Lever en Gal
Gal is afkomstig uit de lever en wordt afgevoerd naar het duodenum via de ductus choledochus. Deze mondt samen met de ductus pancreaticus uit op een verhevenheid in het slijmvlies van het duodenum, de zogenaamde papil van Vater. De uitgang is gedurende de maaltijd afgesloten door de sfincter van Oddi ( de galbuis heeft daarnaast nog een eigen afsluitklep, sfincter). De gal wordt dan opgeslagen in de galblaas, die door een zijbuis ductus cycticus verbonden is met de ductus choledocus. Door wateronttrekking wordt de gal in de galblaas ingedikt.
Dit gebeuren wijst esoterisch naar het vrouwelijke aspect ervan, zie de vrouw, moeder, passieve energiesfeer van de voet.
Verderop zullen we zien wat de functie van de gal is.
Door een vlotte uiting van agressiviteit onttrekt het lichaam water (= emotie) uit het lichaam, om de gal dik vloeibaar te maken. Zodra na voedselopname zure chymus en vet in het duodenum komen, zal het door het slijmvlies gevormde CCK-PZ (CholeCystoKinine-PancreoZymine) de sfincter van Oddi doen verslappen en de galblaaswand doen samentrekken.
De gal bevat zogenaamde galzure zouten, cholaten genaamd, het zijn de Na+ en K+ zouten van galzuren die in de lever uit cholesterol worden gevormd, en vervolgens worden verbonden met glycine tot glycocholzuur of met taurine tot taurocholzuur. De belangrijkste functie van deze galzure zouten is hun emulgerende werking op de vetten die hierdoor in microscopisch kleine druppeltjes worden verdeeld. Het aangrijpingsvlak voor lipase wordt daardoor enorm vergroot. Zonder toevoeging van gal aan de chymus is geen goede vetvertering mogelijk.
De galzouten worden voor 95 % weer door het ileum actief geresorbeerd en naar de lever teruggevoerd ( enterohepatische kringloop ). De rest wordt met de feces uitgescheiden. De omzetting van cholesterol in galzouten in de lever wordt gestuurd door de hoeveelheid geresorbeerde galzouten. Dit blijkt bij het afvoeren van gal buiten het lichaam. De lever gaat dan grote hoeveelheden cholesterol omzetten in galzouten.
Wat hierboven in de stofwisseling blijkt is van groot belang voor onze metafysische interpretatie van de gevoeligheid van de lever en de galfunctie. Iemand die zich dik maakt (= zijn agressiviteit opkropt) maakt te weinig galzouten waardoor de vetbelletjes uit de chymus te groot zullen zijn, en er dus meer vetstoffen in het bloed zullen opgenomen worden, en de vetblaasjes (ook vetzakjes genaamd) in de huid groter zullen worden. Hierdoor ontstaat een schijnbare verdedigingsbuffer tegen aanvallen van buitenaf, met als gevolg meer vetstoffen die zich in de vetlaag van de huid afzetten (een dikke huid hebben). Men kan zich dan beter verweren tegen een kille omgeving. Meestal beseft men pas later dat die dikke huid een isolement met die buitenwereld veroorzaakt, of tot gevolg kan hebben.
Iemand die vlot vetten wil afvoeren, moet regelmatig eens goed choleriek of kwaad kunnen worden. Dit is een manifestatie van kracht; en niet van zwakte!
Het is bij iemand die zich voldoende creatief kan uiten niet nodig om kwaad te worden. Hij of zij zal die creativiteit zelfs lichamelijk kunnen omzetten in hogere lichaamsactiviteit (sport, of andere lichamelijke activiteiten). Ofwel door een hogere toevoer van zuurstof (lucht) een grotere verbranding bewerkstelligen, waardoor een sterkere vetverbranding kan plaatsvinden. Hierop komen we terug als we spreken over de longen.
Het is belangrijk dat we men onze gevoelens krachtig, energiek en spontaan moeten omgaan. Dit wordt (moet) in de opvoeding door de moeder getoond (worden). Het is de manier hoe zij omgaat met haar creativiteit en energie, die aan het kind de kracht meegeeft om dit te kunnen.
01-12-2005 om 12:22
geschreven door Don Pedro 
|