze had valiezen bij. Ze was
mooi, heel mooi. Ze pakte haar boel bij elkaar en belde aan bij de
buren. De buren van Thomas waren twee oude gerimpelde mensen die niet
meer naar buiten zijn gekomen sinds 1912. Maar wat er dan gebeurde
kon hij even niet volgen. De oude vrouw deed schuchter de deur open.
Door de kier van de deur was een gesprek tot plots de deur openvloog
en de twee vrouwen elkaar om de hals vlogen. Ze werd naar binnen
meegenomen. Hij zakte door. Met zijn hoofd op zijn handen bleef hij
kijken. Dan klikte het licht in de kamer voor hem aan. De buren
kwamen niet meer op de bovenste verdieping van hun huis. Dit moest de
logé zijn die daar nu was. Ze stond daar met de gordijnen in haar
handen. Ze schoof ze langzaam open. Thomas bukte zodat alleen zijn
ogen boven de vensterbank uitstaken. Hij grijnsde. Wacht maar tot
Henry hiervan hoorde:dacht hij. In feite wist Henry hier al van.
Zijn opa vertelde het hem net terwijl Thomas zich nog altijd aan het
vergapen was. Heb je het al gehoord van mevrouw en meneer
Delaemer? vroeg hij nogal samenzweerderig aan zijn kleinzoon.
Nee, wat dan? zijn vraag vragend maar zachtjes terugkaatsend.
Hun dochter, je weet wel die in Parijs woont, komt terug. Ze
willen namelijk kleiner gaan wonen en zij krijgt het huis. Maar ik
hoorde daarnet iets helemaal anders: je weet dat ze een virtuoze was
op de piano? Het schijnt dat ze haar vingers heeft gebroken en ze wil
hier een conservatorium oprichten omdat ze haar kennis wil doorgeven.
Gedaan met de jeugdmuziekschool voor jou jij gaat vanaf het kan naar
daar met je viooltje op je rug: zei hij. Het gerucht gonsde de
nacht in als een dikke bromvlieg die net was opgestegen vanuit de
bloembak met die paarse bloemetjes onder het balkon. Terwijl hij
onder de dekens kroop liep ergens op een na nazinderend wegdek een
meisje met roosjes en viooltjes in het haar. Bij elke stap die ze
huppelend nam speelde de wind een spel met de zoom van haar wit
gestippelde kleedje. Ze liep daar onschuldig binnensmonds een
kinderwijsje neuriënd. Plots overstemde een gierend geluid haar
gezang. Het eindigde met een doffe klap. Ze lag daar met haar gezicht
naar beneden. De witte stippen werden rood. De bloemetjes die ze net
had geplukt lagen rond haar verspreid, als een gevallen engel zouden
ze later zeggen.
1931
Het dorpje van vroeger
was er niet meer, de vader van het meisje was er niet meer. Want een
man is geen vader zonder kinderen. Hij was hertrouwd toen zijn vrouw
was bezweken onder het gewicht van het verlies van haar kindje. Eén
van de gebreken aan rouw is dat het eenmaal gewogen in de hand je het
nog moet inpakken in een klein stalen capsuletje in je hart om het
daar nooit meer uit te laten komen. Meneer Cardenas, want zo had het
ongelukkige engeltje genoemd, was dat vlotjes gelukt en hij had na
twee jaar al een nieuwe vrouw. Zijn vrouw was juffrouw Delaemer, of
mevrouw Cardenas nu. Ze hadden samen een conservatorium opgericht wat
de droom was geweest van zijn vorige vrouw die namelijk de piano
lerares was van het dorp. Sinds die dag was de wereld op zijn kop
gaan staan in het kleine Franse boerendorpje. Eerst kwamen de
kranen, dan de arbeiders, daarna de bomen voor de tuin, nog later de
muur rond en uiteindelijk de muzikanten. Wat deze school anders
maakte was dat er een verplicht internaat was. Het gebouw was gebouwd
op wat vroeger de burcht van het dorp was geweest. Henry en Thomas
waren allebei ingeschreven. Henry als violist en Thomas als pianist.
Ze zaten er al een tijdje op school samen met andere leden vanuit
heel het land. Thomas was nu zeventien, Henry zestien zij stonden in
de hal te wachten tot het weer weer opklaarde zodat ze op de bankjes
in de tuin konden gaan zitten. Maar nu stonden ze nog boven aan de
trap te leunen over de leuning op het tussenverdieping waar de
hoofdtrap op uitkwam. De wind gierde rond de muren wachtend op een
kans om binnen te dringen en deed dat vanaf hij zijn kans zag. De
voordeur ging open en er kwam een jong meisje binnen die een
binnenstebuiten gewaaide paraplu, een lederen koffertje met gouden
klikslotjes en viool in haar hand geklemd had. ze zag er nogal
verwaaid met haar lange zwarte haren die over haar gezicht gingen. Ze
wreef ze achteloos weg met de achterkant van haar hand. Ik had het
eerst nog niet eens gemerkt maar samen met haar en de wind was er nog
iemand mee naar binnen gekomen. Mevrouw Deleamer. Ze nam het
koffertje over van de jongedame en begon aanstalten te maken om naar
boven te gaan. Thomas stootte me aan en gebaarde dat ik hem moest
volgen. Wij liepen gebukt de trap op met één oog op de draaitrap
voor ons en het ander op de schoonheid die precies onder ons liep. Ze
druppelde merkte ik op. Ze gingen weg van de trap zagen we, op de
verdieping waar wij net nog gestaan hadden. Thomas sloop ze al
achterna het spoor van zwarte druppels volgen. Wij volgden het spoor
net tot aan de gang van de meisjes slaapkamers. Wij stonden daar
hoofd boven hoofd om het hoekje naar het einde van de gang te kijken.
Tot plots wanneer een deur openging en een groep meisjes naar buiten
ging. Thomas en ik rechtten onze rug zo snel mogelijk een stelden ons
tegenover elkaar op leunend tegen de muren van de gang met een been
geplooid. De jongedames hadden gemerkt dat we plots veranderden van
positie. Ze keken argwanend naar ons. Eén van hen riep Thomas' naam
en kwam met een vragende blik op hem af. Ze duwde hem een eindje van
ons heen in een andere gang in. Ik werd achtergelaten bij een groepje
nieuwsgierige meisjes die langzaam dichter kwamen. Voetje voor voetje
schuifelden ze zo subtiel mogelijk naar mij toe en ik weg van hen.
Het werd een wedstrijd waar snelheid overbodig was maar ze hadden me
snel te pakken. Ze klampten me aan en vroegen waarom we hier waren.
Ik zei: We volgen die nieuwe. mijn publiek fluisterden iets
tegen elkaar en zeiden: Welke nieuwe? Gelukkig werd ik dan
achterwaarts weggesleurd door Thomas die nogal boos leek een boos
meisje die haar vriendinnen wenkte. Later toen we terug slenterden
met hangende schouders vroeg ik wie ze was. Thomas keek me grijnzend
aan. Weet je nog die keer dat ik 's nachts even weg moest? Dat was
voor haar, Annabel is haar naam., zei hij terwijl hij haar naam
proefde en even zijn ogen sloot. Ik duwde hem waardoor hij bijna
viel. Hij merkte het niet en vervolgde zijn monoloog: Ze is mijn
prinsesje in het land waar alles mag, ze is mijn nimf die telkens net
buiten mijn bereik is, ze is .... Ik lachte hem weg. Honend
grijnsde ik naar hem en kreeg een gapende blik terug. Kom het is
op geklaard we kunnen naar buiten., zei ik. Hij knikte verdwaasd.
We wandelden naar ons bankje waar er een viertal jongens op zat.
Thomas klikte met zijn tong en ze gingen mompelend weg met hun handen
in hun zakken. We zaten onder een boom. Die zijn lange vingers
weemoedig naar beneden liet hangen om de druppels er af te laten
druppen. Tranen die denkbeeldig bij Thomas liepen. Ze hebben hem
droog gehouden, probeerde ik maar hij was weer in één van zijn
melancholische buien. Ik keek naar boven en zag plotseling het nieuwe
meisje staan. Ze staarde door het hoge raam naar het oneindige. Ze
glimlachte een beetje gestoord zoals jongens met kattenkwaad in hun
zin dat kunnen. Ik zag dat ze naar me keek. Snel keek ik weg maar ze
had het gezien. Doe je ding, mompelde een diepzinnige Thomas.
Ik keek naar de boom en dan naar de tak die zich bijna uitstrekte tot
aan haar raam. Ik was weg. In twee sprongen zat ik op de tak en
wandelde dan elegant over de dikke tak. Hij kraakte slechts lichtjes
door mijn gewicht. Nog een soepel sprongetje en ik stond daar op haar
vensterbank. Ze glimlachte maar probeerde dat te verbergen door zich
om te draaien. Ik duwde het grijze linnen gordijn aan de zijkanten en
keek of er nog iemand in de slaapzaal was. Niemand. Niemand, maar
soms is niemand voller dan een volgepropte kamer en soms is iemand zo
alleen als het maar was zoals Thomas. Ze zat op haar bed. Ik ging
tegenover haar zitten of eerder liggen. Ellebogen die me
ondersteunden, rechtervoet over linker en blik iets boven haar
gericht. Mijn naam is June., sprak ze met een lichte ondertoon.
Mijne is Henry.,zei ik. Ik keek haar aan met volgelopen ogen,
ogen gevuld met verbazing. Verbazing, het mannetje in je ogen maakt
je ogen dan groot en trekt je wenkbrauwen iets lucht. Zij zag hen en
keek verlegen weg zoals alleen meisjes uit rijke families dat kunnen
en toch terwijl ze de boom die de connectie tussen ons had gevormd
bestudeerde zag ik dat ze gluurde vanuit haar ooghoeken naar mij en
de boom naar haar. Hij liet een bloesem los en hij dwarrelde in mijn
schoot. Ik raapte hem op en keek naar de bloem en naar de bloesem. Ik
gaf de bloesem aan de bloem. Ze klaarde op, ze bloeide open. Ze kuste
me en duwde me op het bed. Thomas staarde naar boven en zag alles
gebeuren, glimlachend minachtte hij me en zo toen hij daar zat
droevig te wezen verloor Henry zijn notitieboekje. Het boekje waar
alle liederen die hij had geschreven in te lezen waren lag daar op de
grond.
's Avonds kwam hij
grijnzend binnen. De andere jongens waren dit gewend. Dat tweetal was
altijd wel ergens snode plannen ten uitvoer aan het brengen. Henry
ging naar Thomas die nog steeds aan het tafeltje zat iets te lezen.
Ik stapte op hem af en vroeg: Voel je je al beter?. Thomas
knikte maar hij riep geluidloos nee. Ik zei: Wacht maar, ik ga je
wel opklaren en als ik het niet kan zal de whiskey het wel doen..
Geen reactie. Ik ging naar het raam en klikte het open. Sommige
jongens begonnen nu wakker te worden. Eén van hen, de
dichtstbijzijnde zei: Het ga je goed, nachtkat.. Ik kom
terug met een vette rat., zei ik. Hij knikte, iedereen kwam plots
rustig tot leven. Want ze wisten wat het code-zinnetje betekende:
whiskey voor de meesten. Ik wandelde naar het balkon en liet het
licht van de volle maan over me heen spoelen. Ze waarschuwde me met
zachte hand zoals ze altijd deed. Ze hield van me en ik van haar. Ze
dekte mijn rug altijd en had de hare nog nooit gezien. Ik klom op de
openstaande deur van het balkon en sprong vandaar naar de dakgoot.
Trok me op en sloop over het slapende dak. Mijn voetstappen galmden
over het lege binnenplein. Leeg? Nee wat was dat bij de waterput
stond een man. Ik zou hem nooit hebben gezien moest hij niet aan het
roken zijn. Zijn rode puntje keek mijn kant op ik bevroor. Hij
stapte uit de schaduw van het afdakje en ik zag zijn gezicht. Zo wit
als sneeuw met knalrode ogen met een grote zwarte hoed op zijn kop.
Een duivel ik keek even rond en telde de waterspuwers. Dertien, ze
waren er nog allemaal. Plots veegde hij zijn jas langs de kant zodat
hij zijn hand in zijn zak kon steken en haalde er een fijn mesje uit
dat weerkaatste in het licht. Hij liet het vlekje gespiegeld licht
over de daken glijden hij zou me zien, wat moest ik doen. Het licht
ging over me en voorbij en weer over me en dan bleef het op me. Ik
hoorde hem zijn keel schrapen tot er een kille stem hem onderbrak het
lichtje verdween. Trémolet!, riep een stem die ik ook al veel
mijn achternaam had horen roepen. Meneer Cardenas stond daar in
avondkostuum met zijn slaapmuts al op, hij leek wat op een kabouter.
Hij vervolgde: Heb je wat je moet hebben?. Trémolet haalde een
bebloede zakdoek uit en mompelde iets. Cardenas zei: ahja het
meisje is ook niet zo belangrijk kom je nog even binnen voor een
slaapmutsje?. De man schudde zijn hoofd en hij draaide zich om en
liep naar een muur die begroeid was met klimop en begon hierop te
klimmen. De strengen eindigden op het dak net bij mij ik liep weg en
ik hoorde hem volgen. Ik kende dit terrein van de zovele keren dat ik
hier was geweest met thomas. Over tien meter was er een gat tussen
het oude gedeelte van de school en het nieuwe. Ik wist wat ik moest
doen afzetten op de schoorsteen en naar links springen want daar was
het dak lager. Ik deed het en vloog luttele seconden door de lucht.
De man wist dit niet en terwijl ik bleef staan om te kijken, zag ik
hem over de rand vliegen en vloog voor de maan en dan naar beneden.
Hij kwam niet toe. Zijn vingers probeerden nog de rand te grijpen. Ik
ging met een voet op deze noodlottige rand staan en riep naar
beneden: Ik als nachtkat ben veel te snel! beneden lag de stal
met een groot gat in het dak. Maar de witte wolf krijgt hem wel!
riep de man terug er flikkerde een mes uit het gat dat mij raakte in
het hart. Ik viel achterover en rolde naar beneden op het scheve dak.
In de dakgoot bleef ik liggen. De maan bescheen mij met medelijden.
Plots werd haar licht ruw van me af genomen en voelde ik de warmte
van een adem in mijn nek. Die adem sprak zachtjes: Ken je de oude
verhalen over weerwolven en vampiers. Allemaal stuk voor stuk zijn
zij tot leven gekomen van mensen die mijn familie bezig zagen. Stil
als de nacht en even dodelijk. Als jij jezelf een nachtkat noemt ben
ik een nachttijger en hij trok het mes uit mijn borst en vertrok.
Mij achterlatend in de goot. Een uur later durfde ik pas weer
bewegen. Ik probeerde rechtop te staan. Geen pijn ik knoopte mijn
jasje open en deed het af, mijn hemd en bekeek mijn borst. Een klein
schrammetje. Vragend vroeg ik mezelf af hoe dat mogelijk was tot de
geur van rook mijn neusgaten binnendrong. De schoorsteen en ik
rookten. Ik alleen niet nu. Voelend naar mijn borstzak haalde ik mijn
pakje eruit. Er zat een joekel van een snee in en de sigaretten
bloedden tabak. Ik lachte, de nachtvos zou ik vanaf dan mezelf laten
noemen en ik liep weg. De nacht in met open hemd zodat het leek of ik
vleugels had. de nacht was een goede beschermengel. Ik klom op de
muur die het terrein ommuurd. Deze muur was nog deel geweest van het
oude kasteel dus waren er veel ruwe stenen waar ik steun vond voor
handen en voeten. Eenmaal erop sprong ik eraf, wandelde naar de
dichtstbijzijnde boom. Hij was hol en toch ook niet ik haalde er twee
flessen whiskey uit. De terugtocht aanvangend nam ik zelf reeds een
vijftal slokken, voor wat aan te sterken. Ik liep over de daken tot
op het punt waar ik was geraakt en voelde weer an mijn borstzak, ik
miste iets. Me afvragend wat, werd ik weer geraakt door het besef dat
mijn boekje met muziek in er niet in zat. Het zat er altijd maar nu
niet meer. Ik ging kijken naar mijn plekje in de goot waar ik nu weer
diep in zat. Het lag er niet. Ik zat in een put, die uitkeek over het
binnenplein. En zo zat ik daar met de geur van rook die mijn neus
binnendrong. Zo kwam langzaam het besef dat ik het moest zijn
kwijtgeraakt zijn toen ik in mijn hemd stond bij June. Ik sprong over
de rand en landde op het balkon nam nog een slok en sloop de kamer
binnen. Het was helemaal donker binnen en op mijn knieën zocht ik
mijn boekje. Ik vond het onder haar bed. Ik nam het mee en kuste June
op haar lippen ze opende een oog. Tegen de tijd dat haar oog helemaal
open was was ik al weg. De volgende dag waren alle jongens te laat
bij het ontbijt en zagen ze er erg mottig uit. In de eetzaal was het
er voor het eerst helemaal stil. Want er was daar anders altijd
geluid. 's Nachts de balken van het dak die kraken, 's morgens de
kinderen, 's middags de kuisploegen en zo ging het de hele dag door.
Je hoorde de zuchten van de stoelen met rugklachten en gehoorschade,
bleken ze nu nog eens stom te zijn ook. Vandaag was de grote dag,
examens. Er ging hier niet zoveel stress over. Want de meesten waren
goed genoeg en zeker Henry en Thomas. Na het ontbijt gingen ze in de
tuin zitten met hun bladmuziek. Henry werd bleker en bleker hoe
verder hij zijn boekje bestudeerde. Hij liep plots weg. Zijn boekje
viel open op de grond. Er zaten krantenartikels in en stukken van een
vrouwelijk handschrift. Thomas volgde hem en het boekje niet want het
kon niet lopen. Een gehandschoende hand griste het boekje weg en
begon te lezen. Het eerste artikel luidde:
19 juni 1920. P.
Cardenas is doodgereden op de weg naar haar huis. Het lijkje is
gevonden door een landbouwer die er 's ochtends moest passeren. Er
lagen allemaal bloemen op de weg en ik dacht dat er een engeltje uit
de lucht was komen vallen. Ik naderde met mijn pet voor mijn borst en
zag dat haar blonde haartjes alle kanten uit wezen. Als haar benen
niet zo vervormd waren geweest zou ze kunnen slapen.
Het
volgende was een rouwkaart.
21 juni 1920. Wijlen
Patricia Cardenas. Steun voor ouders en zus.
Daarna
een blaadje met uitgelopen handschrift door tranen.
19 juni 1920 Mama nam
me mee zonder dat papa thuis was. We stapten in de bus en dan de
trein en kwamen aan bij oma. Oma en mama hebben lang gesproken ik
moest me maar bezig houden. Ik ben gaan snuisteren in de legerspullen
van opa. Maar toen ik niets leuks vond ben ik naar mama gegaan. Ze
zei dat ze me iets moest vertellen. Patricia was dood. Mijn oudere
zus.
Weer
een kort krantenartikel.
14 juni 1931, moord op
jonge vrouw. Heb je informatie over Mevr. Delaemer bel politie
kantoor.
Het
volgende document was een velletje met een veel volwassener
handschrift.
14 juni 1931, Moeder
heeft me alles verteld. Vanaf de dag dat papa doorsloeg tot straks.
Lang geleden had mama een vriend gehad, maar die had haar verlaten
zonder iets achter te laten of dat dacht ze toch. Tot ze merkte dat
ze zwanger was. Dan papte ze met papa aan, ze maakte hem wijs dat hij
haar zwanger had gemaakt. Papa was een driftkikker, iemand die altijd
laat en dronken thuiskwam. Maar zij had hem verandert. Nu kwam hij
altijd netjes geschoren en op tijd thuis. We leefden goed. Zo goed
dat mama hem te veel vertrouwde en ze vertelde haar geheim. Papa riep
ik ga dat mormel vermoorden! Dan zijn mama en ik gevlucht naar oma.
Maar mama wist teveel en dat wist ze. Ze zei dat er ooit een
onnatuurlijk einde aan haar leven ging komen. Zo geschiedde. Nu neem
ik ,June Delaemer, het recht in eigen handen. Dag papa of beter
vaarwel.
Het
boekje verdween in de zak van de geheimzinnige man die helemaal
bedekt was en het niet te warm scheen te hebben. Ergens anders op het
terrein in een grote zaal vol mensen werd Henry's naam afgeroepen
zonder dat er iemand op reageerde. Iedereen wachtte op hem en op de
directeur die hen zou toespreken, omdat de ster afwezig was. Iedereen
ook June die op het dak van de meisjesslaapkamer stond met een M1
Garand tegen haar schouder. De loop gericht op de lege plaats waar
straks de directeur zou gaan staan. Doe het niet... fluisterde
Henry in haar oor. Ze schrok en richtte het geweer op hem. Kom,
zei hij en hij nam haar hand terwijl hij naar de rand van het dak
waggelde. De noodlottige rand. Ze kneep haar ogen stijf dicht. Henry
fluisterde: Als je springt is het allemaal voorbij en als het voor
jou allemaal gedaan is dan is het voor mij ook. ze knikte, ze wou
niet dood maar nog minder een dienaar van de dood zijn. Ze sprongen
hand in hand door het gat in het dak in een zachte hoop stro.
Verbaasd keek ze op. Ze kusten, het geweer roest nog altijd in die
goot. Maar iedereen wachtte nog steeds op die directeur. In zijn
bureau zat er een man die op een lederen stoel zat met een whiskey in
de hand en een rokend gat in zijn voorhoofd. Het raam stond open en
er lag een briefje op tafel waar op stond. Een ziel voor een
ziel, Trémolet Delaemer!
Thomas
en ik gingen altijd als we gedaan hadden met werken, iets drinken in
een cafeetje. Een groezelig, gezellig blues-café. Club Etoiles.
Duister zoals de artiesten hun verleden. Als dit een avond als een
ander zou zijn zou Thomas me straks naar huis voeren in zijn witte
auto. Zes cilinders, leder interieur, kortom iets wat elke man zou
moeten warm maken. Mij niet, mij deed het niets, ik prefereerde de
warmte van de tram. Maar dit was geen avond als een ander. Want
Thomas had grote plannen voor vanavond. Hij ging Larissa proberen te
verleiden. Larissa, de serveuse, en wat voor een, ze had een bleke
huid met knalrode lippen, amandelvormige ogen in een amandelvormig
gezicht en lang zwart haar dat recht naar beneden gekamd was. Dit
alles maakte haar tot de grootste troef van Club Etoiles, een mooie
noot in gewoon muziekstuk, een mooi woord in een gewoon boek of een
mooi meisje in een groezelig cafeetje. Toen we afscheid namen van ons
tafeltje, de warmte en de muziek en de koude ons wederom welkom
heette, verliet ik Thomas, wiens plan was om Larissa een lift aan te
bieden in de pracht van een wagen, iets waar dat soort mannen altijd
prat op gaan. En zo liet ik hem achter aan de overkant van het café.
Zijn kraag opgestoken, sigaret tussen de lippen en handen diep in de
zakken. De sneeuw bedolf hem langzaam. Totdat zijn zwarte jas wit was
geworden en alleen het gloeiend puntje tussen zijn lippen nog
zichtbaar was. Ik zag dit al niet meer. Ik wandelde door de
wervelende sneeuw richting huis. Onderweg kwam ik het huis van mijn
grootvader tegen. Het enige huis waar nog licht brandde. Mijn
grootvader was tien jaar geleden gestorven. Hoeveel tijd ik niet in
dat huis had gespeeld tussen de boekenrekken en gekeken hoe hij
diamanten sleep. Het straalde goede herinneringen en licht uit. Toen
ik naar binnen wou kijken en de sneeuw van het koele glas veegde zag
ik een bloem tussen de bloemen. Een jong meisje, ongeveer mijn
leeftijd zat aan een tafel met een potlood tussen haar lippen. Ze
keek peinzend uit over een vel papier gevuld met kolommen, tabellen
en cijfers. Ze leek me niet bepaald het zonnetje in huis. Hoewel dat
is wat bloemen nodig hebben. Dit was dus de nieuwste bewoner van dit
huis. De vorige had het ook niet lang uitgehouden tussen de rommel en
de meubelen die mijn grootvader nooit had meegenomen. Ze waren
onmogelijk uit het huis te krijgen want hij had ze binnen gemaakt. Nu
zag ik dat de oude boekenkasten van hem nu dienst deden als
vitrinekasten voor bloemen. Hier verkocht men geen boeketten maar had
elke bloem zijn eigen waarde. Een boeket was samengesteld uit
zelfgekweekte bloemen met elk een eigen netwerk van nerven die hun
levensverhaal vertelden. Het meisje haar blik die ik zo graag wou
kruisen ving ik niet. Ik verliet La Passage De Rozet met het plan
morgen terug te keren en een groot boeket bloemen zou kopen om haar
te steunen. Nadat ik de deur met veel geworsteld had geopend en met
bevroren vingers de kachel had aangemaakt warmde ik water op voor een
voetbad, iets wat mijn grootvader ook altijd gedaan had. Ik deed er
kruiden in die ik er speciaal voor gekocht had, en waarvan Thomas
vond dat het een schande was dat die niet werden gerookt en begon aan
een lang en deugddoend voetbad. Ondertussen stond mijn warm water
voor in mijn warm water kruik al te koken. Wanneer ik de warmte en
bescherming van mij dekens vond kwam hij toch nog van pas. Ik zou
wegzakken in een droom over lange wandelgangen met rozen langs de
kanten en groene, gietijzeren bankjes om de tien meter. Nergens was
de koude van die verdomde winter te bespeuren.
Als
ontbijt koos ik wat er nog was, niets dus. Ik haastte me naar buiten
om nog op tijd te komen voor de tram die me naar mijn werk zou
voeren. Maar wanneer ik bij de halte aankwam bleek dat er geen trams
zouden rijden met deze sneeuw. Mijn schouders zakten bij dit nieuws.
De directeur van de boekhandel zou helemaal niet blij zijn als ik
gewoon niet zou komen opdagen. Daarom sprak ik het dichtstbijzijnde
jongetje aan. Hij was gekleed in lompen en had en veel te grote
geruite pet op, er verscheen een grijns op zijn katachtig gezicht
toen ik de munt voor zijn ogen, tussen mijn vingers liet dansen. Hij
was volledig gefascineerd door het zilver, zo gefascineerd dat de
tegenstander van het sneeuwgevecht waarin hij verwikkeld was zijn
kans greep en met een sneeuwbal zijn pet eraf wierp. Dit bracht de
jongen weer bij positieven, hij vroeg me wat hij ervoor moest doen.
Ik zei dat hij naar boekhandel Des Livres moest gaan en de man met de
grootste walrussensnor moest zoeken en hem zeggen dat Jeremy niet kon
komen opdagen omdat een buikgriep hem de das om gedaan had. De jongen
wierp me een onderkruiperige glimlach die de helft van zijn rotte
tanden liet verschijnen. Alvorens te verdwijnen smeet hij nog een
sneeuwbal naar zijn belager. Waarbij hij de kepie van een passerende
gemotoriseerde agent afwierp. Toen deze probeerde te remmen knalde
hij met motor en al tegen de vlakte, en verdween al glijdend over de
bevroren kasseien uit het zicht. De jongen haastte zich om de kepie
te stelen. Toen de gevallen agent overeind was gekropen en achter hem
aan begon te lopen liep de jongen weg als een rat in de val, met als
trofee een kepie in plaats van kaas. Omdat ik vandaag bij nader
inzien genoot van een vrijwillige vakantiedag besloot ik om mijn
belofte van gisteren waar te maken. Het idee alleen al aan een
bezoekje aan La Passage Des Rozet bracht de warmte terug in mijn
botten. Toen ik de deur opendeed gleed een vlaag van zomerse
temperaturen en geuren over me. Ik waande me in een veld in het
midden van de zomer. Het heldere belletje dat mijn bloem voor
bezoekers waarschuwde klingelde ludiek. Toen ik langs de rekken
passeerde die nu bezienswaardig minder gewicht moesten dragen dan
vroeger bemerkte ik dat elke bloem een handgeschreven en
geïllustreerde etiket had en dat de planken lichtjes gebogen waren
door de vroegere last die ze van mijn grootvader moesten torsen. Elke
bloem was uniek. En de onvolmaaktheden lieten hem de geïmporteerde
bloemen verpulveren in schoonheid. Ik wist waar deze bloemen gekweekt
werden. In de grote serre achter in de tuin waar de verf toen al van
afbladerde. Een klap van een deur bracht me terug bij mijn
positieven. Ze stond aan de toonbank met een matte glimlach op haar
gezicht. Ik vroeg haar waarom ze zo ongelukkig was. Ze aarzelde en
zei zenuwachtig dat het niet goed ging met de zaak. Ik vroeg of ze
geld nodig had. Je kan geen geluk kopen zei ze iets zelfverzekerder.
Ik vroeg of ze me zou volgen als ik haar de winkel zou tonen. Ze
lachte. Heel anders dan dat ze me eerst had toegelachen en stemde in.
We verlieten samen de winkel. Waardoor het belletje ons afscheid
wenste met een triestige noot een het bordje open naar de binnenkant
van de winkel keek en de man wie nog haastig was komen opdagen
teleurgesteld werd. We maakten een romantische wandeling door de
sneeuw, langs alle plekjes in Parijs. Totdat we onvermijdelijk bij de
Eiffeltoren aankwamen en hem beklommen. De lift werkte niet en de man
die kaartjes verkocht was in geen verte te bespeuren. Toen we
ongeveer dertig meter hoog waren begon mijn hoogtevrees me de parten
te spelen. En net dan besloot zij om te stoppen. Ze ging een trede
hoger staan waardoor onze lippen elkaar bijna raakten. En vroeg me
fluisterend of ik van haar hield. Waarop ik haar vraag beantwoorde
met een kus. En op het moment dat haar armen mijn nek omsloten voelde
ik me op de wolken, zonder hoogtevrees wel te verstaan. We bleven nog
zitten tot de avond viel, met onze benen tussen de spijlen van de
trap. Ze bungelden hengelend naar beneden. Daarna daalden we de
dalende trap van de daadwerkelijke duizelingwekkende hoge toren af
tot we een bewaker tegenkwamen die ons met strenge vinger maar met
een goedmoedige glimlach rond de lippen de uitgang wees. Daarna
scheidden onze wegen. Omdat de nacht nog jong was besloot ik om Club
Etoiles nog te vereren met een bezoek. Ik was Thomas en Larissa
volledig vergeten totdat ik een schim zag staan aan de overkant van
de straat net op de plaats waar ik Thomas had achtergelaten. Ik dacht
aan hoe koud hij het wel niet gehad moest hebben om te wachten op
haar. Ik ging aan het tafeltje bij het raam zitten en besteedde geen
aandacht meer aan de vreemdeling. Toen Larissa mijn bestelling kwam
brengen vroeg ik haar hoe het verlopen was gisteren. Ze keek peinzend
en knikte dan richting in de vreemdeling. Het was de eerste keer dat
ik ooit iets aan haar had gevraagd waar het woord whiskey niet in
kwam. Mijn ogen volgden haar blik en de onthulling knalde me omver
als de witte auto die nog altijd voor de deur stond zou gedaan kunnen
hebben. Ik liep naar buiten en bevrijdde Thomas die volledig
verkleumd de hele nacht en een dag de wacht had gehouden. Toen ik hem
bij zijn arm naar binnen trok zag ik de stapel peuken die zich bij
zijn voeten gevormd had. Eenmaal binnen begon hij te spreken. Tussen
het geklappertand door verstond in ongeveer dat Larissa stom bleek te
zijn en in een huis dicht bij de club woonde. Ik moest binnensmonds
lachen. Wat de vraag bij Thomas uitlokte van waarom ik zo gelukkig
was. Ik vertelde hem niets over mijn bloemenmeisje waarvan ik de naam
niet eens wist. Grotendeels ook daarom. Hij bleef maar mekkeren over
hoe koud het wel was geweest en toen ik vroeg waarom hij niet was
vertrokken kwam er maar een onverstaanbaar gewauwel uit dat nog het
meest leek op benzine op. Wat mij dus verrast liet opspringen omdat
dat betekende dat ik weer moest gaan wandelen dan zei hij dat hij het
al had laten fiksen. Toen ik weer ging zitten had Larissa onze
whiskeys al gebracht ze nam mijn eerste glas en een gaf afscheidskus
op de mond van Thomas die volledig verbijsterd van zijn stoel viel.
Iets wat hij hier al heel veel gedaan had. Een verliefde glimlach en
blik las ik op Larissa's gezicht. Het verbaasde me hoeveel soorten
glimlachen er waren. Toen de rode achterlichten van Thomas' auto me
verlieten was ik te beschonken om de silhouet in de portiek aan de
overkant van de straat op te merken. Klungelig probeerde ik de
koperen sleutel uit mijn zak te grissen. Na wat mij wel een uur leek
gaf ik het op. Maar plots voelde ik de adem in mijn nek van wat wel
een slang leek. De adem was kouder dan de koudste windvlaag dat ik
ooit gevoeld had en rook een beetje naar sigaretten. Geen goedkope,
maar dan viel de geur van dat individu me om de oren naar mijn neus
en werd ik weggedragen naar de bloemenwinkel en zag mijn meisje daar
zitten, te wachten op die volkomen vreemdeling die nu in de penarie
zat. Ik voelde een hand in mijn zak glijden, al naar beneden kijkend
merkte ik een in zijde gehulde vrouwenhand op die de zware sleutelbos
moeiteloos opviste en de deur voor me openmaakte. Ze leed me door de
poorten van mijn huis. Ik in een roes van volmaaktheid en zij van
wreedaardigheid. Ik keek in de spiegel en zag slechts een schim die
vlak achter me liep en zich langzaam tegen me vleide. Ik zag dat de
vrouw in rouwkleding was. Ze droeg een sluier voor haar gezicht.
Wanneer ze me wiegend leidde met haar mooie manier van gaan liet ze
de kledingstukken die haar mooie naakte lichaam bedekten achter. Ze
keek soms lachend over haar schouder. Haar volle lippen kusten dan
zacht haar eigen schouder. Op de trap deed ze haar laatste
kledingstuk af en wenkte me met haar volmaakte naakte vinger naar de
slaapkamer. Daar gaf ik me over aan het vuur dat ze me aan de schenen
legde. Volledig uitgeput deed ze wat ze moest doen. Alles was perfect
en dan net dan was ze weg. Ik zag het raam openstaan en de witte
zijde wiegt langzaam op het ritme van mijn ademhaling dat het enige
is dat ik kon horen. Ik vleide me nog vol van de ervaring neer op het
kussen en voelde me rot omdat ik mijn meisje had bedrogen.
Op
weg naar de badkamer de volgende dag die op de benedenverdieping lag
zag ik de sporen die ze had achtergelaten. Een afgestroopte kous, een
hoog gehakte schoen, een satijnen kousenband, een mantelpakje, een
leren riem die haar perfect gewelfde heupen had omvat. Toen ik het
koude water op mijn gezicht plensde waste ik het troebele zicht weg.
Plots viel een rode druppel in mijn wasbak. Ik keek op. Op de spiegel
voor me stond in druppelende letters: je zult me nodig hebben,
sneller dan je denkt, Jeremy. Volledig verdwaasd voltooide ik de
vroegtijdige wasbeurt. Ik had zin in deze dag maar nu was dat
volledig verdwenen. In plaats van mijn mooiste das uit de kast te
plukken koos ik nu de saaiste grijze dat ik in mijn collectie dassen
van Thomas had. De tram was te laat. De mensen die passeerden zorgden
voor mijn vermaak, ik bestudeerde ze een voor een. De man die werd
uitgezwaaid door vrouw met kind, de man die nog snel iets at, de man
die nog bloedde door een onfortuinlijke scheerbeurt en dan plots de
jongen die voor mij de boodschap had moeten overbrengen. Hij wachtte
ook op de tram. Alsof hij ooit zou kunnen betalen. We stapten allebei
in toen de tram aangekomen was. Hij ging naast me zitten en knikte
een beetje beschaamd naar me. Ik beantwoorde het met een uitbundige
glimlach wat bij hem een zucht opleverde. Hij vroeg me of het dan
goed voelde weer vrij te zijn, ik zei dat de buikgriep zijn greep op
me had gelost. Hij fronste zijn wenkbrauwen maar moest dan plots geld
opvissen omdat de conducteur met ritmisch tikkende voet ons ongedurig
stond aan te staren. Hij gaf de munt die ik hem had gegeven. Ik
betaalde ook en vervolledigde deze rit in stilte. We stapten uit op
dezelfde halte en bleven naast elkaar lopen tot dat ik hem inhaalde
en de deur van de boekwinkel opende. Het eerste dat me opviel was dat
de walrus behoorlijk verbaasd was toen ik mijn hoed en jas ophing en
achter de toonbank ging staan. Hij wandelde waggelend op een
walrusgangetje op me af en staarde me onbegrijpend aan. Dan vroeg hij
aarzelend of ik het nieuws niet had ontvangen. Mijn brede
verkopersgrijns smolt weg. Hij merkte op dat ik ontslagen was en
vervangen door een kleine knul die minder kostte en beter verkocht.
Toen ringelde het belletje. De jongen die ik had betaalt om mijn baas
te waarschuwen stond op de drempel. Ik pakte mijn hoed en jas en
afscheid van de winkel met een knallende deur. Ik stormde de straat
op en brieste richting tram. Bleek dan dat ik de laatste tram
richting huis had gemist. Ik deed het eerste de beste café aan en
vroeg om de telefoon. Ik draaide het nummer in en vroeg de centrale
om het politiekantoor van Parijs door te verbinden. Daar kreeg ik
Thomas aan de lijn die me vroeg wat er scheelde en voor ik mijn zin
over zou je me alstublieft willen komen halen aan mijn werk had
afgemaakt klonk de bezettoon al. Hij kwam al scheurend in zijn witte
auto om het hoekje. Hij liet de motor loeihard scheuren toen hij al
slippend vertrok. Het gezicht van de walrus vertrok. Ik scheurde weg
en daarmee het hoofdstuk in mijn leven af. Daar zaten we dan in Club
Etoiles. Met een verliefde Thomas aan mijn tafeltje. Omdat ik zonder
werk zat betaalde hij alles. En hoe meer hij bestelde hoe meer
Larissa moest komen, wat ook goed was dus. Na elke bestelling kusten
de twee tortelduiven elkaar, wat mij naderhand ziek maakte. Ik
vertrok. Aan de overkant van de club was een etablissement dat Déjà
vu Theater heette. Een succesvol bordeel. Op de drempel zat mijn vlam
van vorige nacht ze rookte sigaretten en blies de rook uit in een
smal straaltje. Ze kwam dichter, of nee ik werd naar haar toe
gezogen. Ze wenkte me dichter bij. Ik volgde de beweging van haar
vinger met mijn ogen en liet me leiden door de stroom warmte die uit
het deurgat stroomde en me verwelkomde als een kookpot een kreeft. Je
ik voelde hoe de deur achter me dicht ging. Het chique bordeel zag er
vanbinnen heel groezelig uit. Drie meisjes kwamen me duister
giechelend voorbij. We leken de enige in dit vervallen gebouw. Ik
kon de maan zien door een gat in de muur. Toen we aan de achterkant
kwamen was er een grote veranda met rozen in de hangende bloempotten.
Er klonk een geruis als een platenspeler tussen twee nummers in. Ik
keek op en vond de oorzaak, mijn meisje. Met een purperen sleep die
strepen trok in het stof. Haar gezicht was weer bedekt door een
zijden sluier, alsof ze in rouw was. Ze vroeg me iets, ik knikte
beneveld en kreeg een sigaret tussen mijn lippen. Ze stak hem aan met
een pracht van een aansteker. Verchroomd zilver die een gouden roos
omhulden. Toen ik de rook langzaam op het ritme van mijn adem naar
alle uithoeken van mijn lichaam bracht voelde ik mijn hartritme dalen
naar veiligere oorden, maar dit wekte eveneens mijn brein. Ik was
plots veel alerter. Ze keek me aan. Ze knikte. Ze draaide zich naar
de tuin. Ze sprak. Meer tegen haarzelf dan tegen mij. Ze sprak over
dat ik nu zonder werk zat en dat zij me kon helpen. Ik vroeg verrast
hoe. Ze draaide zich naar me toe en keek me indringend in de ogen en
zei dat er wel een klusje kon zijn. Ze zag mijn omhoog kruipende
wenkbrauwen. Ze verduidelijkte zich met een zware zorgwekkende zucht.
Ze zette een lederen koffertje op tafel. Twee sloten van koper, een
handvat met langs weerszijden koper en een tot nu toen onbekende
inhoud stond daar voor me. Ze had mijn nieuwsgierigheid geprikkeld en
ze wist het. Het had me niets verbaasd als er plots een gespleten
tong uit haar zwartgeverfde lippen zou schieten. Ze klikte de slotjes
open, op zo'n manier dat ik goed zicht had op haar borsten. Ik slikte
en het slot klikte. Het koffertje viel open net als mijn mond toen ik
de inhoud zag. Een blinkende Luger P08 lag op een bedje van kogels.
Thomas had net zoëen. Ik nam het uit het koffertje en verbaasde me
hoeveel vuurkracht woog. De glimlach die de zwarte spin toen op me
afstuurde had ik ooit eerder gezien. Maar waar, toen kuste ze me vol
op de lippen en ging weer staan waar ze stond. Al uitkijkend op de
tuin nodigde ze me uit met een handgebaar om haar te volgen. Al
wandelend door een doolhof van hagen, paleisjes van staal en rozen,
vijvertjes en bruggetjes sprak ze over mijn klusje. Ik moest de kluis
openbreken van een juwelier en het juweel dat op een satijnen kussen
lag, moest ik meenemen. Ik stemde in. Alleen wanhopig ga je onzinnige
afspraken aan. Ze verdween. Met haar sleep om het hoekje. Ik bleef
verdwaasd staan en voelde de envelop met briefgeld in mijn zak. Hoe
langer hoe meer mijn verstand besefte wat voor sukkel ik wel geweest
was. Ik zocht mijn weg terug. Toen ik de veranda naderde was ik stijf
bevroren. Ik nam het koffertje en droeg het alsof dat de schat was
die ik moest stelen. Ik moest mijn bloem nog eens zien. Ik moest mijn
bloem nog zien. Dat was wat ik dacht toen ik door het huis wandelde
met het koffertje tegen mijn borst gesnoerd. Ik wou nog eens bij haar
binnengaan. Ik liet het belletje klingelen. Ze kwam van achter haar
toonbank en sprong me om de hals. Ze kuste me zacht in mijn nek,
hoger kwam ze niet. Ik veegde een haarlok die voor haar ogen hing
achter haar oor. Ze lachte inwendig en haar blik daalde naar het
koffertje. Ik zei dat het voor mijn nieuw werk was. Ze keek vreemd
op. Ik had dat namelijk nog niet verteld dat ik ontslagen was. Ze
keek argwanend. Ik zei dat het beter verdiende. Ze leek overtuigd. Ik
vroeg hoe ze eigenlijk heette. Rosie. We gingen naar boven.
De
volgende middag werd ik wakker en werd verblind door het zonlicht.
Het was dus warmer geworden, eindelijk. Ik keek uit het raam dat
uitgaf op de stad. De rook dat opsteeg uit de riolen gaf de zon een
vreemde kleur. Een verdraaide kleur die paste bij de wending die mijn
leven had genomen. Ik ging naar beneden. Rosie had vrij op vrijdag.
Ik besloot haar mee te nemen naar de juwelier die ik moest beroven.
Ik had voor het slapen nog snel het geld geteld. Tienduizend francs
was niet niets. Ik besloot iets te koen voor haar. Ze stemde in en we
spraken af aan Club Etoiles want we wouden ons allebei nog even
opfrissen. Ik zei dat ze misschien eens andere lippenstift moest
aandoen want er zaten sporen van zwarte op haar lippen. Ze keek in de
spiegel en lachte schuchter. Ik vertrok. Nadat ik mijn lievelings pak
had aangetrokken. Het trouwpak van mijn grootvader. Ging ik op post
staan aan de overkant van Club Etoiles. Het bordeel deed zijn naam
eer aan. Het zag er dood uit. Ik stond op dezelfde plaats als Thomas
ooit stond, dat leek al lang geleden. Ze kwam eraan. Ik zag haar
bijna huppelend op de straat. Ze straalde. Ze nam mijn hand en de
eerste straat rechts en we kwamen zo uit op het bescheiden zaakje. Ik
ging eerst binnen. Een joodse man met een onvriendelijk gezicht
verwelkomde ons. Hij vroeg hoe hij ons kon helpen. Ik vroeg om een
verlovingsring. Hij ging naar achter en haalde er een paneel met
ringen. Ik had ondertussen de tijd had om de situatie eens doornemen.
Geen alarm, geen tralies voor de ramen. Ik liet haar kiezen. Ze koos
een zwarte roos om een rekje van zilveren bladeren. Ik betaalde de
man en we gingen. Daarna nam ik haar mee naar een duur restaurant en
daarna de cinema. Ze keek net zoals een kind kijkt bij kerst. Daarna
gingen we uit elkaar. Zij naar huis ik naar de Club. Daar zaten
Thomas en Larissa in een innige omhelzing. Ik tikte hem op zijn
schouder en lachte luid en breed. Hij zette zijn bril recht en keek
oprecht blij. Larissa ging om whiskey zonder dat ik erom moest
vragen. Hij zij dat ze een vrije dag had genomen. Dat ze eigenlijk
half joods was. Dat stom zijn geen gebrek is. Dat ze van hem hield en
omgekeerd. Maar hij hield nog een troef achter de hand. Ik keek hem
aan. Dan riep hij plots dat hij gepromoveerd was tot detective. Hij
keek blij. Niet gewoon blij maar echt superblij. Hij gaf morgen een
feest voor de familie en dat wij twee het maar hier moesten vieren.
Ik zei dat ik nieuw werk had. Hij liet Larissa de fles brengen. Ik
weet nog hoe de barman Jimmy ons eruit gooide om zeven uur 's
ochtends. Hoe we op elkaar steunend de weg naar huis zochten. Hoe we
uiteindelijk in slaap vielen op een bankje in het park aan de voet
van de stalen toren. Twee beste vrienden. Kon dat maar zo blijven.
Kon dat maar. Kon dat maar. Kon dat maar...
Een
stok porde me wakker en de man die aan de andere kant van de stok zat
bleek een politieagent te zijn. Toen ook Thomas was wakker werd
gepord keek hij ons scheef aan. Misschien leek dat ook maar alleen
zo. Thomas zei dat hij ons naar huis moest brengen. Hij vroeg of we
in de gevangenis woonden waarop Thomas zijn detective penning toonde.
Hij bracht ons met veel binnensmonds gemompel naar huis.
De
ochtend die op deze scène volgde ging ik op weg om Rosie te
bezoeken. Ik wandelde door de ijzige straten van een Parijs dat net
uit de slaap was ontwaakt. Terwijl de kuisploegen de straten weer
lieten blinken en de zatlappen wakker maakten. Onderweg zag ik samen
met de vogels de mensen wakker worden. Het belletje klingelde als een
vrolijk vogeltje dat de mensen wakker zingt. Terwijl de zonnebloemen
me met uitgestoken hals nakeken ging ik op weg naar de toonbank. De
rozen bloosden toen ik haar kuste en de klaprozen klapten al helemaal
toe. Na de kus keek ze iets minder opgewekt, ik vroeg wat er
scheelde. Ze zei dat ik mee moest naar een familiefeest. Ik vroeg
verbaasd waarom. Het was omdat haar broer gepromoveerd was en omdat
ze het belooft had dat haar verloofde ging meekomen. Toen ze het
woord verloofde zei dacht ik met schaamde terug aan die betoverende
nacht. We gingen naar boven. Daar paste ze voor mij allerlei pakjes
die haar allemaal even prachtig stonden. Als een vaas voor een roos
zei ik lachend terwijl ze zichzelf in de grote spiegel bekeek. We
wandelden naar het feest. Het was nog een eindje. Maar als je ooit
twee verliefden hebt gezien weet je dat die zich niet vervelen. Ze
ratelde maar door over haar familie. Als we de witte feestzaal zagen
liggen lieten we elkaars hand los. Bij de voordeuren vroeg de portier
ons om de namen. Jeremy en Rosie. Hij knikte en liet ons deur. We
namen een tafeltje voor vier. Er kwamen twee meisjes bij ons zitten
die nogal giechelig deden. Dat waren vast die twee nichtjes waarover
ze was uitgeweid. Ik was meer passief aanwezig. Ze ratelden als echte
ratelslangen door de woestijn van roddels. En ik was wel een extra
sappig knaagdier dat als prooi diende. Maar ondanks dat negeerden ze
me volkomen. Na een uur zo doorgebracht te hebben besloot ik naar het
toilet te gaan. Toen ik mijn handen waste en in de spiegel voor me
keek zag ik de jongen die mijn baan had afgesnoept. Hij probeerde
zich zo snel mogelijk uit de voeten te maken. Hij zag er gezonder uit
en was niet meer zo slobberig gekleed alleen de pet had zijn trouwe
plaats behouden. Ik vroeg me af waarom hij hier was. Toen ik me weer
bij de drie meisjes voegde zag ik dat mijn stoel bezet was door de
kleine jongen met de grote pet. Hij zat hand in hand met een van de
nichtjes. Ze spraken duidelijk over mij. Ik probeerde ongezien
dichter te komen, tot het typische geluid van metaal tegen kristal
door de zaal galmde. Er sprong een man op het podium. Het mannetje
neuzelde dat er eerst een act zou zijn van een goochelaar en dat de
gastheer dan een speech zou geven. Rosie die het gesprek duidelijk
had afgerond pikte me op en zette me neer op een plek waar we de act
goed konden zien. De man in het zwart deed een serie van cliché
trucjes die ik ook zelf kon. Maar hij kon met zijn vingervlugheid
toch de aandacht van Rosie vestigen. Rosie kuste me op het moment dat
hij een witte duif uit zijn mouw liet vliegen. Het neuzelende
mannetje kondigde de speech aan maar wij lieten ons niet van de wijs
brengen. Plots klonk een wel heel bekende stem me in de oren. Hij
heette ons welkom en nodigde iedereen uit voor iets wat ik nooit meer
zou weten wat het was. Hij was abrupt gestopt. Ik liet Rosie los en
keek richting podium waar een verstomde Thomas stond. Hij stamelde
maar iets, en wandelde dan weg. Rosie zei dat ze toch een vreemde
broer had. Ik draaide me weg van haar en liep weg. Daarbij knalde ik
het jongetje met de pet omver. Ik wist niet waarheen dus ging ik naar
Club Etoiles. Ik ging aan een tafeltje zitten, zwijgend en starend
uit het raam. Uren later kwam Thomas binnen en ging aan een ander
tafeltje zitten. Larissa keek ons vragend aan. Terwijl wij elkaar als
uilen aankeken. De ene band kwam na de andere, maar wij waren nog
niet uitgekeken. Langzaam liep het café leeg. Ons alleen
achterlatend. Tot ik opstond en voor hem ging zitten. Hij sloeg met
zijn vuist op tafel, riep waarom zijn zusje. Ik stamelde dat ik dat
niet wist. Hij zuchtte agressief. Keek me dan wederom zonder omwegen
in de ogen. Ik brabbelde iets tussen sorry en dat ik het wist echt
niet in. Hij zei waarom ik het niet verteld had. Ik zei dat ik het
niet wist. Hij glimlachte. Ik haalde opgelucht adem, maar net dan zei
hij met zijn politiestem: Rot op! Ik droop af terwijl Larissa
een dweil uitwrong en de druppels die in de tinnen emmers vielen het
geluid maakten van de geluidloze tranen die over mijn wangen liepen.
Twee watervalletjes van verdriet. De lijnen in mijn gezicht vormden
twee gootjes waar het water in liep. De blues-artiesten keken me vol
begrip aan en zetten een droef lied in dat deed herinneren aan de
zomer waarin ik en hij whiskey dronken onder de treurwilg aan de
rivier. De boom waarin we al onze namen hadden gekerfd. Het ultieme
team. Mijn voeten brachten me naar die plek. Ik ging zitten aan de
voet van de boom en sprak hem toe als een goede vriend die ik net
verloren had. Ik moest kiezen hij of zij. In het water starend werd
ik jaren ouder. De film van mijn leven flitste voorbij in een nacht.
Eén slapeloze nacht. Ik grabbelde de stukken van mijn gebroken
verleden op en wandelde de nacht in langzaam een spoor trekkend in
een vers spoor van witte sneeuw die gevallen was zonder dat ik iets
had gemerkte, een nieuwe pagina in het boek van mijn leven terwijl de
vorige geëindigd was op een open einde in het midden van de
bladzijde. Een maagdelijk spoor door het wit. Langzaam stukken
verleden achterlatend. Zodat ik ze later weer kon lijmen en
herdenken, als ik Thomas nodig had zou zijn kapotgerookte stem niet
meer klinken. Als ik Thomas nodig had zou mijn stem niet meer trillen
uit bewondering. Als ik Thomas nodig had was hij er niet meer. Nu
niet, morgen niet, nooit meer. Zo simpel was het. De treurwilg liet
een traantje vallen op een trillend wateroppervlak. De sneeuw
knisperde als alleen sneeuw dat kan. En wanneer de kringen van de
traan uitbreidden verliet ik mijn plaats.
De
zon werd wakker, ik niet. Slapen had er niet ingezeten vannacht. Ik
besloot mijn opdracht vandaag uit te voeren. Voor het geval dat
bezocht ik Rosie nog eens. Toen ik mijn plan uit de doeken deed
knikte ze. Het leek of ze het altijd al had geweten. Ze zweefde weg.
Ik woog het pistool in mijn hand en verliet haar winkel. Wanneer ik
de deur opende van de juwelierszaak hoorde ik de man komen. Hij keek
me lachend aan. Ik vroeg of ik de inhoud mocht zien. Hij keurde me en
knikt dan. Ik volgde hem door vochtige gangen waar vergeelde lichten
aan het einde onze gids waren. Ik schoot meermaals door het parket
met mijn voet. De deur op het einde deed hij open met een sleutel.
Een gouden sleutel waar op het einde de afbeelding van een diamant
zou zitten. Ik herinnerde me dat mijn opa een verhaal had over
juweliers. Allemaal, één voor één zochten ze de zwarte diamant.
Geslepen door alle meesters samen, 64 vlakken, 64 meesters. Gevestigd
in een ring. Gesmeed uit puur zilver. De diamant die zo groot was als
een pink zat midden op de ring, die was een vermogen waard. De deur
kraakte. De spinnenwebben moesten weggeveegd worden. De sleutel werd
weer weggestoken. Hij liet me voor. Het licht klikte aan. Een lege
kamer. Behalve in de hoek. Een kluis. Zwaar, zwart staal. Hij bukte
zich. Draaide aan het slot tot het opende. Hij liet me erin kijken.
Ik zag een groot aantal juwelen een een zwart kussen. Daarop lag
niets. Hij zag me kijken en zei dat het net verkocht was. Aan een
stel. Voor hun verloving. Ik knikte en verliet de kamer. Ik maakte
geen illusies. Het was Thomas en Larissa. Ze had het altijd zo
gepland. Die zwarte weduwe spon haar web zorgvuldig. Ik vroeg me af
hoe ze het allemaal van zo dichtbij had kunnen plannen. Voor ik
vertrok vroeg ik hun namen. Ik had gelijk. Ik reviseerde mijn
meesterplan. Ik zou toeslaan als ze in haar huis zou zijn na haar
dienst. Ik ging naar Rosie om de dag door te brengen. Ze vroeg meer
opgewonden dan bezorgd naar het resultaat. Ik vertelde het. Ze keek
opgelucht. Ik zei dat me niets overkomen was. Ze gniffelde stil. We
gingen naar de tuin. Ik zag de serre van mijn grootvader. Nog altijd
even oud. We gingen binnen. Het was er aangenaam warm ook al waren
vele raampjes gebroken. Ik deed mijn jas uit. Zij ook. Ze was
volkomen naakt onder haar jas. Haar bleke huid schitterde in het
licht. We vermengden als twee bloemen in een vaas. Toen het oranje
van de zon wegtrok lagen we in een warme waas van een schilderachtig,
pittoresk zomerlandschapje. De warmte deed onze huid goed. We lagen
naakt naast elkaar. Toen vertrok ik. Kleren aan, pistool in de zak,
hemd niet in de broek,kraag recht, schoenen niet geknoopt en
manchetknopen in de zakken zodat mijn mouwen fladderden.. Toen ik de
deur achter me dichttrok. Overviel de zwarte nacht me. De koude zei
hallo met een frisse adem. En de serre glinsterde aan de horizon. En
net dan sloeg de klok twaalf maal. Ze hadden het ritme van de stappen
van mijn hart. Mijn hart was bij de boom gebleven en haalde me nu in.
Stap voor stap. Toen ik aanklopte op Larissa's deur opende ze niet.
Ik deed hem dan maar zelf open. Ze stond in de badkamer volkomen
naakt. Haar zwarte haar lag als een sluier over haar schouder. Ze
stond met haar rug naar de deur. Ik richtte de loop op haar hoofd. Ik
spande de haan. Dat geluid liet haar niet omdraaien, ik kuchte. Geen
reactie. Ik keek haar aan in de spiegel. Ze keek verdrietig en
draaide zich om noch steeds haar haar aan het opsteken. Ik zag een
zwarte diamant aan haar vinger. Ze zag dat ik naar het juweel keek.
En dan lachte ze kil en wreed. Ik schoot. De kogel bleef een
eeuwigheid in de lucht. En dan doorboorde haar rechterlong. Ze bleef
lachen tot ze ineenzakte. Ze hield zich staande aan de wastafel. Stak
haar vinger in haar wond. Draaide hem rond en schreef met druipende
letters op de spiegel. Jaloers? Viel dan om met een grijns op haar
gezicht een vrolijke ogen die nooit meer zouden knipperen als ik haar
complimenteerde. Ik vertrok. Mijn schoen bevlekten mijn nieuwe pagina
met een bloedrode hoofdletter. Voor ik vertrok had ik het juweel
genomen. Nu wist ik de spin haar motieven. Al zittend onder de boom
hoorde ik de knisperende voetstappen komen. Het stopte naast me. Toen
ik opkeek zei de juwelier, die ik eerder had proberen te beroven:
Ik heet Sebastiaan. Hij vroeg me of ik het verhaal van de
meesterdiamant al had gehoord. Ik knikte. Hij zei dat mijn grootvader
de laatste bekende meester was. En dat er een sekte was die alle
meesters probeert op te sporen. En dan te vervolgen. Ik slikte. Hij
knikte terwijl hij zei dat er nog een meester was. Onbekend. Ik was
blij met deze informatie. Ik keerde huiswaarts met de ring in mijn
zakken. Maar de vragen die door mijn hoofd spookten waren talrijk. Ik
ging naar Rosie. Ze sliep al. Ik ging rechtstreeks naar de kamer van
mijn grootvaders kamer. Ik rukte de deur open. De kamer was niet
verandert. De bureau, de kast, de kist en het bed. Niets. Ik wist
niet wat me hierheen zoog, ik denk dat het drang naar kennis was.
Toen ik de bureau opentrok zag ik zijn diamantslijperij nog liggen.
Maar wat mij de aandacht trok was waarom Rosie hier nog niet geweest
was. Ik keek onder het bed, onder de kast, overal. Toen ging ik in
het bed liggen. Half sluimerend. Tot een auto passeerde en een licht
op het plafond scheen. Even zag ik letters verschijn op het plafond.
Ik veerde recht en klikte mijn aansteker aan ging over het plafond.
Er verscheen een gebeitelde boodschap die zei: Let op voor de
spin. Ik fronste. Plots hoorde ik achter me een krakend geluid. Ik
loop de gang in. Plots drupt er een druppel op mijn schouder. Ik
veegde hem weg met met mijn hand. Het voelde warm en kleverig. Bij
nader onderzoek bleek dat het rood was. Ik verstijfde. Mijn hand
klemde zich rond het revolver met nog maar vijf kogels. Ik neem de
trap naar de zolder. Trede voor trede. Ik sloeg de krakende over. Hoe
hoger ik kwam hoe dieper de moed me in de schoenen zonk. Bij de deur
slikte ik. Het geluid van druppelende druppels was versneld. Ik deed
de deur open. Ik zag een liggende gestalte. Ik klikte het licht aan.
Ik moest mijn ogen afwenden van het tafereel. Op de tafel lag een man
die ik nog niet zo lang geleden had gesproken. Hij wenkte me. De
juwelier fluisterde me iets in het oor. Hij zei dat de sekte hem te
pakken had gekregen. Ik vroeg waarom hij de diamant had verkocht. Hij
zei uit angst voor de sekte. Plots had ik het allemaal door. Waarom
die man juist hier lag. Rosie was mijn vlam die geen licht
uitstraalde. De twee vrouwen waren dezelfde. Het besef raakte me als
een slag van een hamer. Ik wou de kamer uitrennen. Maar ik botste
halverwege op een vrouwengestalte. Rosie. Naast haar stonden de drie
nichten. Ze lachten alle drie even boosaardig. Ze haalden op
hetzelfde monotone ritme alle drie een mes uit. En alsof iemand ze
een teken had gegeven vlogen ze allemaal naar mijn keel. Ik dook weg
een liep de kamer uit. Vloog over de trap. Met hun adem in mijn nek
liep ik door de gang waar ondertussen al een plas bloed lag. Ik
sprong door de voordeur en liep zo snel als mijn benen me konden
dragen naar huis. Ik voelde dat ze me op de hielen zaten. Ik zag mijn
deur. Nog tien stappen. Als ik toen beter had gekeken had ik de witte
auto gezien die voor mijn deur stond geparkeerd. Ik zocht mijn
sleutel al lopend tot de kilte van een vuurwapen me de rillingen
bezorgde. Thomas zei met een ijzige stem die bij het weer paste dat
ik gearresteerd werd in de naam van de wet voor de moord op Larissa.
Ik draaide me verbouwereerd De ooit zo zelfverzekerde man was nu
gebroken. Zijn grijze ogen straalden verdriet uit. Ik stapte in de
auto met mijn handen geboeid.
De
kilte van mijn cel werd me pas duidelijk als ik er uren gezeten had.
Het water dat van de muren liep gebruikte ik om het bloed van Larissa
van mijn handen te wassen. Hoe veel ik ook gebruikte het bleef eraan
kleven. Plots namen twee handen me mee naar een kamer. Volledig in
het duister gehuld wenden mijn ogen pas langzaam. Tot een hels fel
licht werd aangeknipt. Het ondervragen begon. Heb jij Larissa
vermoord? Ja. Waarom? Voor haar ring. Alleen daarom? Het is nogal
ingewikkeld. Hij liet me alleen met een pen en een vel papier. Ik
begon te schrijven toen ik klaar was met dit verhaal zag ik dat er
een raam was in de kamer. Ik schuifelde er naartoe. Hief het gordijn
op en ik keek plots uit op een straatje. Ik twijfelde geen seconde.
Ik trapte de ruit in en sprong erdoor. Ik was nog maar een halve
seconde geland of de straat begon te bewegen. Vanuit portiekjes
kwamen de nichten en Rosie plots schreeuwend de straat op gerend. Ik
vloekte en liep weg. Ik merkte een rioleringsgat dat openstond en
dook erin zonder na te denken. Voor ik ondergronds verdween hoorde ik
politiesirenes luidden. Ik landde in het water. Het duurde niet lang
of ik hoorde de plensende slagen van de sekte achter me. Plots viel
een ronde lichtstraal voor me in. Ik zag Thomas gezicht grijnzend
opduiken. Ik klom uit water en deed de ring van mijn vinger. Iedereen
was plots stil. Thomas die de ring had herkend. De sekte omdat ze hun
doel zagen. Ik gooide hem met een boogje in het water. De sekte gilde
luid en zwom als gekken achter de ring aan. Ik klom het laddertje op
naar Thomas; hij knikte en deed me de boeien om.
Nu
zit ik hier. In de gevangenis, mijn verhaal aan het schrijven voor
niemand. Niemand die nog wacht op me. Het had niet lang geduurd of ik
had levenslang gekregen. Ik schreef dit op als brief voor niemand.
Van niemand. Want onvertelde verhalen dienen niet opgeschreven te
worden.
Op
14 april 1927 Palermo,Sicilië. De hoofdstad overwoekerd door
criminaliteit wonen Antonio en Maria Veritate. Ze hebben er een
boekwinkel: Veritate en zoons en 14 kinderen. 7 zonen. 7 dochters.
Alles gaat er goed tot op een dag dat een man binnenkomt en alles
verkilt in de winkel. Het belletje dat normaal zo vrolijk klingelde
als iemand binnenkomt klonk zelf droevig. Ondanks alles heeft deze
man een glimlach op zijn gezicht alsof hij het leuk vond om te kijken
hoe iedereen wegdook achter de vele boekenrekken om toch maar
oogcontact te vermijden. Antonio gaat naar hem toe met een kruiperige
lach op zijn gezicht, want alles aan deze klant straalde rijkdom en
macht uit: zijn schoenen, zijn hoed en zijn hand die uitgestoken zat
in een zakelijke handdruk versierd met 24 karaats manchet knopen,
witlederen handschoenen en een subtiel gouden horloge. Antonio nam
zijn hand en voelde hoe zijn hand slapjes mee werd gevoerd door de
krachtige hand van deze man, als een rietje in een storm zou er later
gezegd worden. Toen sprak de man:" Hallo, mijn naam is Albertino
en ik ben een geëerd lid van de Siciliaanse maffia." Zijn adem
was kil zoals de lucht uit van die oude gewelven die voor jaren en
jaren verzegelt waren geweest. Hij nam even pauze om de boodschap
goed te laten doorklinken en vervolgde toen na even rondgekeken te
hebben:" Ik kom met een boodschap, er is een bende in de stad
die alle boekwinkels in brand steekt die verboden boeken verkoopt en
ik ben ingelicht dat u hier een van bent." Antonio knikte hevig
want het laatste wat hij wou was was deze man tegen hem krijgen.
Albertino zei toen:" Deze bescherming echter, is niet gratis wij
vragen hier één miljoen lire voor, eenmalige betaling. Ik kom
morgen het geld afhalen.'',en voegde er dan nog aan toe:" Hier
mijn kaartje." Antonio stond verstijfd op de plaats waar
Albertino Bugiardo, zo las hij op het keurige kaartje, hem had achter
gelaten. Tot het weer vrolijk klinkende belletje hem liet opschrikken
toen ook de deur hard dichtklapte en er ergens een motor van een
zware auto startte voelde hij zijn hart weer kloppen. Antonio riep:"
Maria, Maria kom eens mee naar het achterhuis." Ze verdwenen in
het achterhuis, maar zijn jongste zoon die zeer snugger en bij de
pinken was volgde hun stiekem en ging op zijn buik liggen om alles te
kunnen volgen door een kier tussen de deur en de grond. De stemmen
van Antonio en Maria klonken gedempt. Maria zei:" Wat moeten we
doen?" Antonio antwoordde met weemoed in zijn stem:" ik zal
eens mijn broer bellen die bij de maffia werkt."."
Ipocrito?", vroeg Maria. Antonio zei:" ja, die. Tel
ondertussen het geld eens dat we hebben Maria... Antonio en
Ipocrito waren samen opgegroeid bij Grootvader Veritate de vorige
eigenaar van de winkel. Ze waren twee hechte vrienden en twee zeer
uiteenlopende persoonlijkheden. Antonio was meer de kalme goed
beredeneerde man terwijl Ipocrito meer de casanova was met een
ontembaar karakter. Hij was dan uiteindelijk ook maar bij de maffia
terecht gekomen. Maar hun vriendschap was tot een einde gekomen toen
grootvader Veritate stierf en een wel zeer vreemd testament
achterliet. ''Wie het eerst trouwt krijgt de winkel'' en hoeveel
liefjes Ipocrito wel niet had Antonio trouwde eerst met Maria en dan
waren ze uit elkaar gegroeid. Ondertussen was Antonio boven gekomen
en was al aan het bellen met Ipocrito zijn broer. Ipocrito klonk
vaagjes aan de andere kant van de lijn:"Hallo Ipocrito Veritate
hier. Antonio antwoordde stilletje alsof hij bang was voor zijn
reactie:'' Hallo Ipocrito, Antonio hier, ik moet je iets vragen.''
Ipocrito antwoordde snel en dodelijk kil:'' Vraag maar.'' Antonio
aarzelde en stotterde door de hoorn:'' Wij zijn vandaag benaderd door
iemand van de maffia die zei dat we bescherming nodig hebben tegen
een bende die...'' Voor hij zijn zin had kunnen afmaken onderbrak
Ipocrito hem:'' HAHAHAHA, Antonio, ik wist dat je naïef was maar ik
had zelfs jou niet in staat geacht zoiets doms te denken!'' Antonio
antwoordde met herwonnen vuur in zijn stem:'' Wat is er dan zo
grappig?'' Ipocrito zei spottend alsof hij iets uitlegde tegen een
drie-jarige: Wel Antoniootje, de maffia biedt bescherming tegen
zichzelf, snap je als je niet betaalt boem kapot, dag kindertjes, dag
huisje, dag vrouwtje!'' Antonio viel omver omdat hij relax op twee
poten had zitten luisteren tijdens het gesprek en sleurde daarmee
alles wat er op zijn bureau stond tegen de grond toch gilde hij in de
hoorn die nog steeds in zijn vuist zat geklemd:'' Wat! Serieus!!''
Ipocrito snoof en gaf zijn jongere broer een antwoord:'' Sjah Antonio
welkom in Palermo, nog een prettige dag en doe de groeten aan die
Maria van je , ik hou haar wel warm als jij koud bent.'' Terwijl
Antonio even moest bekomen kwam Maria naar boven nog voor ze in zijn
bureau is begon ze al te ratelen:'' Mijn beste vriendin was even in
de winkel, en ze zei dat de maffia eigenlijk bescherming biedt tegen
zichzelf.". Antonio reageerde niet tot hij plots zei: Er
hangt onweer in de lucht... terwijl hij nog altijd op de grond lag
naar het plafond te kijken. "Maar, dan hebben we een probleem...
toch?" probeerde Maria. Antonio zei:" Ja natuurlijk, ik bel
Ipocrito nog eens om te kijken of er geen achterpoortje is..."
Hij wandelde naar de telefoon terwijl het huis kraakte in een storm,
als een oude boom in een storm sprak hij: Er hangt onweer in de
lucht.. Hij draaide het nummer van Ipocrito en de draaischijf
ratelde trager en trager terug. Hij bracht de hoorn naar zijn oor en
hoorde hoe er een stem geschraapt werd aan de andere kant van de
lijn. Ipocrito zei: Hallo Antonio, lang geleden.... De vraag
is of er echt geen achterpoortje is..., vroeg Antonio aarzelend.
Na elke gesproken zin was er een pauze van enkele seconden waarin
alleen het tikken van de klok van grootvader te horen was en af en
toe het huis schudde en kraakte. Ja sorry jongen, zei
Ipocrito, Jij kent de omerta zeker niet? Antonio bloosde een
beetje, hij was altijd minder geweest dan zijn broer en had dat nooit
echt kunnen verkroppen. Euh nee niet echt. Ipocrito antwoordde
scherp: De zwijgplicht jongen, de zwijg-plicht..Maar, maar,
stamelde Antonio,wij, de Veritate, hebben geen geheimen voor
elkaar!.Ha, Ipocrito snoof misnoegd en Antonio onderbrak hem
en sprak snel en hoe langer hij sprak hoe sneller en dreigender hij
sprak: Maar dat is wat we zijn, de Veritate, hoe kwalijk jij mij
het ook neemt omdat ik de weddenschap om de winkel won, jij klein
gluiperig... Ipocrito voelde de woede in zijn stem en schrok ervan
net op dat moment scheurde een bliksem door de Siciliaanse lucht. Ja
ja is al goed maar onthoud één iets, ik zet mijn leven op het spel
hier hoor je me! Er is wel een achterpoortje... De Mater Familias, of
bazin van de maffia is Lorena Bugiardo. Want in Palermo is de leiding
al eeuwen in de handen van een vrouw, maar er is een regel: je moet
veertien kinderen hebben. Om de veertien capos of veertien
onderofficiers in jou taal, te vullen maar zij heeft er slecht twee,
kinderen weliswaar: Albertino en Artimessia. Twee geduchte
moordenaars die de mokkende gelederen rustig houden, want die willen
een "godmother" met veertien kinderen. Maar die twee zijn
slechter dan de duivel. Elk hebben ze zo hun gewoonte om de politie
duidelijk te maken: laat deze moord met rust! Artimessia laat een
lipafdruk in zwarte lippenstift achter op de hals van haar
slachtoffer en Albertino schiet altijd zijn gehele magazijn leeg...
Ik denk dat wij elkaar begrijpen, jij zorgt ervoor dat Maria de
nieuwe godmother word en dan is alles in orde. Dag Antonio nu
wil ik nooit meer iets van je horen., sprak Ipocrito zijn laatste
woorden. Antonio zei:" Maria, hoorde je dat?" Maria
antwoordde geschokt:" ja, dat doen we zeker???"Antonio
zuchtte en zei na een pauze die hij invulde door een whiskey in te
schenken:" Onze enige kans!, ik zei toch dat er onweer in de
lucht ging''." Maar hoe?", zei Maria. Er heerste een kort
stilte en dan plots als bij donderslag, die er ook echt was, zei
Antonio:" ik weet het, we schrijven een tekst en gaan die
verkondigen op het spreekplein. Maria knikte in de stilte na de
storm. Antonio dirigeerde:" kom zet je aan de schrijfmachine ik
dicteer!", en hij declareerde met luide stem,Leden en
Vijanden van de Bugiardo familie schaar je rond mij ik heb een
belangrijke mededeling te doen. Ik Maria Veritate ben moeder van 14
kinderen en heb dus meer aanspraak op de "troon" dan die
hoer. Maria fluisterde:" zouden we geen vrouw zeggen in
plaats van hoer?" Antonio lachte:" nee,nee we hebben het
volk achter ons dat zal ze alleen meer opzwepen, kom we zijn ons
zegje gaan doen en terwijl ik in de auto blijf doe jij deze korte
toespraak. Ga maar alvast naar beneden. Ik hou van je. Hij kuste
haar in haar nek. Terwijl Maria vertrok naar beneden trok Antonio
zijn kleerkast open en haalt er vanachter de hemden en broeken een
Chicago Typewriter boven. Het geweer bij uitstek voor uitschot, ook
wel de Tommy Gun genoemd. Hij twijfelde noch even tussen de Tommy Gun
en de Luger P80 maar de Tommy Gun won het toen hij Maria hoorde
roepen: Antonio, waar blijf je! Hij ging naar beneden en toen
hij het schilderij van grootvader Veritate passeerde deed hij een
kruisteken. Wanneer hij de auto startte en het machinegeweer op de
achterbank wierp zag hij Maria haar verbazing uitspreken:"
Waarom, een geweer?" en voor ze het had kunnen zeggen zei hij:
Gewoon in het geval dat..." Ze reden naar het spreekplein en
terwijl Maria haar zegje deed blijft Antonio in de Auto.
Leden
en Vijanden van de Bugiardo familie schaar je rond mij
ik
heb een belangrijke mededeling te doen.
Ik
Maria Veritate ben moeder van 14 kinderen
en
heb dus meer aanspraak op de "troon" dan die vrouw!!!
Kom
morgen met zijn allen rond siësta-tijd naar hier.
Verspreid
het nieuws!
Maar
terwijl Maria dat deed zat Antonio met een geladen wapen in de wagen
naar haar te kijken. Plots blokkeert iets de zonnestralen die voor
het eerst weer schenen. Albertino fluisterde in zijn oor terwijl hij
rustig op de achterbank zat:" Ah meneertje en je denkt dat we je
plannetje niet doorhebben en hij griste het wapen weg en probeerde
stoer weg te wandelden maar Antonio hield hem tegen en siste tussen
zijn tanden door: Toen ik klein was werd mij eens het verhaal
verteld over een oude, knoestige boom en een jonge; buigzame
rietstengel. De dikke boom nam al het zonlicht af van de rietstengel
en maakte hem altijd belachelijk omdat hij zo klein was, maar op een
dag was er een storm. Groter dan alle stormen en later zouden mensen
hem orkaan noemen. De wind blies die dag zo hard dat alle bomen het
lastig kregen, maar de oude eik bleef staan tot er een windvlaag
passeerde die hem losjes uit de grond trok maar de rietstengel bleef
staan want hij boog gewoon mee met de storm terwijl hij een dutje
deed. Dus buig maar, Bugiardo!. Terwijl de rook van zijn goedkope
sigaren de neusgaten van Antonio binnendrong, glipte en nogal bleke
Albertino naar buiten. Daarna kwam Maria binnen. Het incident bleef
onbesproken. Ze gingen slapen na een vermoeiende nacht. Die nacht om
12 uur sloegen de kerkklokken van Palermo allemaal, een kakofonie van
klank, elke slag deed het geluid dat weergalmde in de kleine
straatjes van een geweerschot teniet, en de ochtendnevel slokte de
rook die uit de loop van de tommy gun kringelde op alsof het een
dodelijke sigaret was op maar het bloed dat uit het levenloze lijfje
stroomde verdween niet. Bij het ochtendgloren verzamelde verzamelde
zich een groepje mensen zich rond het lijfje van het meisje. Zo werd
er over heel Palermo lijfjes van kinderen gevonden met zwarte afdruk
van een vrouwenlip op de hals bij de jongens of met 40 kogels erin
bij de meisjes. Maar ook werd er ergens een man die zeer goed op
Antonio leek in een rivier gedumpt met over zijn buik gekrast.
Omerta! Toen Antonio en Maria de volgende ochtend hun kinderen wouden
wekken zagen ze op de onbeslapen bedden een briefje liggen met in
grote letters met bloed geschreven: Bemoei je niet met de
Bugiardos!!! Maria en Antonio gingen beiden anders om met het
verdriet, ze bleven wel in Palermo wonen maar Antonio schoot zichzelf
door het hoofd. Ze vonden hem nog op twee poten balancerend aan zijn
bureau met een whiskey op het blad. Zijn nog rokende Luger P08 losjes
in de hand en een straaltje rood bloed op zijn witte hemd. Maria ging
naar de kerk van openingstijd tot sluitingstijd. Ze werd langzaamaan
een met het interieur, een waterspuwer werd ze want toen ze weging
lag er altijd een plasje tranen onder haar stoel.
Ergens in een rondreizend circus.
Woonde een man met een meisje, zijn dochter. De man was de directeur
en het meisje was koorddanseres. Maar op een dag viel de bevolking
van het dorp binnen want ze dachten dat de zigeuners één van hun
kinderen hadden gestolen. Wat helemaal niet waar bleek te zijn. Ze
sleuren iedereen uit het kamp behalve het meisje. Zij sluipt ongezien
naar de woonwagen van haar vader en gaat naar zijn boekenkast. Alle
boeken liggen verscheurd over de vloer maar ze ziet iets liggen
achter de kast. Ze strekt haar armpje zo ver ze kan en kan er net
aan. Het is een rood boekje met zwarte vlekjes met erin het
handschrift van haar vader.