1886-1959
Op 8 mei 1886 wordt in de Belegstraat 5 te Antwerpen-Zuid
Josephus Bonifacius Emilius Michaël van Hoof geboren als oudste van de vijf
zonen van het gezin Van Hoof-Van Kerschaver. Vader Van Hoof was koster-organist
van de parochie van HH. Michaël en Petrus aan wat toen Zuiderlei en nu
Amerikalei heet. Vader bleef koster tot 1916 en werd opgevolgd door zijn zoon
Jef, die op die manier vroeg vertrouwd werd met de geestelijke muziek. Moeder
Van Hoof stierf jong (1903) wat op de jonge en uiterst gevoelige zoon een diepe
indruk maakte. Hij is zich zijn hele leven in het zwart blijven kleden, als
teken van rouw. Hij componeerde toen zijn eerste liederen op gedichten tekst
van Guido Gezelle (Aanroepinge en het prachtige 't Is stille).
Jef studeerde orgel bij Arthur de Hovre en werd vervolgens
leerling aan het Vlaams Conservatorium voor de klassen orgel en piano. Hij
kreeg ondermeer les van de grote Lodewijk Mortelmans en de geniale Paul Gilson,
voor wie hij zijn hele leven lang een grote bewondering bleef koesteren.
Toen Jef een eerste prijs orgel met onderscheiding behaalde
werd in de Belegstraat een feestcomité samengesteld en vierde de hele straat
feest. In een krantenarikel luidde het : "Het spreekt vanzelf dat deze
primus dient gevierd. een stoet zal gevormd worden, opgeluisterd door
verscheidene muziek-korpsen....., welke de straten zullen doorkruisen en de
Heer Van Hoof serenaden brengen...."
Een belangrijk moment in het leven van de jonge Van Hoof was
zijn kennismaking met de Nederlandse schilder Jakob Smits in het voorjaar van
1907. Smits woonde op het Malvinahof in Mol, waar vaak kunstenaars te gast
waren. Jef van Hoof beschouwde de oudere Smits als een soort vaderfiguur en
Smits heeft op hem een grote invloed uitgeoefend. Beiden geraakten echter van
mekaar vervreemd door tegengestelde politieke opvattingen tijdens de Eerste
Wereldoorlog. Smits was een Belgisch patriot met een diepe afkeer voor de
Vlaamsnationale overtuiging van de activist Jef van Hoof..
Jef van Hoof componeerde liederen en orkestwerken, studeerde,
gaf regelmatig kleine concerten op het Malvinahof : "Wanneer Jef van Hoof
zich aan het klavier zette, moest het plots muisstil worden. Zelfs Gust en
Trien, de dienstboden, kenden algauw het ordewoord. Nauwelijks hadden zij de
eerste klanken opgevangen, of zij vertoonden zich niet meer en zorgden er
bovendien voor dat geen geluiden van buiten de plechtige stemming kwamen
verstoren...(briefwisseling Jakob Smits-Jef van Hoof) . Ondertussen groeide Van
Hoof's flamingantische overtuiging en en in 1907 ontstaat een eerste schets van
zijn later zo beroemd geworden Groeninge, opnieuw op een tekst van Guido
Gezelle. Het lied sloeg in als een bom op de Guldensporenherdenking van 1909 in
Antwerpen.
Een poging om de prestigieuze Prijs van Rome te behalen mislukte.
De eerste keer in 1909 haalt hij een eervolle vermelding en de tweede poging in
1911 eindigde met een tweede prijs, al was er grote onenigheid in de jury. Maar
een cantate (een werk voor koor) op een Nederlandse tekst, i.c. Tycho Brahe,
was blijkbaar voor sommige juryleden onverteerbaar. Maar zijn onderscheiding in
de Romeprijs was opnieuw aanleiding voor een groots huldebetoon in Antwerpen
met een stoet vanaf het Centraal Station waar hij plechtig werd ontvangen met
vervolgens een stoet langs de Keyserlei en de Meir naar het stadhuis op de
Grote Markt.
Van Hoof was een warmbloedige, temperamentvolle
persoonlijkheid (wat zich ondermeer uitte in zijn niet bepaald verfijnd
taalgebruik) en gooide zich tijdens de Eerste Wereldoorlog met volle
overtuiging in de strijd van de activisten voor een zelfstandig Vlaanderen. In
1916 schreef hij als het ware zijn geloofsbelijdenis neer in het prachtige Daar
is maar één Vlaanderen.
Na de oorlog werd hem daarvoor de rekening gepresenteerd.
Hij werd aangehouden en opgesloten in de Antwerpse Begijnenstraat, waar hij
samen zat met andere Vlaamse activisten als de toekomstige burgemeester Lode
Craeybeckx en de latere minister van State Herman Vos. Hij werd ervan
beschuldigd "aanslag hebbende gepleegd of pogen te plegen tegen de
veiligheid van de staat", waarvoor een straf werd gevorderd "om eene
boetstraffelijke gevangenzetting van drie maanden of eene zwaardere straf mee
te brengen, namelijk eeuwigdurende hechtenis of tijdelijke heschtenis van
vijftien of twintig jaar dwangarbeid,..."Uiteindelijk wordt hij op 14 mei
1919 vrijgelaten, maar het gevolg was wel dat zijn carrière een lelijke knauw
zou krijgen.
In 1920 kwam hij in contact met de familie van Prof.Dr.
Arthur de Groodt. Hij werd muziekleraar van de kinderen De Groodt en al gauw
meer dan een vriend des huizes. Hier ontmoette hij grote figuren uit die tijd :
Albert Einstein, Rabindranath Tagore, Prof. Johan Huizinga, Willem Elsschot,
Alice Nahon, Camille Huysmans e.a. In 1921 werd hij eigenaar van het Boechoutse
"Spokenhof" waar tijdens zijn leven steeds de leeuwenvlag zou
wapperen.
Hij componeert een opera Meivuur, die ondanks hevige
tegenstand van de Belgische patriotten op 12 januari 1924 in de Antwerpse Opera
wordt opgevoerd, vooral dankzij de inzet van de socialistische schepen
Eekelers. Later schrijft hij nog een opera Jonker Lichthart (volgens
muziekcriticus Hugo Heughebaert zijn beste, meest spontane werk). Maar die zou
pas na zijn dood worden gecreëerd in de Vlaamse Opera (1961).
Van Hoof's naam is onverbrekelijk verbonden aan het
totstandkomen van de Vlaamsnationale Zangfeesten.
In 1933 vond onder leiding van Van Hoof een eerste
massaconcert plaats in de Roma in Borgerhout. Het inititatief kwam van Willem
de Meyer, die vond dat het volk actief moest deelnemen aan het muziekgebeuren.
Op deze avond werd het eerste Zangfeest gepland voor 9 juli. De affiche van het
eerste Zangfeest kreeg als slogan " de Leeuwen dansen" uit Groeninge.
Hij bewerkt de Vlaamse Leeuw van Karel Miry wat hem meteen een proces oplevert
wegens schending van de auteursrechten met een boete van vijfhonderd frank en
bekendmaking in drie kranten tot gevolg.
Hij dirigeert ook op de IJzerbedevaarten.
In de winter van 1935-1936 organiseerde de "Flämische
Arbeitskreis" in Aken vier Vlaams-culturele activiteiten met o.m. een
concert met werk van Van Hoof, Benoit en Gilson. De werken werden uitgevoerd
door het Akens stedelijk orkest en het Akens A Capella koor o.l.v. de beroemde
koorleider Wilhem Pitz. De algemene muzikale leiding had niemand minder dan de
later wereldberoemde Herbert von Karajan, die later nog in lovende termen over
Van Hoof zal spreken.
Opnieuw zal Van Hoof in moeilijkheden geraken na de Tweede
Wereldoorlog. Uiteraard omwille van zijn notoir flamingantisme, maar toch
vooral omwille van het feit dat hij tijdens de bezetting de post van directeur
van het Vlaams Muziekconservatorium had aanvaard op voordracht van Cyriel
Verschaeve. Er waren drie kandidaten, de door de Duitsers gesteunde Hendrik
Diels, de door de belgiscisten voorgedragen Lodewijk de Vocht en de loyale
flamingant Jef van Hoof. Het werd Van Hoof wat meteen aanleiding gaf tot een
groor huldeconcert met uitsluitend werk van de nieuwe directeur. Van Hoof was
een trouwe hoeder van de traditie van Benoit en voerde als directeur een aantal
vernieuwingen echter altijd in de geest van zijn beroemde voorganger.
In september 1944 werd hij aangehouden omdat hij de post van
directeur tijdens de bezetting had aanvaard al wist men heel goed dat hij door
het afleveren van tal van getuigschriften heel wat jonge mannen had behoed voor
tewerkstelling in Duitsland. Hij komt terecht in de beruchte Geniekazerne aan
de Uitbreidingsstraat in Berchem, waar zowat de hele Vlaamse intelligentia uit
het Antwerpse en wijde omgeving gevangen zat.
Hij richt zich tot Herman Vos, nu socialistisch minister en
in 1918 zijn medegevangene als activist.
Hij wordt op 18 maart 1945 vrijgelaten maar is nergens meer
welkom en moet leven van de verkoop van zijn liederen aan katholieke
schoolinstellingen. In 1947 komt hij voor de Krijgsraad in Mechelen, wordt
vrijgesproken maar in beroep uiteindelijk veroordeeld tot een jaar gevangenis,
vijftienduizend frank boete en levenslang verlies van zijn burgerrechten, wat
in Vlaamse kringen leidt tot grote ontgoocheling en misnoegen. De toenmalige
krant Het Handelsblad spreekt van een "symbolische" straf bedoeld om
alles wat naam en faam heeft in het Vlaamse land te nekken.
In 1946 ontmoet hij Marcel Oger, alias Mark Liebrecht, die
zijn grote vriend werd : "daar leer ik Jef van Hoof kennen, één van de
grootsten in de muziek, één van de plezantsten in Vlaanderen".
Van Hoof moet de kost verdienen door ondermeer het dirigeren
van allerlei amateurskoren. Hij componeert driftig verder en gaat zich verder
wijden aan het componeren van symfonieën. Het grote succes dat zijn Eerste
Symfonie uit 1938 te beurt viel betekende voor hem een enorme stimulans om op
die weg verder te gaan. In totaal schrijft hij zes symfonieën maar de laatste
is onvoltooid gebleven. Hij overleed vooraleer hij het laatste deel heeft
kunnen afwerken. Deze werken zijn trouwens door het cd-productiehuis Phaedra
uitgegeven in de reeks "In Flanders' Fields" .
In 1959 wordt hij ziek en sterft op 24 april 1959.
Hij was ongetwijfeld een groot geniaal musicus die wellicht
tengevolge van zijn inzet voor zijn Vlaamse volk niet alles heeft kunnen geven
wat zijn enorm talent in zich hield.
Op 27 juni 2009 wordt hij geëerd met een concert
georganiseerd door de Marnixring Lieven Gevaert in de Carolus Borromeuskerk aan
het Conscienceplein in Antwerpen. Zo zal ondermeer zijn zesde "onvoltooide
" symfonie worden opgevoerd, wellicht de meest toegankelijke van zijn
symfonieën omwille van de doorzichtige, klare orkestratie.
Renaat van Beeck
bronnen :
Reinhilde Dehoux : "Hoed af voor Jef van Hoof"
(Publicatie SBA/AMVC 1986)
PHAEDRA "In Flanders Fields"vol. 44 :
commentaarboekje
22-12-2014 om 23:09
geschreven door guldensinjoren 
Categorie:biografieën
|