Beestige groeten en kom zeker nog eens terug! Welkom dat je gekomen bent en kom zeker nog eens terug!
01-04-2006
Verzorging!
Verzorging!
De Cairn heeft veel energie die hij dagelijks kwijt moet kunnen.
Als hij volwassen is heeft hij in ieder geval iedere dag een grote wandeling nodig,waarbij hij lekker kan rondlopen.Achter een bal aanlopen,met kinderen en andere honden spelen . Wat de vachtverzorging betreft is de Cairn niet veeleisend.Dagelijks even kammen en hij ziet er weer prima uit.
De Cairn heeft een plukvacht die dus getrimd moet worden.De eerste keer kan dat als de pub ongeveer 14 weken oud is.
Veel mensen vinden het zo jammer dat net op het moment dat de Cairn zo lekker dik in zijn vacht zit hij weer naar het trimsalon moet.
Het is echter niet noodzakelijk om de cairn tot op zijn hemd te plukken.Als men de harde boven vacht mooier vindt dan het zachte korte ondervacht, kan men de Cairn ook vier keer per jaar laten plukken,hierbij wordt slecht een deel van de vacht uitgeplukt zodat de hond iets voller in zijn haar blijft staan.Voor veel mensen is dit de oplossing omdat hun Cairn er dan het hele jaar uitziet als een plaatje.
hoofd: lang met vlakke schedel, onbeduidende stop, zeer lange voorsnuit
ogen: klein en donker
oren: V-vormig, hoog aangezet, half rechtop met bovenste helft naar voren gedragen
vacht: getrimd: dicht onderhaar en hard, ruw dekhaar dat zo recht mogelijk moet zijn
kleur: roestbruin met een zwart of grauwgrijs zadel en bijpassende kleur op schouder en dij
schouderhoogte: 56 - 61 cm
gewicht: ca. 25kg
Innerlijke kenmerken:
Energiek, lief en geduldig
Geschiedenis:
"Koning der terriërs", in werkelijkheid is hij het minste terriër van deze groep
Ondergrond van ras is kruising van een jachtterriër, een vossehond en een otterhond, die als resultaat een hond gaf die opmerkelijk is voor de jacht op groot roofwild, maar die te groot voor de aardhond is
Komt uit Yorkshire en werd oorspronkelijk waterside terriër genoemd, later bngleyterriër en vanaf 1884 airedaleterriër
Einde 19de eeuw was het een robuuste, nogal onadellijke hond
Pas na de eeuwwisseling dat hij zijn tegenwoordige grootte en zijn terriërtype kreeg.
Werd gebruikt voor de jacht op groot wild en als politiehond
hoofd: naar verhouding klein, brede schedel, lichte stop
spitse, tamelijke korte voorsnuit
ogen: middelgroot, ver uiteen geplaatst
oren: klein, spits, rechtopstaand, iets naar buiten reikend
staart: kort, wortelvormig, loodrecht gedragen
vacht: korte onderwol, bovenvacht ruw, maar niet grof dekhaar
kleur: rood, zandkleurig, grauw, gestroomd of bijna zwart, dikwijls donkere ogen en masker
als eigenaardigheid: draagt hoofd heel hoog
schouderhoogte: ca. 25cm
gewicht: 6 - 7 kg
Geschiedenis:
Zeer lang geleden vond men in Schotland een groot aantal minder bekende variaties van langlijvige, kortbenige ruwharige terriërs
Het eiland van Skye wordt beschouwd als het vaderland van de Cairnterriërs: &emdash; evenals Harris-eiland; vasteland: Graafschap Inverness
In 1908 probeerde men het ras te lanceren onder de naam van kortharige Skye-terriër, hetgeen intussen op een storm van protest van de kant van de aanhangers van de Skye-terriër stuitte
Toen probeerde men het met de naam White Highlandterriër maar dat stuitte op een ongenadige opstand van hen die met de West Highland White-terriër bezig waren
In 1910: Cairnterriër
Cairn = Schots woord (= steenhoop): oorspronkelijk gebruik van de hond als aardhond en uitroeien van schadelijke dieren
hoofd: licht gewelfd, onbeduidende gemarkeerde stop, zeer krachtige voorsnuit
ogen: middelgroot, donkerbruin
oren: afgerond aan punten, niet bijzonder hoog aangezet, naar voren gericht gedragen met kanten tegen wangen
staart: gecoupeerd 1/3 of 1/2, grof, hoog aangezet, loodrecht gedragen
vacht: dicht, zacht onderhaar, lang en hard dekhaar
kleur: liefst zuiver wit, maar gouden, bruine of daskleurige vlekken komen op hoofd voor
schouderhoogte: > 30cm
gewicht: 8 à 9 kg
Innerlijke kenmerken:
prima speelkameraad
Geschiedenis:
In 1840 woonde er op het landgoed Sealyham in Pembrokeshire een origineel heer die Jake Edwards heette. Hij koesterde een vurige belangstelling voor alles wat met de jacht te maken had, maar was uiterst ontevreden over de terriërs uit die streek. Hij besloot een eigen jachtterriër te scheppen en ging op een urwe maar afdoende wijze aan de gang. Als basis nam bij de scherpste jachtterriërs uit de omgeving en fokte daar een groot aantal pups uit. Toen deze oud genoeg waren om te trainen, liet hij ze op ratten los en slipte er daarna een wilde kat bij in (een wilde kat is een heel wat gevaarlijker dier dan een verwilderde huiskat).
Met de honden die het lukte de wilde kat te doden, fokte hij verder, de andere werden allen afgemaakt.
Op deze wijze maakte hij een terriër die noch adellijk, noch homogeen was i.v.m. uiterlijk, maar die onovertrefbaar doelmatig was als jachthond.
John Edwards' hond van 1870 is de grondslag van de hedendaagse Siealyhamterriërs.
Ontstaan uit de Dandie Dinmont Terriërs, Fox Terriërs en Bullterriërs
hoofd: lang met vlakke schedel, goed gevuld tussen ogen, lange en krachtige kaken
neusspiegel: zwart
ogen: klein, donker
oren: klein, hoog aangezet, rechtopstaand of als knopoor gedragen
lichaam: lang in verhouding tot de hoogte en heeft rechte rug
staart: gecoupeerd
vacht: hard, recht en haarlengte van 5 - 6,5cm
op hoofd kuif van zacht haar
oren hebben korte beharing
de hals heeft rijke beharing
kleur: blauw-of zilvergrijs met eventueel warme, roestbruine aftekening op snuit en poten
schouderhoogte: 25cm
gewicht: 4,5kg - 5kg
Innerlijke kenmerken:
levendig
Geschiedenis:
Kruisingen tussen verschillende terriërs, bijvoorbeeld de Dandie Dinmont en de Yorkshire terriër hebben de stoot gegeven tot het fokken van de Australische terriër
In 1880 werkten de kolonisten in Australië om een inheems terriërras te verkrijgen uit een Yorkshireterriër en een robuuste jachtterriër.
laagbenig, groot hoofd, ronde schedel, duidelijke stop
krachtige voorsnuit
ogen: donker, groot
oren: laag aangezet, hangend gedragen
staart: sabelvormig gedragen, iets hoger dan ruglijn
rug is duidelijk lager achter schouders en loopt met een boog over de lendenen omhoog, zodat de rug de vorm van een "S" heeft
vacht: mengeling van zachte en ruwe haren, ca. 5 cm lang
kuif: zijdeachtig zacht, lichter dan de rest van de vacht
kleur: peper-en zout of mosterdkleur
mosterdkleurige honden hebben lichter gekleurde poten
peper-en zoutkleurigen hebben rode of geelbruine poten
schouderhoogte: 21 - 28 cm
gewicht: ca. 8,5 kg
De lengte van het lichaam is ca. tweemaal de schouderhoogte
Geschiedenis:
Stamt van één van de lokale variante uit de Cheviotbergen af
Een schilderij uit 1770 van Gainsborough laat zien dat deze variant in die tijd reeds bestond en dat het sindsdien niet veel verranderd is
In 1815 verscheen de roman "Guy Mannering" van Walter Scott, die veel gelezen werd in Engeland. Hij beschrijft een boer uit de Cheviotbergen en zijn honden. De man heette Dandie Dinmont en zijn honden waren typische Cheviotterriërs. Meteen wilde heel Groot-Brittanië honden hebben van het slag als beschreven in het boek = NAAM.
vacht: getrimd, kort, dicht onderhara en kort, ruw bovenhaar
kleur: zwart, roodbruin, éénkleurig blauw of éénkleurig zwart
schouderhoogte: <37cm
gewicht: 7 - 8 kg
Geschiedenis:
Eén van de jongste rassen: 1931 erkend
Oorsprong is een lokale jachtterriërvariant van Patterdale in de Cumbrische bergen in het noordwesten van Engeland. Daar heeft hij zich in een geïsoleerde bergpas honderden jaren in stand kunnen houden, zodat hij al vroeg relatief constant is geworden, niettegenstaande contact met terriërs uit de omgeving en uit Zuid-Engeland
In de loop der tijden heeft men veel verschillende benamingen voor het ras gehad: patterdaleterriër, fellterriër, coloured working-terriër, enz.
ca. 1910 voor het eerst op tentoonstelling o.n.v. Cumberland countyterriër
hoofd: lang, breed boven ogen, afsmallend naar neus en nek, duidelijke stop
ogen: donkerbruin, matig groot, dicht bij elkaar
oren: hoog aangezet, matig groot en rechtopstaand
staart: lang, hangend gedragen, met punt iets opwaarts gebogen
vacht: zachte onderwol, en recht, hard, ongeveer 14cm lang dekhaar, hangt neer langs de zij en vormt scheidingg op rug
kleur: donker- tot lichtblauw, grijs of tarwekleurig met een donker masker (donker gezicht)
schouderhoogte: 25cm
gewicht: 11 kg
lengte van de hond: neusspiegel tot staartpunt = ca. 105 cm
Innerlijke kenmerken:
neiging tot blaffen
Geschiedenis:
Volgens een oud verhaal op het eiland Skye leed één van de schepen van de Spaanse Armada in 1588 voor het eiland schipbreuk en de enige overlevende van de bemanning was een kleine, langharige scheepshond, die de oorsprong werd van de hond op het eiland
Er bestaat geen twijfel over dat het nevelige, vochtige eiland en de weersgesteldheid bijgedragen hebben tot de opkomst van een langharige hond
variant van de Highlandterrier
begin vorige eeuw een modehond in Engeland
In 1840 werd de populariteit nog versterkt door koningin Victoria
Tegen einde 19de eeuw ging de ontwikkeling van het ras in een richting die het als aardhond onbruikbaar maakte. Hij kreeg een breed hoofd, een breed front, een extreem lang lichaam en een enorme vacht. Het ras verloor zijn populariteit en is nu één van de terriërrassen met een gering aantal honden.
oren: smal, matig lang, laag naar achter aangezet, hangend gedragen
staart: matig lang, laag aangezet, horizontaal of lager gedragen
vacht: wordt geknipt, halflang, kleine krullen en zacht, rijkelijk op hoofd
kleur: blauw, blauw met roodbruine aftekening, leverkleurig of zandkleurig
schouderhoogte: ca. 40cm
gewicht: ca. 8-10cm
Geschiedenis:
Einde 19de eeuw verhuisden een aantal metaalarbeiders van Zuid-Engeland naar het noorden van Cumberland in Noordwest-Engeland. Ze brachten een terriër mee die vermengd werd met daar aanwezige terriërs. Naar de woonplaats van de verhuisde arbeiders noemde men ze rothburyterriërs.
doel: uitzoeken welke soort honden zij konden gebruiken voor de meeste doeleinden
jachthond: in holen en water, konijnen
vechthond: wedstrijdgevechten (nationale sport begin 19de eeuw)
In 1870 vermengde men het ras met de Whippet en toen: Bedlingtonterriër
hoofd: lang, wigvormig, met smalle, vlakke schedel
voorsnuit: goed uitgevuld onder de ogen, loopt gelijkmatig af naar neusgaten
ogen: donker, klein, amandelvormig
oren: liefst helemaal of half staand
staart: middellang, dik bij wortel en toelopend naar punt, niet hoger dan ruglijn gedragen
vacht: kort, glad, glanzend, dicht aanliggend
kleur: zwart met helder roodbruin, scherp afgegrensde aftekening
schouderhoogte: 25-30cm
gewicht: ca. 3,5 kg
Geschiedenis:
Vroeger Toy Manchesterterriër genoemd: miniatuuruitgave
Ontstaan door inteelt op de kleine exemplaren van het ras met inslag van de Italiaanse windhond
In laatste helft van 19de eeuw probeerden de fokkers de maat nog kleiner te maken: ten koste van de gezondheid en de vitaliteit en het ras stierf bijna uit
op tijd terug van deze misstap en in zijn tegenwoordige maat is hij meer terrier dan toy.
Waren met zekerheid reeds 200 jaar in Ierland aanwezig
Oorsprong is niet duidelijk, vermoedelijk is de oude Engelse black-and-tanterrier één van de voorouders
In 1934 van raspunten voorzien, niettegenstaande het feit dat het ras zo lang constant bleef, werd er ook een rasclub opgericht
Het duurde nog 5 jaar voor de Ierse Kennel Club het ras officieel erkende zijnnaam het het ras te danken aan zijn tarwekleurige, zachte vacht, waarvan het voorkomen zeer grote betekenis had i.v.m. het tentoonstellingswezen
De raspunten verbieden trimmen of knippen, maar laten een beetje "opknappen" toe.
kleur: wit met roodbruine of zwarte aftekening of beide éénkleurig wit komt ook voor
schouderhoogte: 39cm
gewicht: 8kg
Innerlijke kenmerken:
kindvriendelijk, leergierig, aanhankelijk
onvermoeibaar, blaffer, eigenwijs
Geschiedenis:
Oorspronkelijk twee verschillende rassen
Zo hoge mate met elkaar vermengd: twee varianten: één ras
Oorspronkelijk was de gladharige foxterriër zeer exclusief, alleen gevormd door de jachtkennels in het zuiden en midden van Engeland
Doel: trachten niet alleen een zo deugdelijke maar ook een esthetisch zo aantrekkelijk mogelijke hond te fokken
ca. 1870 werd de gladharige foxterriër de dominerende tentoonstellingshond in Engeland en heel lang in onze eeuw hield hij de plaats van het populairste terriërras ter wereld
Ruwharige foxterriër stamt af van een ruwharige jachtterriër die door Turberville reeds beschreven wordt in 1611 en die enigermate constant is gebleven in Dunham en Yorkshire.
zwartbruine hond: ca. 1750 op de schilderijen van Hamilton voorkomen met inbegrip van het type dat ongetwijfeld dat van de foxterriër is
Witte kleur komt niet eerder dan in het begin van de 19de eeuw maar werd snel dominant daar het tijdens de jacht gemakkelijker is de honden van de vos te onderscheiden
Ruwharige werd in 1860 tentoongesteld, maar lang in schaduw van gladharige
In tijd voor Eerste Wereldoorlog begon ras succes te krijgen: talrijkst voorkomend ras op westelijk halfrond
Tussenoorlogse tijd werd overvleugeld door Cocker-Spaniël
vacht: hard, draadharig, recht en dicht aanliggend, langer aan hals en schouder, korter op hoofd, oren en voorsnuit
kleur: rood, tarwekleurig, grauw gemêleerd of zwart met rode aftekening
schouderhoogte: 25cm
Innerlijke kenmerken:
Door hun maat, lichaamsvorm en moed geschikt als aardhond, maar het vrolijke en vriendelijke temperament maakt ze ook heel populair als gezelschapshond
Geschiedenis:
Deze kleine, laagbenige terriër, die reeds bekend was aan het eind van de 19de eeuw, werd pas in 1932 erkend door de EKC, die het ras de naam Norwichterriër gaf
Een hangoor-variant komt ook voor: deze werd drop-eared-norwichterrier genoemd
September 1964 besloot men dat deze als een zelfstandig ras beschouwd moest worden en hij kreeg de naam Norfolkterrier
Deze twee behoren tot de allerkleinste onder de terrierrassen
Ontstaan door een klein soort Ierse terrier met een kortbenige jachtterrier te fokken
hoofd moet zoveel mogelijk op dat van een otter lijken
hoofd: kort en breed, krachtig met brede schedel, zwak gemarkeerde stop, zeer korte voorsnuit
ogen: donker
oren: klein, naar verhouding dik, V-vormig, naar voren gedragen met binnenkant dicht tegen wangen
staart: kort, grof, hoog aangezet en horizontaal of rechtop gedragen
vacht: fijne onderwol, hard, ruw bovenhaar
schouderhoogte: 25 - 30 cm
gewicht: 5 - 7,5 kg
Geschiedenis:
Border (= grens): oorsprong van de naam van het ras, grens tussen Schotland en Engeland, d.w.z. uit de Cheviotbergen
Daar vond men sedert lang verschillende lokale terriërvarianten die, op grond van de natuurlijke isolering waarin zij leefden, van aanmerkelijk meer constant type waren dan de honden die uit streken kwamen die betere communicatiemiddelen hadden: waterterriers: einde 18de eeuw zuiver gefokt
In 1920 erkend
In tegenstelling tot menig ander terriërras niet het voorwerp van overdreven veredelingsfokkerij geworden en hebben dus in hoofdzaak hun oorspronkelijke kenmerken behouden
typische jachtterriër, groot genoeg om een ruiter te paard te kunnen volgen en klein genoeg om in vosse-of dassehol te kunnen komen.
Lokale Ierse terriërvariant die samengesteld is uit een serie verschillende elementen: een aardterriër uit een Engelse jachtkennel in Ierland, en rattehonden uit Cork, Zuid-Ierland, en Ballymena, Noord-Ierland, benevens een belangrijke inkruising van de terriërs van Wales.
Voor het eerst tentoongesteld in 1873
In het begin: ,ingedeeld in gewichtsklassen, één boven en één onder de negen Engelse ponden
Begin 1880 kreeg ras meer eenheid in uiterlijk en is nu homogeen
Te groot voor het aardwerk, maar overigens zeer bruikbare honden
In beide oorlogen gebruikte men ze als berichthonden, zowel bij de Engelsen als bij de Duitsers