Vonken en testosteron.
De eerste weken op kot bracht ik door als een voorbeeldig student. Mijn ouders hadden mij duidelijk laten verstaan dat ik maar één jaar de kans kreeg om te studeren; aan mij om die te benutten.
Het electrisch wekkertje groette mij ‘s morgens, ik stond monter en fris op, at een zachtgekookt eitje en ging fluitend naar school. Op maandag schreef ik een brief vol hartstocht en heimwee naar mijn lief die achtergebleven was en op woensdag lag haar schrijfsel in de bus. Ik bracht de avonden alleen door of met medestudenten op mijn of hun kot. De vrijdagavond ging ik terug naar mijn ouders en op zondagavond spoorde ik terug naar de stad.
Na een paar weken voelde ik de nood om mijn woonst, een gemeubelde zolderkamer in een populaire wijk, wat te personaliseren. Ik omhulde de TL lampen met een rode hoes die ik had gesneden uit een plastic zak en in alle hoeken, achter het gordijn en onder het bed bevestigde ik wat blauwe of rode lampen. Ik timmerde een paar luidsprekerkasten in elkaar, waardoor een paar weken lang het schaafsel en zaagsel kraakte tussen mijn boterhammen en een gekregen lampenradio werd omgebouwd tot de kern van de geluidsinstallatie waarop mijn electrische gitaar en zijn effecten konden worden aangesloten. Ik halucineer nog wanneer ik denk aan de walmen van het gesmolten soldeersel dat daarbij vrij kwamen. De bediening van de hele lichtinstallatie werd onder de nachttafel geschroefd, de radio met toebehoren kwam aan de andere kant naast mijn bed te staan.
Na een maand ben ik dan toch wat afgeweken van mijn ijverige studentenleven. Een mens moet zo nu en dan ontspannen vond ik en een stapje in de wereld zetten kon geen kwaad. Het werd winter, de dagen werden korter en kouder en de avonden werden langer en regenachtig. Een vriend troonde me mee naar een fuif van een naburige meisjesschool die gehouden werd in een zaal in de benedenstad. Aan de ingang copieerden wij met speeksel een stempel van de hand van iemand die al betaald had en zodoende konden wij gratis naar binnen. In de zaal waren er meer meisjes aanwezig dan jongens. Er werd volop gedanst en gedronken en alles leek mogelijk. Om het half uur werd iedereen op de dansvloer uitgenodigd voor een bamba. Voor mij was dat de perfecte gelegenheid om een paar volle en frisse pinten van de toog te graaien en mij wat moed in te drinken.
Ineens sloeg er een vonk sloeg over tussen een meisje en mij. Ze was groot, had brede schouders, een stevige pakkont en borsten als halve pompelmoesjes. Haar pull in grijze mohair gaf bij bepaalde bewegingen haar strakke buik en navel bloot. Ze had een karaktervol gelaat met een brede kin, hoge jukbeenden en een oogopslag die iedereen meteen duidelijk liet verstaan dat haar wil wet was. Haar halflang krullend haar was enkel op het voorhoofd wat bijgeknipt en hoefde niet geborsteld of gekamd te worden. Ze had een zware stem en een aanstekelijke lach. Wat die supertrien in mij zag is voor mij nog altijd een raadsel. Ik had als jonge snaak nog de blos op mijn wangen, geen baardgroei van betekenis en nog wat late acne op mijn kin. Pas na vele gejatte biertjes durfde ik mij met de elegantie van een boerenpaard op de dansvloer te wagen. Maar wij raakten aan de praat. Ze bleek afkomstig te zijn uit M, een stad die later in Vlaanderen wereldwijd bekend werd wegens het hoogste aantal inwoners dat één of andere Miss verkiezing heeft gewonnen.
Al snel bleek dat ze die avond niet veel zin had om terug te gaan naar haar peda, een soort internaat voor meisjes waar om middernacht de deuren dicht gingen. Dus moesten wij noodgedwongen naar mijn kot. Het werd eigenlijk niet gezegd, het was een gevolg van de situatie. Om drie uur ‘s nachts hebben wij door regen en wind de hele trip naar mijn kot te voet afgelegd maar veel hebben wij er niet van gevoeld. Daarna hebben wij ook niet veel geslapen.
De volgende weken kwam ze meer en meer langs bij mij. Ze bracht een cassettespeler mee met bandjes van Deep Purple. Zo’n Philips toestel was toen voor mij onbetaalbare spitstechnologie en Space Trucking of Highway Star waren onbekende pareltjes hard-rock die fel afstaken met het smeuïge gewauwel van de melkmuilen dat toen de hele dag op de radio te horen was.
Op 6 december dat jaar zei ze dat ze het optreden van Pink Floyd wilde zien dat die avond doorging in Vorst. Ik dacht dat het zinloos was om tot daar te gaan omdat wij geen kaarten hadden en het concert compleet was uitverkocht. Maar het was even zinloos om te proberen haar daar vanaf te brengen. Toen wij aan de zaal aankwamen stond er een woelige massa volk voor de deuren. Ze sleurde me mee tot aan de nadarafsluitingen. In het gejoel van de uitgelaten fans slaagde ze erin de aandacht van een van de security-guards te trekken die achter de afsluiting op en af liepen. Een vent, met bovenarmen dikker dan mijn dijen, boog zich naar haar toe, ze brulde hem wat in zijn oor en stak hem een briefje van 500 Fr (12,50 Eur) in zijn hand. Daarop hielp hij haar over de dranghekken te klimmen. Toen ik er ook over wilde klimmen gaf die vent te kennen dat dit niet kon. Ze snauwde hem wat toe waarop hij zich omdraaide en wegging. Zij trok mij letterlijk over de afsluiting en zo konden wij met het regulier betalend publiek mee de zaal in.
Dit was het eerste concert van betekenis dat ik ooit zag. Ik kon amper geloven dat die halfgoden naar deze prozaïsche plek op aarde waren neergedaald om zich daar voor mijn plezier in het zweet te staan spelen.
Op de intro van One of these days vroeg ik haar uit welke plaat dat nummer kwam. Ze riep een paar keer in mijn oor Meddle.
Een tiental jaar geleden vertelde ik dit verhaal aan een zeer goede vriend. Zijn fijne glimlach ontging mij niet, maar ik kon de reactie niet thuiswijzen. Een paar maand later, ter gelegenheid van mijn verjaardag gaf hij me twee CDR’s met de bootleg opname van dat concert cadeau. Een collega van hem was geluidsingenieur die als hobby opnames maakte van de optredens die hij had bij gewoond. Dit concert had hij nog op band staan.
Als ik nu zeer goed luister naar die bas intro van Roger Waters, dan denk ik dat ik ze nog hoor roepen.