Intro Pagina 01-c (altijd bovenaan).
aub. Laat u zich waarschuwen :
http://www.everyoneweb.com/eindtijdchristen
[1] als Ik Israël zal genezen, komt de zonde van Efraïm en de slechtheid van Samaria aan het licht. Want al hun handelen is bedrog: dieven breken in, de wegen worden door dievenbendes onveilig gemaakt.
[2] Zij denken er maar niet aan, dat Ik mij al hun kwaad herinner. Ze zitten ingekapseld in hun daden, die Mij duidelijk voor ogen staan.
[3] Met hun slechtheid* doen zij de koning een plezier, met hun leugens de grote heren.
[4] Zij plegen allemaal echtbreuk*, zij* laten hun oven maar branden, terwijl een bakker ophoudt met stoken zolang hij het deeg kneedt en het laat rijzen.
[5] Op de dag* van onze koning hebben zij de notabelen met wijn verhit en onpasselijk gemaakt; en hij heeft die spotters nog de hand gereikt!
[6] Loerend komen zij aan, hun hart is als een oven, waarin hun woede de hele nacht sluimert om s ochtends weer op te laaien als een vlammend vuur.
[7] Zij zijn allen zo heet als een oven en verslinden hun rechters. Al hun koningen zijn gevallen en niet één van hen heeft Mij aangeroepen.
[8] Efraïm heeft zich met de volken vermengd, Efraïm is als een koek die niet gekeerd wordt.
[9] De vreemdelingen hebben zijn krachten verteerd, maar hijzelf weet van niets; zijn haar is wit geworden, maar hijzelf weet van niets.
[10] Door zijn eigen trots wordt Israël aangeklaagd, maar zij bekeren zich niet tot de heer hun God, en zoeken Hem niet, ondanks dit alles.
[11] Efraïm is als een duif, onnozel en zonder verstand. Zij hebben Egypte te hulp geroepen en zij zijn naar Assur gevlogen.
[12] Maar waar zij ook vliegen, Ik span mijn net om hen te vangen en Ik haal hen omlaag, als vogels in de lucht; Ik vang ze, zodra Ik hun zwerm hoor gaan.
[13] Wee hen, omdat ze Mij ontvluchten; ondergang komt over hen, omdat ze Mij ontrouw zijn! Ik wil hen verlossen, maar ze spreken leugenachtig tegen Mij.
[14] Zij roepen Mij niet uit de grond van hun hart aan maar liggen op hun bedden te jammeren. Zij kerven* zich om koren en most, en keren zich af van Mij.
[15] Ik was het die hen onderwees en die hun armen kracht gaf, maar zij beramen kwaad tegen Mij.
[16] Zij wenden zich tot Baäl, zij zijn als een boog zonder veerkracht. Hun leiders zullen vallen door het zwaard, vanwege hun onbeschaamde taal, hun gespot in Egypte.
-- Deze Bijbeltekst is ontleend aan de Willibrordvertaling, -- © Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch, 1995.
|