Ergens in een rondreizend circus.
Woonde een man met een meisje, zijn dochter. De man was de directeur
en het meisje was koorddanseres. Maar op een dag viel de bevolking
van het dorp binnen want ze dachten dat de zigeuners één van hun
kinderen hadden gestolen. Wat helemaal niet waar bleek te zijn. Ze
sleuren iedereen uit het kamp behalve het meisje. Zij sluipt ongezien
naar de woonwagen van haar vader en gaat naar zijn boekenkast. Alle
boeken liggen verscheurd over de vloer maar ze ziet iets liggen
achter de kast. Ze strekt haar armpje zo ver ze kan en kan er net
aan. Het is een rood boekje met zwarte vlekjes met erin het
handschrift van haar vader.
|