Inhoud blog
  • fotosessie: Aanvulling Vlaamse avond 17-3-2012 deel 3
  • fotosessie: Aanvulling Vlaamse avond 17-3-2012 deel 2
  • fotosessie: Aanvulling Vlaamse avond 17-3-2012
  • fotosessie 9-3-2013 (Dietse avond)
  • fotosessie 9-3-2013 (Dietse avond)
    Zoeken in blog

    Archief per maand
  • 04-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
    Categorieën
  • 11 juli toespraken (8)
  • biografieën (5)
  • foto's (26)
  • Nieuws (1)
  • guldensinjoren
    nieuws
    22-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hendrik Conscience

    1812-1883

    HENDRIK CONSCIENCE, de schrijver die zijn volk leerde lezen

    Geboren op 3 december 1812 te Antwerpen,

    Overleden op 10 september 1883 te Elsene.

    Hendrik was de zoon van een Franse vader, Pierre Conscience, een scheepstimmerman, die in 1807 zijn geluk in Antwerpen gezocht had, en van een Duitse moeder, Cornelia Balieu.

    Hij groeide op als een nogal zwak, ziekelijk kind, ging slechts enkele jaren naar school en ontwikkelde zich voornamelijk door zelfstudie. Naar geschiedenis en de natuur gingen zijn grootste interesses.

    Hij werd hulponderwijzer (1828-1830), maar n.a.v. de Omwenteling nam hij dienst in het Belgische leger.

    Hendrik kon zich niet aanpassen aan het geweld. Hij werd dan ook gedegradeerd wegens verwaarlozing van zijn militaire plichten en overtredingen.

    Na zijn demobilisatie in 1836 kwam hij terecht in het Antwerps bohèmewereldje. Hij begon te schrijven, eerst in het Frans, nadien in het Nederlands. Een korte tijd was hij klerk bij het provinciebestuur, maar spoedig nam hij ontslag om zich helemaal op het schrijven te kunnen toeleggen. Wegens politieke moeilijkheden moest hij een tijdje onderduiken. Zijn werken waren een mengeling van romantiek en geschiedenis; hij bond als heethoofdige Flamingantische dweper de strijd aan met de dominante Spanjaarden en Fransen. In 1838 verscheen een echte historische roman, De Leeuw Van Vlaanderen, die meteen een schot in de roos was. Dit boek zou lange tijd het meest populaire boek uit de Vlaamse literatuur worden én - generaties lang - een belangrijke rol spelen bij de Vlaamse bewustwording.

    Rond 1840 werd hij griffier bij de Academie voor Schone Kunsten, in 1841 stapte hij in het huwelijks- bootje met Maria Peinen. Hendrik werd bezadigder: hij bleef weliswaar flamingant, echter zonder de vroegere strijdvaardigheid. In de ideologische strijd tussen katholieken en vrijzinnigen helde hij meer en meer over naar het religieuze, politieke en sociale conservatisme van de katholieke zijde. Dit werd ook merkbaar in zijn boeken: hij schreef nu zedenkundig-maatschappelijke romans, bereikte een groter lezerspubliek. Uit die periode stammen: "Hoe men schilder wordt" 1843, "Wat eene moeder lijden kan" 1844.

    Hendrik Conscience was de schrijver van bestsellers geworden, zonder nog op zere teentjes te trappen. Bij herdruk van zijn vroegere werken, werden de al te liberale en antiklerikale passages geschrapt…En hij begon ook in een ander genre te schrijven, de dorpsidylles en de landelijke romans. "Baas Gansendonck" 1850, "De Loteling" 1850, "Blinde Rosa" 1850, zijn slechts enkele voorbeelden.

    Hendrik werd een beroemdheid; zijn boeken werden nu ook vertaald in het Duits en het Engels, nadien eveneens in het Frans. In 1853 nam hij ontslag als griffier en leefde tot 1856 alleen van zijn pen. Toen werd hij aangesteld als arrondissementscommissaris te Kortrijk, een stad die hem te bekrompen, te kleinburgerlijk voorkwam. Hij kon met de bezoldiging van dat ambt zijn bourgeois levensstandaard niet in stand houden. En werd een routineschrijver. Desondanks kwamen er toch nog boeken van enig niveau tot stand: "Bella Stock", een vissersroman in 1861, "Het Goudland", de eerste Vlaamse avonturenroman in 1862 en de zeer populaire geschiedenis van twee Gentse arbeiderskinderen "Bavo en Lieveken" in 1865.

    En weer nam zijn leven een andere wending: in 1869 werd Hendrik benoemd tot conservator van het Wiertzmuseum te Brussel. Hij herleefde in de stad; familiaal moest hij echter de dood van zijn twee zonen verwerken en hij begon met zijn gezondheid te sukkelen. Maar hij bleef schrijven: de historische roman "De Kerels van Vlaanderen" in 1871 en vele andere verhalen en romansIn 1881, bij het verschijnen van zijn honderdste boek, vond in Brussel een massahulde plaats. En in Antwerpen werd in 1883 zijn standbeeld, van de hand van Frans Joris, onthuld.

    Hendrik was ziek: een maand na de onthulling overleed de schrijver aan een slepende maagkwaal. Hij werd met nationale eer van Brussel naar Antwerpen gebracht en begraven op het Kielkerkhof. In 1936 werd hij naar het Schoonselhof overgebracht. Op zijn grafmonument beitelde de beeldhouwer Frans Joris, de alom bekende spreuk: "Hij leerde zijn volk lezen".

    22-12-2014 om 23:19 geschreven door guldensinjoren  


    Categorie:biografieën
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lode Craeybeckx

    24.11.1897 - 25.07.1976

    "Antwerpen laat Brussel niet los"

    Op 24 november 1897 werd François Ferdinand Louis Craeybeckx - die zich al vrij jong 'Lode' liet noemen - geboren te Antwerpen (Klapdorp) uit een vader die afkomstig was uit een Limburgse fruittelersfamilie en een Luikse moeder, dochter van een Duits herbergier. Thuis werd Frans gesproken, maar de kinderen onder elkaar drukten zich uit in het Nederlands.

    De jonge Lode Craeybeckx volgde het middelbaar onderwijs aan het Atheneum van Antwerpen, waar hij de Grieks-Latijnse volgde en sterk werd beïnvloed door een aantal flamingante leerkrachten. Met uitzondering van Nederlands, Duits en Engels werden alle lessen toen nog in het Frans gegeven. Aan deze school maakte hij kennis met het werk van de utopist Frederik Van Eeden, die hem zijn leven lang zou beïnvloeden. Door hem ontdekt hij het pantheïsme, het hindoeïsme en het werk van Spinoza en komt, vanuit een zeer christelijk ideaal van gelijkheid en broederlijkheid, later in zijn leven terecht in het socialisme. Op 16-jarige leeftijd stapt hij uit de kerk, die hij 'niet katholiek genoeg' vindt, maar hij blijft zijn leven lang een gelovig man.

    Lode zit nog in het middelbaar als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, en hij ziet hoe de Franstaligen in België daar misbruik van maken om te trachten Vlaanderen in diskrediet te brengen. Gesteund door de Duitse bezetters, die onder andere de vervlaamsing van de Gentse universiteit in het vooruitzicht stellen, bloeit het Vlaamse studentenleven op. Een rijk cultureel en literair leven mengt zich met taalactivisme, Albrecht Rodenbach is het lichtende voorbeeld. In dit Vlaamsgezinde studentenleven speelt de jonge Craeybeckx een bijzonder actieve rol : hij is de oprichter van de 'Jeugdgemeente', een jongerenorganisatie die streeft naar cultuurautonomie.

    Na de oorlog volgt echter de repressie en hij wordt veroordeeld tot 5 jaar waarvan hij 2 jaar en 2 maanden effectief uitzit, aanvankelijk in Antwerpen, later in Vorst en tenslotte in Leuven waar hij de cel deelt met Lodewijk Dosfel.

    Vanuit de gevangenis blijft hij de 'Jeugdgemeente' leiden tot na de Guldensporenviering 1920 op de Antwerpse Grote Markt één van de veelbelovende leden van deze organisatie, Herman Van Reeck, door de politie wordt doodgeschoten. Geleidelijk aan begint hij zich meer te concentreren op zijn studies omdat hij heeft ontdekt dat een goede intellectuele basis belangrijk is om een maatschappelijke rol van betekenis te kunnen spelen. Zijn vrienden uit de beweging blijven hem in de gevangenis bezoeken, onder hen ook de mooie, roodharige Irma Lauwers waarmee hij in 1925 zal huwen en hem een dochter en een zoon zal schenken.

    Na zijn ontslag uit de gevangenis en zijn legerdienst gaat Craeybeckx gedurende enkele jaren werken bij de Volksgazet, onder de bezielende leiding van Camille Huysmans. In die periode is de socialistische beweging bijzonder Vlaamsgezind en de jonge Craeybeckx voelt zich er bijzonder goed thuis. Hij wordt lid van de BWP (Belgische WerkliedenPartij). Ondertussen studeert hij nog steeds verder en behaalt in 1928 zijn doctoraat in de rechten.

    In 1932 komt hij op voor de verkiezingen en wordt zowel verkozen tot burgemeester van Deurne als tot Volksvertegenwoordiger. Met daarbovenop nog een goed draaiend advocatenkantoor wordt het wat al te druk zodat Craeybeckx in 1937 ontslag neemt als burgemeester.

    Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertrekt het parlement in ballingschap, maar in de late herfst van 1940 keert Craeybeckx terug naar Antwerpen. Deze keer stelt hij zich fel anti-Duits op en moet tegen het einde van de oorlog zelfs onderduiken.

    In 1946 wordt Craeybeckx voorzitter van zijn partij, die nu is omgedoopt tot BSP (Belgische Socialistische Partij), in 1947 burgemeester van Antwerpen. Hij richt meteen de 'Conferentie van de burgemeesters der Antwerpse agglomeratie' op om intercommunale kwesties gemakkelijker te kunnen regelen, en begint ook te werken aan het tienjarenplan voor de Antwerpse haven, dat ervoor zal zorgen dat deze haven van eerder regionaal belang tot een echte wereldhaven kan uitgroeien.

    In 1954 wordt een duidelijk gemanipuleerde talentelling gepubliceerd op basis waarvan Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem bij de agglomeratie Brussel worden gevoegd. Craeybeckx is daar zeer verontwaardig over en eist op zijn 11 julitoespraak van dat jaar een vaste taalgrens. Op 6 september wordt in de Handelsbeurs in Antwerpen door het Comité voor Cultuurverspreiding een driepartijenvergadering georganiseerd (christen-democraten, liberalen en socialisten) onder het motto 'Antwerpen zal Brussel nooit loslaten'. Daar houdt Craeybeckx een bezielende toespraak en hoewel de letterlijke uitspraak "Antwerpen laat Brussel niet los" niet van hem is van maar Ger Schmook, één van de andere sprekers op deze vergadering, wordt ze vaak aan hem toegeschreven en zal hij ze in latere toespraken steeds weer hernemen.

    Door de uitbreiding van de haven stijgt in Antwerpen de nood aan geschoolde arbeidskrachten en Craeybeckx wordt één van de voorvechters voor de oprichting van een eigen Antwerpse universiteit. In 1959 begint hij zijn lobbywerk dat uiteindelijk in 1965 zal leiden tot de oprichting van het RUCA (rijksonderwijs, exacte vakken) en de erkenning van het UFSIA (katholiek onderwijs, menswetenschappen) en tenslotte tot de oprichting in 1971 van de gemeenschappelijke bovenbouw UIA.

    In 1964 krijgt Craeybeckx in een café op de Grote Markt ruzie met enkele Joodse klanten en doet daar een uitspraak die door de Joodse gemeenschap als bijzonder kwetsend wordt ervaren. De reacties zijn zo hevig dat hij zijn ontslag aanbiedt als burgemeester, maar op een bijzondere partijvergadering waar Mathilde Schroyens hem zeer fel verdedigt wordt tenslotte besloten hem te handhaven als Antwerps kopman en burgemeester.

    Vanaf eind 1966 zet hij zijn schouders onder een grootscheeps steunactie voor het Nederlandstalige onderwijs te Brussel, wat resulteert in de oprichting op 16 mei 1967 van de VOC (Vlaamse OnderwijsCentrale). Ook binnen de nog steeds unitaire socialistische partij bestaat daar onenigheid over, de Waalse socialist Henri Simonet heeft het voortdurend over de 'onomkeerbare verfransing van Brussel' en voor de verkiezingen van 1968 staat geen enkele Vlaming op een verkiesbare plaats op de socialistische lijst. Tenslotte dienen de Vlaamse socialisten een eigen lijst in. Dat jaar handelt de 11 julitoespraak van Craeybeckx eens te meer over Brussel…

    In 1973 overlijdt zijn echtgenote en drie jaar later sterft ook Lode Craeybeckx, op dat moment 29 jaar burgemeester in Antwerpen. Uit de talloze reacties op zijn overlijden blijkt nog maar eens de enorme populariteit bij de bevolking van deze bijzonder Vlaamsgezinde, diep christelijke, utopische socialist die na zovele jaren beroepspoliticus te zijn geweest nog niets aan idealisme had ingeboet.

    22-12-2014 om 23:14 geschreven door guldensinjoren  


    Categorie:biografieën
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jef van Hoof

    1886-1959

    Op 8 mei 1886 wordt in de Belegstraat 5 te Antwerpen-Zuid Josephus Bonifacius Emilius Michaël van Hoof geboren als oudste van de vijf zonen van het gezin Van Hoof-Van Kerschaver. Vader Van Hoof was koster-organist van de parochie van HH. Michaël en Petrus aan wat toen Zuiderlei en nu Amerikalei heet. Vader bleef koster tot 1916 en werd opgevolgd door zijn zoon Jef, die op die manier vroeg vertrouwd werd met de geestelijke muziek. Moeder Van Hoof stierf jong (1903) wat op de jonge en uiterst gevoelige zoon een diepe indruk maakte. Hij is zich zijn hele leven in het zwart blijven kleden, als teken van rouw. Hij componeerde toen zijn eerste liederen op gedichten tekst van Guido Gezelle (Aanroepinge en het prachtige 't Is stille).

    Jef studeerde orgel bij Arthur de Hovre en werd vervolgens leerling aan het Vlaams Conservatorium voor de klassen orgel en piano. Hij kreeg ondermeer les van de grote Lodewijk Mortelmans en de geniale Paul Gilson, voor wie hij zijn hele leven lang een grote bewondering bleef koesteren.

    Toen Jef een eerste prijs orgel met onderscheiding behaalde werd in de Belegstraat een feestcomité samengesteld en vierde de hele straat feest. In een krantenarikel luidde het : "Het spreekt vanzelf dat deze primus dient gevierd. een stoet zal gevormd worden, opgeluisterd door verscheidene muziek-korpsen....., welke de straten zullen doorkruisen en de Heer Van Hoof serenaden brengen...."

    Een belangrijk moment in het leven van de jonge Van Hoof was zijn kennismaking met de Nederlandse schilder Jakob Smits in het voorjaar van 1907. Smits woonde op het Malvinahof in Mol, waar vaak kunstenaars te gast waren. Jef van Hoof beschouwde de oudere Smits als een soort vaderfiguur en Smits heeft op hem een grote invloed uitgeoefend. Beiden geraakten echter van mekaar vervreemd door tegengestelde politieke opvattingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Smits was een Belgisch patriot met een diepe afkeer voor de Vlaamsnationale overtuiging van de activist Jef van Hoof..

    Jef van Hoof componeerde liederen en orkestwerken, studeerde, gaf regelmatig kleine concerten op het Malvinahof : "Wanneer Jef van Hoof zich aan het klavier zette, moest het plots muisstil worden. Zelfs Gust en Trien, de dienstboden, kenden algauw het ordewoord. Nauwelijks hadden zij de eerste klanken opgevangen, of zij vertoonden zich niet meer en zorgden er bovendien voor dat geen geluiden van buiten de plechtige stemming kwamen verstoren...(briefwisseling Jakob Smits-Jef van Hoof) . Ondertussen groeide Van Hoof's flamingantische overtuiging en en in 1907 ontstaat een eerste schets van zijn later zo beroemd geworden Groeninge, opnieuw op een tekst van Guido Gezelle. Het lied sloeg in als een bom op de Guldensporenherdenking van 1909 in Antwerpen.

    Een poging om de prestigieuze Prijs van Rome te behalen mislukte. De eerste keer in 1909 haalt hij een eervolle vermelding en de tweede poging in 1911 eindigde met een tweede prijs, al was er grote onenigheid in de jury. Maar een cantate (een werk voor koor) op een Nederlandse tekst, i.c. Tycho Brahe, was blijkbaar voor sommige juryleden onverteerbaar. Maar zijn onderscheiding in de Romeprijs was opnieuw aanleiding voor een groots huldebetoon in Antwerpen met een stoet vanaf het Centraal Station waar hij plechtig werd ontvangen met vervolgens een stoet langs de Keyserlei en de Meir naar het stadhuis op de Grote Markt.

    Van Hoof was een warmbloedige, temperamentvolle persoonlijkheid (wat zich ondermeer uitte in zijn niet bepaald verfijnd taalgebruik) en gooide zich tijdens de Eerste Wereldoorlog met volle overtuiging in de strijd van de activisten voor een zelfstandig Vlaanderen. In 1916 schreef hij als het ware zijn geloofsbelijdenis neer in het prachtige Daar is maar één Vlaanderen.

    Na de oorlog werd hem daarvoor de rekening gepresenteerd. Hij werd aangehouden en opgesloten in de Antwerpse Begijnenstraat, waar hij samen zat met andere Vlaamse activisten als de toekomstige burgemeester Lode Craeybeckx en de latere minister van State Herman Vos. Hij werd ervan beschuldigd "aanslag hebbende gepleegd of pogen te plegen tegen de veiligheid van de staat", waarvoor een straf werd gevorderd "om eene boetstraffelijke gevangenzetting van drie maanden of eene zwaardere straf mee te brengen, namelijk eeuwigdurende hechtenis of tijdelijke heschtenis van vijftien of twintig jaar dwangarbeid,..."Uiteindelijk wordt hij op 14 mei 1919 vrijgelaten, maar het gevolg was wel dat zijn carrière een lelijke knauw zou krijgen.

    In 1920 kwam hij in contact met de familie van Prof.Dr. Arthur de Groodt. Hij werd muziekleraar van de kinderen De Groodt en al gauw meer dan een vriend des huizes. Hier ontmoette hij grote figuren uit die tijd : Albert Einstein, Rabindranath Tagore, Prof. Johan Huizinga, Willem Elsschot, Alice Nahon, Camille Huysmans e.a. In 1921 werd hij eigenaar van het Boechoutse "Spokenhof" waar tijdens zijn leven steeds de leeuwenvlag zou wapperen.

    Hij componeert een opera Meivuur, die ondanks hevige tegenstand van de Belgische patriotten op 12 januari 1924 in de Antwerpse Opera wordt opgevoerd, vooral dankzij de inzet van de socialistische schepen Eekelers. Later schrijft hij nog een opera Jonker Lichthart (volgens muziekcriticus Hugo Heughebaert zijn beste, meest spontane werk). Maar die zou pas na zijn dood worden gecreëerd in de Vlaamse Opera (1961).

    Van Hoof's naam is onverbrekelijk verbonden aan het totstandkomen van de Vlaamsnationale Zangfeesten.

    In 1933 vond onder leiding van Van Hoof een eerste massaconcert plaats in de Roma in Borgerhout. Het inititatief kwam van Willem de Meyer, die vond dat het volk actief moest deelnemen aan het muziekgebeuren. Op deze avond werd het eerste Zangfeest gepland voor 9 juli. De affiche van het eerste Zangfeest kreeg als slogan " de Leeuwen dansen" uit Groeninge. Hij bewerkt de Vlaamse Leeuw van Karel Miry wat hem meteen een proces oplevert wegens schending van de auteursrechten met een boete van vijfhonderd frank en bekendmaking in drie kranten tot gevolg.

    Hij dirigeert ook op de IJzerbedevaarten.

    In de winter van 1935-1936 organiseerde de "Flämische Arbeitskreis" in Aken vier Vlaams-culturele activiteiten met o.m. een concert met werk van Van Hoof, Benoit en Gilson. De werken werden uitgevoerd door het Akens stedelijk orkest en het Akens A Capella koor o.l.v. de beroemde koorleider Wilhem Pitz. De algemene muzikale leiding had niemand minder dan de later wereldberoemde Herbert von Karajan, die later nog in lovende termen over Van Hoof zal spreken.

    Opnieuw zal Van Hoof in moeilijkheden geraken na de Tweede Wereldoorlog. Uiteraard omwille van zijn notoir flamingantisme, maar toch vooral omwille van het feit dat hij tijdens de bezetting de post van directeur van het Vlaams Muziekconservatorium had aanvaard op voordracht van Cyriel Verschaeve. Er waren drie kandidaten, de door de Duitsers gesteunde Hendrik Diels, de door de belgiscisten voorgedragen Lodewijk de Vocht en de loyale flamingant Jef van Hoof. Het werd Van Hoof wat meteen aanleiding gaf tot een groor huldeconcert met uitsluitend werk van de nieuwe directeur. Van Hoof was een trouwe hoeder van de traditie van Benoit en voerde als directeur een aantal vernieuwingen echter altijd in de geest van zijn beroemde voorganger.

    In september 1944 werd hij aangehouden omdat hij de post van directeur tijdens de bezetting had aanvaard al wist men heel goed dat hij door het afleveren van tal van getuigschriften heel wat jonge mannen had behoed voor tewerkstelling in Duitsland. Hij komt terecht in de beruchte Geniekazerne aan de Uitbreidingsstraat in Berchem, waar zowat de hele Vlaamse intelligentia uit het Antwerpse en wijde omgeving gevangen zat.

    Hij richt zich tot Herman Vos, nu socialistisch minister en in 1918 zijn medegevangene als activist.

    Hij wordt op 18 maart 1945 vrijgelaten maar is nergens meer welkom en moet leven van de verkoop van zijn liederen aan katholieke schoolinstellingen. In 1947 komt hij voor de Krijgsraad in Mechelen, wordt vrijgesproken maar in beroep uiteindelijk veroordeeld tot een jaar gevangenis, vijftienduizend frank boete en levenslang verlies van zijn burgerrechten, wat in Vlaamse kringen leidt tot grote ontgoocheling en misnoegen. De toenmalige krant Het Handelsblad spreekt van een "symbolische" straf bedoeld om alles wat naam en faam heeft in het Vlaamse land te nekken.

    In 1946 ontmoet hij Marcel Oger, alias Mark Liebrecht, die zijn grote vriend werd : "daar leer ik Jef van Hoof kennen, één van de grootsten in de muziek, één van de plezantsten in Vlaanderen".

    Van Hoof moet de kost verdienen door ondermeer het dirigeren van allerlei amateurskoren. Hij componeert driftig verder en gaat zich verder wijden aan het componeren van symfonieën. Het grote succes dat zijn Eerste Symfonie uit 1938 te beurt viel betekende voor hem een enorme stimulans om op die weg verder te gaan. In totaal schrijft hij zes symfonieën maar de laatste is onvoltooid gebleven. Hij overleed vooraleer hij het laatste deel heeft kunnen afwerken. Deze werken zijn trouwens door het cd-productiehuis Phaedra uitgegeven in de reeks "In Flanders' Fields" .

    In 1959 wordt hij ziek en sterft op 24 april 1959.

    Hij was ongetwijfeld een groot geniaal musicus die wellicht tengevolge van zijn inzet voor zijn Vlaamse volk niet alles heeft kunnen geven wat zijn enorm talent in zich hield.

    Op 27 juni 2009 wordt hij geëerd met een concert georganiseerd door de Marnixring Lieven Gevaert in de Carolus Borromeuskerk aan het Conscienceplein in Antwerpen. Zo zal ondermeer zijn zesde "onvoltooide " symfonie worden opgevoerd, wellicht de meest toegankelijke van zijn symfonieën omwille van de doorzichtige, klare orkestratie.

    Renaat van Beeck

    bronnen :

    Reinhilde Dehoux : "Hoed af voor Jef van Hoof" (Publicatie SBA/AMVC 1986)

    PHAEDRA "In Flanders Fields"vol. 44 : commentaarboekje

    22-12-2014 om 23:09 geschreven door guldensinjoren  


    Categorie:biografieën
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Peter Benoit

    1834-1901

    In het jaar 2009 herdenken we twee van de grootste componisten uit onze Europese muziekgeschiedenis: Joseph Haydn, die in 1809 stierf en Felix Mendelssohn, die in dat jaar geboren werd. In dit rijtje past zeker onze Vlaamse componist Jef Van Hoof die dit jaar 50 jaar geleden overleed op 24 april 1959. Maar, Peter Benoit die 175 jaar geleden geboren werd op 17 augustus 1834 mag als belangrijk Vlaams componist en muziekpedagoog ook niet vergeten worden.

    Hij werd geboren op 17 augustus 1834 te Harelbeke en overleed in Antwerpen op 8 maart 1901. Zijn eerste muzieklessen kreeg hij van zijn vader. Daarna studeerde hij piano en orgel bij een kosterorgelist uit de streek. In 1851 werd hij leerling van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel, waar hij piano, harmonie, fuga, contrapunt en compositie volgde. Hij werd dirigent bij de toenmalige Vlaamse Schouwburg te Brussel. De Prijs van Rome voor compositie behaalde hij in 1857 met de cantate "Le meurtre d'Abel". Met de studiebeurs die verbonden was aan de prijs ging hij naar Duitsland waar hij in verscheidene steden verbleef. Na zijn terugkeer ging Benoit naar Parijs waar hij in 1862 benoemd werd tot dirigent van de Théâtre des Bouffes Parisiens. In 1863 keert hij definitief terug naar België, eerst naar Brussel, om zich in 1867 in Antwerpen te vestigen. In 1867 werd hij directeur van de "Vlaamse muziekschool". De eerste in haar soort. Revolutionair in de opvoeding daar, was o.a. dat de leerlingen onderricht kregen in hun eigen moedertaal! Om zijn ideeën tegen het Belgische muziekestablishment te verdedigen, schreef Benoit als een van de eersten binnen de Europese beweging van het muzieknationalisme doorwrochte essays en polemieken. Het gebruik van de moedertaal in de muziekopvoeding beschouwde hij als essentieel. En omdat hij ervan overtuigd was dat de volksaard het zuiverst geconserveerd blijft in het volkslied, wilde hij zijn nieuwe Vlaamse muziek daarop baseren. Hij pleitte onder andere voor een vernederlandsing van het muziekonderwijs, voor religieuze muziek in de volkstaal, voor een Vlaamse Opera en een Vlaams festival, voor Vlaams muziektheater in kleine steden en voor culturele samenwerking met Nederland.

    In 1897, na 30 jaar strijd en tegenkanting, werd zijn school opgewaardeerd tot "Koninklijk Vlaamsch Muziekconservatorium", met hemzelf als eerste directeur. Hij sticht een Vlaams lyrische schouwburg waaruit in 1893 de Vlaamse Opera ontstaat. Om deze resultaten te bereiken werd hij aanzienlijk geholpen door de uitstralingskracht van zijn pedagogische opvattingen en zijn grootste werken. Zijn voornaamste composities werden in een groot deel van Europa opgevoerd.

    Als componist werd hij de eigenlijke stichter van de Vlaamse nationale school en vormde een hele reeks componisten die hem elk in hun eigen genre boven het hoofd groeiden: Lodewijk Mortelmans voor het lied, Paul Gilson voor de symfonische muziek en August De Boeck voor voor de kamermuziek

    Wanneer Benoit zijn eigen stijl begint te vormen, gaat zijn persoonlijke voorkeur uit naar grootscheepse verwezenlijkingen. Op het toppunt van zijn kunnen voegt hij een zeker realisme toe in het uitdrukken van gevoelens. Zo bereikt hij erg dramatische effecten. Zijn orkestratie is rijk en op kleur belust. Toch is Benoit in hoofdzaak een componist van vocale werken. Zijn meesterschap over geweldige stemmenmassa's is eenvoudig verbluffend. De melodie is in hoofdzaak romantisch, gevoelig en bewogen. Het gebruik der woorden en lettergrepen in de versbouw van het Nederlands is bijna overal vlekkeloos. De ritmiek is goed ontwikkeld. Het artistiek nationalisme van Benoit behoort evenzeer tot de tijdsgeest als zijn romantisch realisme. In het begin gebruikte Benoit de bestaande vormen zoals sonate, ouverture, zangspel en symfonisch gedicht. Stilaan voegt hij persoonlijke variaties toe. Hij is ook de schepper van de kindercantate.

    Om tot een eigen, niet door een buitenlands beïnvloede Vlaamse toonspraak te komen predikte hij een herbronning bij het volkslied en de moedertaal. Volksliederen beschouwde hij als 'voorboden der nationale toonkunst'. Het zijn de natuurlijke, maar verborgen wortels waarin het wezenlijke karakter van de eigen muziek ligt opgeslagen. Het volkslied zou hij in zijn pedagogie integreren en in zijn composities verwerken.

    Tegen het overheersende gebruik van het Frans in het onderwijs en de muziekpraktijk en van het Latijn in de kerkmuziek poneerde hij dat pas door het gebruik van de moedertaal -het basiskenmerk van een volk- de muziekkunst 'menselijk' kan worden: 'Een volk dat zijne eigen taal niet spreekt zal nooit oorspronkelijke melodische kunsttypen voortbrengen.' Componeren op Nederlandse tekst had in het toenmalig Belgisch staatsbestel een grote symboolwaarde. Zo zou het tot 1865 duren vooraleer de kandidaten voor de Rome-prijs hun cantate ook op een Nederlandse tekst mochten componeren. Hij streefde naar de creatie van een muziekkunst die de eigen volksaard uitdrukte. In die zin componeerde hij in 1868 zijn meesterwerk 'De Schelde'.

    Benoit was zeker niet de eerste die in de volkstaal componeerde, maar vanaf 1866 deed hij het wel resoluut en exclusief. Hij zag muziek als een machtig wapen in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Hij was er zeker van dat men een volk niet kan verheffen met een muziektaal die het niet begrijpt.

    Vanaf 1870 stelde Peter Benoit zich volledig ten dienste van de Vlaamse Beweging. Hij wendde de muziek aan als middel tot volksopvoeding en propaganda. In dit kader organiseerde hij massale openluchtuitvoeringen van verschillende grote nationalistisch geïnspireerde cantates.

    Het heerlijke in Benoit en tevens zijn beloning is dat het Vlaamse volk zich in hem erkend heeft. Hendrik Conscience leerde zijn volk lezen, Peter Benoit leerde het zingen. 

    22-12-2014 om 23:04 geschreven door guldensinjoren  


    Categorie:biografieën
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Christoffel Plantijn

    Christophe plantin, ook wel Christoffel Plantijn genoemd, werd in 1520 geboren in de plaats Saint-Avertin, bij Tours in Frankrijk. Hij doorbracht zijn jongensjaren te Lyon, Caen en Parijs. In de periode die hij te Caen doorbracht was hij vermoedelijk in dienst van boekbinder Robert P Macé.

    In 1548 of 1549 vestigde Christoffel Plantijn zich in Antwerpen als boekbinder. Enkele jaren later was hij er vanwege een handicap toe gedwongen het vak van boekbinder op te geven. Christoffel Plantijn vestigde zich mede daarom in 1555 als boekdrukker. Het bedrijf draaide goed, zelfs zo goed dat het de grootste kapitalistische onderneming van de toenmalige Nederlanden was. Het bedrijf had 16 persen in bedrijf en maar liefst tachtig werknemers in dienst. Plantijn heeft dan ook meerdere malen moeten uitbreiden omdat het gebouw dat hij gebruikte de groei niet aankon. Uiteindelijk had het gebouw de vorm en grootte die we nu nog kunnen bekijken als we onder de schijf met de passer door naar binnen lopen. Die passer was het handelsmerk van Plantijn, zijn bedrijf werkt onder de naam "De Gulden Passer".

    De opgang van de drukkerij is voor een deel te danken aan zijn zakelijke relatie met Filips De Tweede in wiens opdracht hij tussen 1572 en 1576 een groot aantal, voor de Spaanse markt bestemde, liturgische werken heeft gedrukt. Daarnaast werd Plantin door Filips De Tweede in 1570 benoemd tot "aartsdrukker", die heeft tot taak toezicht te houden op alle andere boekdrukkers in zijn regio. In de praktijk echter was dit niet veel meer dan een eretitel.

    Toen in 1576 de opstand tegen Filips De Tweede ook de Zuidelijke Nederlanden in vlam zette, manoeuvreerde Plantijn handig, zonder de Spaanse koning te verloochenen werkte hij toch met de rebellen samen. Hij werd in 1578 zelf aangesteld tot officieel drukker van de Staten-Generaal en bleef dat tot en met 1585. Daarnaast was hij vanaf 1579 drukker van de stad Antwerpen. Toen het oorlogsgeweld Antwerpen naderde liet hij de drukkerij over aan twee van zijn schoonzonen, en vestigde hij zich tijdelijk in Leiden, waar hij onder andere drukker werd van de universiteit aldaar. Na de capitulatie van Antwerpen keerde hij naar die stad terug, waar hij opnieuw aartsdrukker van de koning werd. De drukkerij te Leiden werd overgenomen door zijn schoonzoon Raphelengius en door diens zonen voortgezet tot in 1619. Bij de dood van Plantijn kwam de drukkerij in Antwerpen in handen van Jan Moretus, een schoonzoon van Plantijn. De drukkerij bleef in bedrijf tot 1876. Plantin was de belangrijkste drukker van het humanisme in de tweede helft van de zestiende eeuw. Hij heeft niet minder dan 2500 werken verzorgd, waarvan vele door de inhoud en afwerking van uitzonderlijke betekenis zijn. De belangrijkste uitgave was de Biblia Regia die bestond uit acht delen en verscheen in vijf talen. Het maken van dit boek duurde van 1568 tot 1572. Als drukkersmerk voerden Plantijn en zijn opvolgers een passer en de spreuk "Labore et Constantia" wat betekent: "Door Arbeid en Standvastigheid".

    Bronvermelding

    1. cd-rom "Plantijn museum"

    2. Winkler Prins

    22-12-2014 om 22:59 geschreven door guldensinjoren  


    Categorie:biografieën


    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs