Hallo, mijn naam is Nick Carraway. Als jongeman had mijn vader me geleerd nooit mensen te beoordelen. Je weet immers niet wat ze al meegemaakt hebben en wat hun motieven zijn. Ik vind dat ik me altijd heb gedragen naar die raad. Maar ik moet eerlijk zijn, de laatste tijd kan het me niet meer schelen. Ik heb tegenwoordig geen hoge dunk meer van mensen. Ze maken er een puinhoop van en vluchten dan weg.
In 1922, de periode na de oorlog, heerste er een uitgelaten sfeer. Het was een gouden tijd en met de obligatiehandel werd je snel rijk. Zo ben ik in New-York beland. Tegen New-York waren twee eivormige eilanden, het chique East-Egg en het meer volkse West-Egg. Ik woonde in West-Egg, in een klein huisje tussen de reusachtige paleizen. Een schande voor het oog, maar het was niet goed zichtbaar, dus vormde het geen probleem.
Naast mij woonde Jay Gatsby, een man wiens landhuis minstens twee keer per maand werd overspoeld door gasten. Over Gatsby gingen veel verhalen de ronde, omdat niemand eigenlijk iets persoonlijk van hem wist. Gatsby's feestjes waren legendarisch. Weinig mensen waren werkelijk uitgenodigd, maar iedereen ging er gewoon naartoe. Ik heb wel een officiƫle uitnodiging ontvangen, zodat ik ze niet durfde te weigeren. Het is op zijn feestje dat ik Gatsby zelf voor het eerst ontmoette.
In mijn jongere en meer kwetsbare jaren gaf mijn vader me een raad waarover ik sindsdien ben blijven nadenken. 'Zo gauw je de neiging voelt op iemand kritiek te hebben,' zei hij, 'denk er dan om dat niet alle mensen in deze wereld zo bevoordeeld zijn geweest als jij.' Meer zei hij niet, maar we hebben elkaar altijd bijzonder goed begrepen zonder dat er veel gezegd werd, en ik begreep dat hij er heel wat meer mee bedoelde. (F. Scott Fitzgerald, The Great Gatsby, Atlas, p 7)