I told you
2 weeks ago, behind my computer, I woke up seeing 'where we are' towards the artistic network in Belgium. I had a misunderstanding with Ivo that had to do with it. The following day he asked me to write down what happend to me. Therefore it is written towards him in NL (Liza, its the text i red in Fr on monday). As it is a fundamental experience and waking up, I share it with you.
HET MASKER VAN DE WAARHEID
Ik had de
hele dag aan een subsidie-aanvraag gewerkt. Ik was vol moed en opgewonden,
omdat ik hoopte dat we daarmee uitgenodigd zouden worden voor een kunstenaars-residentie
in Leipzig. s Avonds kwam de volgende gedachte in mij op: wat, als de oproep
slechts pro forma was, dus het theater zijn keuze al gemaakt heeft? Dan zou ik
slechts een schijnoproep beantwoord hebben, een schijngebeurtenis hebben
ondersteund. Ineens voelde ik mij diep
bedrogen. Niet zozeer vanwege de mogelijkheid dat het hier om een
schijngebeurtenis kon gaan, maar vanwege iets veel fundamentelers.
Ik toon
je een documentaire over Marlene Dietrich. Ze is daarin al tamelijk oud en
geeft een interview over haar leven. Ze is zo sterk geschminkt, dat het lijkt
alsof ze een masker draagt. Haar gestiek is uiterst beheerst, haar oogopslag
langzaam. Alleen een licht trekken van haar mondhoeken. Ze ontroert mij diep,
want achter dat masker zie ik haar ziel. Blijkbaar is het dragen van een masker
voor haar van levensbelang. Toch heeft ze haar lichaam, haar ziel, haar beroep
en privé-leven vol overgave op het spel gezet. Diepe eenzaamheid omvat mij.
Toen de
oorlog uitbrak had Marlene haar toneelcarrière laten vallen, want ze had
begrepen dat het ook haar oorlog was.
Vanuit den vreemde kon ze de gruwelijke behandeling van de joden goed volgen en
zij wist, dat zij zou vechten voor haar
collegas, vrienden en geliefden, die naar Hollywood verbannen waren. Marlene
liet zich naar de voorste frontlinies sturen, om de Amerikaanse soldaten een
hart onder de riem te steken. Na de
oorlog ging ze niet terug naar Hollywood. Daar waren inmiddels andere actrices
naar voor geschoven. Naar Berlijn kon ze
ook niet teruggaan, want daar verachtte men haar. Ze ging naar Parijs, waar haar
grote liefde van voor de oorlog, Jean Gabin, een andere vrouw had genomen en
haar verloochende.
Wat zijn
dat voor krachten, vraag je mij, die in de Duitsers zon wreedheid hebben los
gemaakt? En in Marlene zon
standvastigheid? Ik antwoord je: het
zijn geen Duitse, het zijn menselijke krachten. Plots komt er een woord in mij
op: koenheid. Waarom uitgerekend dit woord? Waar staat het voor? Ik zoek het op in het woordenboek: koenheid
is een (voornamelijk op verrassende
wijze zich manifesterende) moed. Ze wordt bewonderd, af en toe ook zeer gewenst,
soms ook veroordeeld als roekeloosheid, scherper nog als driestheid.
Aristoteles definieert in zijn Nicomachische Ethiek de dapperheid als een deugd die ergens tussen de ondeugden driestheid
en lafheid in ligt. Het middelhoogduitse küene=kühn is onmiddellijk verwant met
künne = Abstammung (afstamming) en Sippe (sippe) en laat zien dat koenheid
aanvankelijk geïnterpreteerd werd als iets dat aangeboren is en als uitdrukking
van edel bloed geldt, maar ook als de
plicht om de eer van de stam te verdedigen. De wortel van dit woord is de
basis voor duitse voornamen zoals Kunigunde (koene strijdster, strijdster voor de sippe).
Ik schrik
over de mate van overeenstemming tussen deze betekenissen en bepaalde woorden
uit het Nazi-jargon. Ook ik ben koen. Ik heb moed. Wanneer ik iets als
belangrijk beschouw, dan ga ik ervoor. Dan zijn de waarschuwingen van anderen mij om het even. Dan loop ik het
gevaar over lijken te gaan.
Ik voel
woede in mij opkomen. In plaats van met mijn ziel, mijn lichaam en al mijn
zintuigen op de scène te spreken, word ik gedwongen om achter de computer, aan
de telefoon of in het beste geval aan iemand in een bureau duidelijk te maken,
waar het mij om te doen is. Maar daarmee heb ik nog lang geen theater
gemaakt. Er zijn jarenlange onderhandelingen nodig om
ergens te kunnen spelen. Als ik met BodyTalker
in de openbaarheid wil komen, dat wil zeggen zoveel mogelijk mensen met mijn
kunst wil bereiken, dan moet ik binnen dit kader actie ondernemen. Inmiddels
heeft er zich een heel systeem gevestigd om al die faciliteiten, zijnde
repetitieruimtes, financiële middelen en speelmogelijkheden voor podiumkunstenaars
te verdelen. Je moet referenties krijgen van het ene instituut, om bij het andere
gehoor te kunnen vinden. Als ik geen geld van hen krijg, dan zal ik ook geen
geld krijgen van Vlaanderen of van Brussel. Want zonder coproducenten ben ik
ongeloofwaardig. Er komt maar iemand kijken als iemand anders uit één van de
instituties een woordje voor mij doet. Heel dat netwerk heeft codes, namen,
titels en een specifiek jargon, dat de studenten in de diverse kunstscholen der
taalgemeenschappen aanleren. Deze taal leren, de regels leren, in het netwerk
leren opklimmen, geduld leren, aanvragen leren schrijven die niet gelezen
worden, ze desondanks schrijven in de hoop dat men zich mijn naam herinnert,
niet opgeven, is het dat waartoe je me wil aanmoedigen? Zeg je werkelijk dat ik
maar een ander beroep moet kiezen als ik niet langer bereid ben om dit te aanvaarden?
Al mijn woede richt zich tegen jou. Hoe kun je iets verdedigen dat zo vastgeroest
is?
Het is zo
zinloos wat ik doe! Plots word ik mij bewust van de allesomvattende dimensie
van dat netwerk. Als ik mij wil verzetten, dan zegt men mij, dat ik dat doe
omdat ik geen gevestigde waarde ben. Zelfs mijn verzet geeft het netwerk
gelijk. Ik kan mij natuurlijk proberen aan te passen, maar kan ik dan nog
vertellen wat ik moet vertellen?
Eigenlijk
ben ik in het theater omdat ik de diepe ervaring mocht maken dat wij ver van
alle netwerken elkaar kunnen begrijpen, of we nu mensen of dieren zijn, klein,
doof of anderstalig. In het theater kunnen we een plek creëren waarin alles wat
er gebeurt ons mensen betreft en niet onze positie, niet onze cultuur, niet
onze portemonnee, niet onze taal, maar waarin het gaat om een elementair zijn,
om een op elkaar-gericht-zijn, een hier-en-nu zijn, een anders-zijn. Hier ziet
men, wat men meestal niet ziet omdat men er overheen blikt; wat zich niet laat
verkopen, vermarkten, onderhandelen of verdedigen. Ik heb voor het theater
gekozen omdat ik weet, dat wij in ons allen een diep verlangen hebben te zijn. Geliefd-zijn, méér zijn, wild, waanzinnig
hoopvol en kwetsbaar mogen zijn zonder wat voor belemmering dan ook. Maar ik zit subsidie-aanvragen te schrijven en
telefoneer. Ik schrijf aanvragen en weet niet eens of ze gelezen worden. Ik ben
diep vertwijfeld.
Ik
worstel met mezelf, ik weet immers, dat het zo niet verder kan. Ik moet een
andere weg bewandelen, mijn weg. Het enige wat ik momenteel weet, is, dat ik
het net niet in stand mag houden. Dat ik moet opstaan. Maar ik weet niet hoe en
wat ik moet doen. Je stelt mij een vraag. Ik ga naar het raam, ik leun er tegen
aan. Buiten zie ik de straatlantaarns. Zoals je een punt fixeert om te
vermijden dat je zou vallen, wanneer je duizelig bent, zo fixeer ik de
straatlantaarns. Ze houden mij vast. Zo, dat ik blijf
rechtstaan. Je stelt mij opnieuw een
vraag. Ik worstel. Mijn hart raast. Het is in vlammen. De punt van een zwaard
steekt in mijn hart. Ik moet het zwaard uit mijn hart trekken en het naar het
hart van de wereld richten. Wat is er
aan de hand? Vraag je. Ik zou je zo graag
willen zeggen wat er aan de hand is, maar ik kan het je niet zeggen. Voor mij
zijn er alleen maar het vuur en het zwaard. Ik heb mijn rug naar jou
toegekeerd, wat voor een arrogante, afwijzende indruk moet ik op je maken. Ik
leun tegen het venster, om niet te vallen, ik vecht voor een houvast. Ik kan
niets zeggen. Je zegt goedenavond en je gaat naar de slaapkamer.
Mijn hart
raast en drijft mij naar buiten. Het
hamert op mij in, ik weet dat ik het naar buiten moet brengen. Ik ren de
trappen af. Iets jaagt mij op. Lopen,
lopen. Ik heb zin om mijn woede in het kanaal te verdrinken.
Toen ik
klein was, zo klein, dat de wereld nog niet zo groot was, wist ik dat ik de
wereld kon veranderen. Ik hoefde niet meer te doen, dan alles anders te doen. Dat
gaat van een leien dakje. Als we alles
anders doen, is de wereld anders. Ik heb nooit begrepen, waarom dat voor andere
mensen zo ingewikkeld is. Toen ik destijds dieren heb gered, heb ik tegen
dezelfde netwerken gevochten. Ook daar dezelfde wetmatigheden. Schijnbaar zijn de netwerken er om de dieren
te beschermen, in werkelijkheid bevorderen ze gemakzucht, winstbejag en
oppervlakkig plezier. Ik zag het als mijn opgave de waardigheid van weerloze
wezens te verdedigen. In de kunst gaat
het om hetzelfde. Om het geven van een stem aan diegenen die niet gehoord
kunnen worden. Ook wanneer niemand het ziet,
wanneer er geen hond op af komt, zal ik ervoor vechten dat dat, wat onze
diepste wezen uitmaakt, zichtbaar gemaakt kan worden.
Ik geloof
dat dat de reden is, waarom ik in het theater ben aanbeland. Omdat ik niet
geloven kan, dat de mensen dat niet zien: de opengesperde ogen, de staart die
tussen de benen wordt geklemd van angst,
zien jullie dat dan niet, voelen jullie de drang om te leven niet, krijsen de
vogels dan niet luid genoeg in hun kooi; zijn de konijnen niet dood genoeg in
hun hok; schrapen de paarden niet woedend genoeg met hun hoeven, werpen ze hun
hoofden niet vertwijfeld genoeg omhoog, is het niet afstotelijk genoeg, hoe ze
met hun ogen rollen, opdat jullie ze zouden zien, die diepe levensdrang? Ik kan
mij niet voorstellen dat je iemand kunt slagen en niet zou voelen, hoe dat
aanvoelt, aan de andere kant van de vuist. Omdat ik dat voel, omdat ik wil
meedelen hoe dat voelt, maak ik theater. Geen
subsidie-aanvragen. Weiger ik mij in mezelf terug te trekken. Weiger ik mee te spartelen in
het net. Want dan zou ik niets zijn. Niet eens bestaan.
Ik
herinner het mij precies, alsof het gisteren was. Ik schrok wakker uit mijn
slaap, ik ben onmiddellijk rechtop gaan
zitten en heb mijn adem ingehouden, want voor mij was het masker, het harde, ijzeren masker,
zo dicht bij mijn gezicht, dat ik verstarde, ik wist, het was het masker van de
waarheid dat zo dichtbij kwam. Ik huiverde, een onzegbaar afgrijzen kroop
vanuit mijn diepste zelf naar boven. Het masker toonde mij aan mezelf. Aan mij
de keuze, besefte ik in mijn slapeloze ontzetting.
In die
tijd was het ook dat ik droomde over de walvis. Ik zag hoe hij van boven
doorheen de waterspiegel op mij toegedoken kwam, alsof hij mij met zijn gewicht
wilde verpletteren. Opnieuw en opnieuw breekt hij uit het water en komt met donderend
lawaai op mij toe, op mij, die naakt in de oceaan zwem. Het was een
bitterernstig spel. Het sloeg me tegelijk met onzetting en met blakende
levenslust. Hij mocht niet van mij weggaan, ook al kon hij mij verpletteren.
Ik liep
en ik liep. Langs mij het kanaal en de bomen, een hopeloos hotel naast de
basiliek. Zo diep in de nacht nog geopend. Een lege zaal; mijn gedachten; mijn
beelden, het masker van de waarheid. s Morgens werd ik wakker en voelde hoe
mijn hart zich beweegt, zoals aarde beweegt door wormen, insecten en planten;
mijn hart lag helemaal opengewoeld. Een ploeg had zich doorheen mijn hart
getrokken en had het binnenste buiten gekeerd en daar lag het, dat hart, opgezwollen,
opengewoeld, vette, donkere aarde. Het leek mij reusachtig, mijn hart, ik moest
er mijn hand naar uitstrekken om er mij van te vergewissen, dat het zo niet was:
open en nat. Een nieuw beeld rijst in mij op: er was een nagel in mijn hart geramd
; overal kleefde materiaal, zoals metaal dat aan een magneet kleeft, er was ook
een nagel aan de rugzijde van het hart, ik herkende hem, het was mijn hoofdpijn,
mijn broeder. Of ik in staat zou zijn al die dingen van mijn hart weg te
rukken? Er dook nog een ander beeld op. Opnieuw delen, deze
keer lichaamsdelen, die in het zand
lagen. Waren het de mijne?
s Avonds
ben ik naar jou toe gegaan. Je was helemaal de kluts kwijt door mijn weggaan, je
hebt immers niet gezien wat ik heb gezien. Je hebt me gevraagd te vertellen wat
er gebeurd is. Het is heel eenvoudig. Ik kan het je zeggen. Ik ben wakker
geworden. Ik accepteer het niet meer.
Het enige wat ik weet is, dat ik het anders moet doen. Hoe anders? Dat weet ik
nog niet. Helemaal anders.
Nog over Marleen
Hier is een fragment uit de documentaire
over Marlene: als de oorlog gedaan is en Marlene naar Duitsland terugkeert,
probeert ze alles om in het plat gebombardeerde Berlijn contact op te nemen met
haar moeder. Beiden hebben elkaar jarenlang niet gezien of gehoord. Moeder en
dochter hebben elk de zaak van een ander land gediend, ze weet zelfs niet of
haar moeder überhaupt nog leeft. Als zij via de radio van de Amerikaanse bezetting
eindelijk contact heeft met haar moeder, moeten ze Engels met elkaar spreken,
maar haar moeder kan nauwelijks Engels. Hun spreektijd is tot enkele seconden
beperkt, ze worden afgeluisterd, zoals op de zwarte markt moeten ze in enkele
woorden alles met elkaar uitwisselen: Hallo Mami, how are you?, Im good.
And you?, Im fine Mami.
20-02-2013, 16:02
Geschreven door BodyTalker 
|