De eerste alinea uit het verhaal "Ongeluk?". Om verder te lezen download de PDF.
Dag 1.
Hij opende langzaam zijn ogen. Zijn
zicht was wazig en dubbel, hij was duizelig en had het gevoel dat hij
elk moment kon gaan overgeven. Waar was hij? Wat was er gebeurt? Het
waren zijn eerste gedachtes, vreemd genoeg stelde het hem gerust
zichzelf te horen denken. Er was niets mis met zijn hersenen. De riem
die hem vastbond aan zijn stoel sneed pijnlijk in zijn keel, wat hem
bewust maakte dat hij op zijn zij lag. Zijn linker arm zat tussen de
autodeur en zijn lichaam geklemd en hij realiseerde zich nu dat hij
met zijn hoofd op de ruit moest liggen. Met zijn rechterhand zocht
hij het slot van de gordel die hem tot nu toe op zijn plek had
gehouden, en knipte die los. Meteen trok de zwaartekracht zijn
bovenlichaam naar beneden en eindigde hij onhandig tussen het stuur
en de deur in. Een pijnscheut door zijn rechterbeen motiveerde hem
echter wel om verder op te staan. Met een bonzend hoofd en pijnlijke
lichaamsdelen wist hij de auto uit te kruipen via het gat dat de
uitgeslagen voorruit had achtergelaten. Nadat hij een paar meter van
het ingedeukte hoopje metaal was gekropen probeerde hij wankelend op
te staan, maar zijn rechterbeen leek überhaupt niet meer op zijn
commandos te reageren. Het verdroeg geen enkel gewicht en bij elke
beweging die hij maakte verkrampte hij van de pijn. Toch wist hij met
wat moeite overeind te komen, zen keek achterom.
Zijn auto lag op zijn kant met de
motorkap gedeeltelijk om een dikke boom geklapt. Nu herinnerde hij
zich het licht van de andere auto weer, hoe hij hem had geprobeerd te
ontwijken. Het was toen nog donker geweest, wat hem vertelde dat hij
een hele tijd buiten westen moest zijn geweest. Hij vroeg zich direct
af waarom niemand hem had geholpen en keek om zich heen, op zoek naar
de andere auto. Maar de weg was leeg, er was niemand, zelfs niet het
kleinste bewijs dat er ooit een andere auto ook verongelukt was.
Wel zag hij een boerderij niet ver bij
hem vandaan. Daar kon hij hulp krijgen, want zijn hoofdpijn was er
niet minder op geworden nu hij rechtop stond en hij werd om de zoveel
tijd overvallen door een vlaag van misselijkheid. Langzaam vooruit
komend, hinkte hij in de richting van het huis.
|