Zondag, 30 januari 2011.
23. Een slechte ruil. Van de hemel naar de hel.
Met een suffe, droeve kop plaatsten we al de bagage voor onze voordeur en strompelden ons zo vertrouwde plankier af richting eiland. Voor de laatste maal.
Het branden van de cd met de fotos voor het hotel was mislukt, dus ging Paul ze even met de USB-stick op de computer in hun bureau zetten. Ondertussen wist ik met mezelf geen blijf en liep met mijn ziel onder mijn arm, en drie sets verschillende oordoppen rond mijn nek, doelloos door de tuin te dwalen. Ik had van elk plantje afscheid willen nemen. Van elke stille zandkorrel.
Het was veel te vroeg om iets in mijn maag te kunnen krijgen, dus kwam de chef aangestapt met netjes verpakte sandwiches om mee te nemen. Hoe attent toch weer. Onze speedboat lag klaar en in de halve duisternis stond iedereen op een rijtje om afscheid te nemen. Ik snotterde van den ene naar den andere. Spijtig dat de man van de wasserij net vertrokken is, want er is nu werk aan de winkel, nadat ik gepasseerd was zullen er wel wat snot en tranenvlekken van de schouders van kostumekes moeten gewassen worden.
Raj knuffelde me plat en zei dat mijn huisje altijd zou klaarstaan. Kortom, iedereen bedolf me onder lieve woorden van hoop en troost. Maar ik bleef het hartverscheurend vinden deze stille, natuurlijke plek te moeten inruilen tegen de hectische, luide, grote, chaotische Westerse lawaaiwereld. Zou ik er nog terug aan kunnen wennen? Vooral, zou mijn kop er nog een plaats in vinden?
De boot vertrok, een stuk van mijn hart bleef achter. We hadden geluk, de zee was spiegelglad. Ik trok mijn verfrommelde kop tussen mijn schouders, rolde me op een bank in een bolletje en viel zelfs in een soort halfslaap. De boottocht verliep door het mooie weer veel sneller dan gepland, dus stonden we daar op het vlieghaveneilandje van Male
maar liefst 4 uur te vroeg
Al heel dikwijls heb ik hier uren, soms haast een dag, moeten wachten, als tussenstop naar Sri Lanka, maar met die hyperacusis is dat allesbehalve een pretje. Buiten kon ik niet zitten wachten. Het geraas van de aankomende bootjes en watervliegtuigen en busjes en camions loeide dwars door mijn beste oordoppen door. De hel brak los in mijn kop. En er was geen ontsnappen aan, want ik zat vast op een piepklein eilandje
Binnen was het al niet beter. Daar rolde elke karretje dwars door mijn kop heen. In de volgende zaal waren een boel Indische kindjes aan t ravotten. Hun kreten schalden door de enorme incheckhall. Dus weer maar een hall verder gegaan. Daar was het lawaai zo mogelijk nog erger. Ik kon ook niet meer terug want ik was al langs de douane gepasseerd. Ik had graag Prem nog eens opgebeld om hem voor alles te bedanken maar ik kon het niet, het was te lawaaierig om mijn doppen uit te doen. Dus liet ik Paul bellen. Prem had heel slecht nieuws, hij had net Raj moeten verwittigen dat zijn vader totaal onverwacht gestorven was. Hoe triest, twee uur geleden stond hij mij nog te knuffelen en te troosten, en nu zou ik hem een hart onder de riem willen steken en is hij onbereikbaar. Het is dan maar een troost-sms geworden. Moderne tijden. Raj zou vanavond naar Sri Lanka vertrekken om de begrafenis te regelen. Benieuwd wie er nu in charge gaat komen? Misschien moet Prem nu zijn welverdiende vakantie onderbreken en snel terug naar het eiland afreizen? Wie weet. Het bleek maar weer eens dat het hotelleven bestaat uit een aaneenschakeling van onverwachte toestanden.
Ik werd gek, knetter, knettergek in die luchthaven. Ik vond geen enkel plekje waar het lawaai zo draaglijk was dat ik mijn doppen ook maar even kon uitdoen. Ik vreesde dat mijn hyperacusis door mijn heerlijke drie weken stilte een pak erger geworden was. Ik verlangde naar dat vliegtuig
Uiteindelijk was op de heenweg het vliegen zelf veel beter meegevallen dan op luchthavens moeten rondhangen. Maar de uren kropen voort en het lawaai boorde zich door elke porie van mijn lijf. Goddank had het vliegtuig geen vertraging. Eens aan boord viel er een pak van mijn hart. Weggezakt in mijn zeteltje, uit de drukte, met mijn doppen. Hier was geen chaos, geen gegil of geen geratel, alleen dof gerommel.
Eens in de lucht kwam ik helemaal tot rust. Tijdens de 10 lange uren corrigeerde ik mijn snel bijeengeratelde reisverhalen, liep ik veel rond en begon een babbeltje met een stewardess. Ze vertelde over een man die ze onlangs wou verbieden om zijn koptelefoon op te houden tijdens het opstijgen. Maar de man legde haar uit dat hij niet zonder het ding kon omdat hij een vreemde ziekte had. Destijds had ze er niets van begrepen maar na mijn uitleg snapte ze plots waarom die man dat gevraagd had. Duidelijk ook een hyperacusis-mens die al lang geen zin meer had om zijn uitleg voor de zoveelste maal te doen, zo te horen. Ik vertelde haar over de plastic bestekjes waar we deze reis zoveel plezier aan beleefd hadden en een uur later stond een steward plots met een heel pak bestekjes naast mijn stoel. Voor mijn volgende reizen! Zo lief!
In Zaventem stond een vriend ons op te wachten, dus daar was de luchthaven- miserie snel geleden. Op de autostrade klonk alles heel luid, maar ja, na drie weken op zon stil eilandje zal alles de eerste dagen nog wel veel luider klinken veronderstel ik. Of de reis mijn oren kwaad of goed gedaan heeft zal de tijd wel uitwijzen. Alleszins, ik ben heel blij dat ik geweest ben, voor mijn hart en moreel heeft het wonderen gedaan. Er bestaat, ergens ver weg, nog een vluchtplek voor me. En het onthaal en de warmte van mijn vrienden zal ik nooit meer vergeten.
|