Wilde zwijnen leven vooral in de bossen van Noord-Afrika en Europa.In Nederland kun je wilde zwijnen tegenkomen op de Veluwe en in Limburg. In België zijn het dan weer de Ardennen waar we wilde zwijnen aantreffen.
Onze huisvarkens stammen af van de wilde zwijnen. Als je een varken en een wild zwijn met elkaar vergelijkt, zul je zien dat ze best veel op elkaar lijken. Het meest opvallend is natuurlijk dat ze allebei een grote platte snuit hebben, waarmee ze in de grond kunnen wroeten.
Wilde zwijnen nemen net als onze huisvarkens graag een modderbad. Het bad maken de wilde zwijnen zelf. Ze graven een ondiepe kuil en bekleden deze aan de binnenkant met mos of gras, zodat er water in blijft staan. Het laagje modder dat na het baden op de huid van de wilde zwijnen achterblijft, biedt bescherming tegen muggen en vliegen. De huidparasieten drogen op in het modderlaagje en vallen van de huid af als de wilde zwijnen tegen een boom schuren.
Wintervacht
Omdat wilde zwijnen in de winter extra dik behaard zijn, hebben ze niet zo snel last van de kou. De haren zijn in de winter veel langer en veel donkerder dan in de zomer. Bovendien zit er onder die lange, donkere haren een dikke, taaie ondervacht. Daaronder zit ook nog eens een flinke laag spek. Als het lente wordt, vallen de winterharen uit. Daarvoor in de plaats komen kortere haren, die een stuk lichter van kleur zijn.
Alleseters
Wilde zwijnen zijn alleseters. Al wroetend en gravend speuren ze in de bosbodem naar knollen en wortelsvan planten. Verder eten ze graag gras, jonge blaadjes, paddestoelen, eikels, kastanjes, beukennootjes en bosvruchten. Het dierlijk voedsel dat wilde zwijnen tot zich nemen bestaat onder meer uit insecten, regenwormen, slakken, muizen en jonge konijnen. Wilde zwijnen zijn goede opruimers, want ze eten ook de dode dieren (kadavers) in de bossen op.
Biggen
De meeste wilde zwijnen leven alleen of in kleine groepen (rotten). In het najaar zoeken de mannetjes (beren, evers of keilers) en de vrouwtjes (zeugen, zoggen of baggen) elkaar op om te paren. Ongeveer vier maanden later worden de jongen (biggen of frislingen) geboren in een ondiepe kuil (leger). De binnenkant van de kuil is bedekt met gras, mos en zachte delen van planten. Boven de kuil hangt vaak een dak van takken. Het aantal biggen kan variëren van één tot twaalf per worp. Als de kleintjes net geboren zijn, hebben ze een mooie geel/bruin gestreepte vacht. Na ongeveer vier maanden zijn de strepen verdwenen en hebben de biggen eenzelfde bruin/grijze vacht als hun ouders.
Vijanden
Wilde zwijnen hebben een aantal natuurlijke vijanden, zoals beren, wolven, lynxen en oehoe's (uilen). Maar hun grootste vijand is de mens.
Dolfijnen zijn zoogdieren die behoren tot de groep der tandwalvissen. Dolfijnen hebben zich in hoge mate aan de zee aangepast en bezitten daardoor vele eigenschappen die hen van andere dieren onderscheiden. Zowel de grote als de kleine soorten hebben de vorm van een uitgerekte torpedo, geheel gestroomlijnd vanaf het topje van de neus tot aan de slanke, ankervormige staart. Ondanks hun omvang bewegen ze zich gemakkelijk door het water. Hun staart golft in een rustige beweging op en neer en drijft hen zo voort met nauwlijks enige turbulentie in het water of verpilling van kracht. Dolfijnen halen 30 kilometer per uur. Dolfijnen dragen hun neusgaten boven op hun hoofd. Ze ademen uit door te 'spuiten', als ze aan de oppervlakte komen en ademen in voordat ze weer onderduiken. Dolfijnen brengen daarom het grootste deel van hun leven door aan het wateroppervlak of in de buurt daarvan. Alle tandwalvissen zien en horen goed en hebben een zachte en gevoelige huid die rimpelt als ze door het water zwemmen, waardoor de wrijving verminderd. De meeste zijn volledig onbehaard, hun onderhuids vet 'blubber' zorgt voor de isolatie.
Soorten
Er zijn maar liefst tachtig soorten, met grote verschillen in karakter. De meest bekende soort is wellicht de tuimelaar. Tuimelaars leven in vrijwel alle tropische en gematigde zeeën. Je ziet ze in grote scholen bij de kust en in de buurt van veel belangrijke scheepvaartroutes. De tuimelaar groeit tot een lengte van 3,6 meter en voedt zich met allerlei soorten vis. Hij heeft een middelgrote snavelbek met 40 tanden in iedere kaak. Op de rug kleurt hij gewoonlijk grijs tot bijna zwart. De buik, borst en keel zijn wit of bleekgrijs, zonder scherpe scheiding. Men kan hem vinden aan beide zijden van het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middenlandse Zee. Tuimelaars zijn erg speels. Ze kunnen vier tot vijf meter hoog springen en ze maken salto's in alle richtingen.
Voortplanting
Dolfijnen zijn polygaam. Ze zoeken ieder paartijd een ander partner. Toch zijn de familiebanden zeer sterk, en de dieren helpen elkaar als er moeilijkheden zijn, vooral tijdens de voortplantingstijd. Tien maanden na de paring wordt één jong geboren. Onmiddellijk na de geboorte leidt de moeder haar jong naar de oppervlakte om adem te halen. De moeder zoogt het jong onder water. De twee tepels die in een huidplooi zijdeling van de geslachtsopening liggen, komen naar buiten en spuiten melk in de bek van het jong dat zelf niet kan zuigen.
De jacht wordt gedaan door de leeuwinnen. De leeuwinnen jagen in groepen. Eén van deleeuwinnen sluipt om het prooidier heen. Tegelijk leiden de andere leeuwinnen de aandacht af. Ze latten zich duidelijk zien, zo omsingelen ze het dier. Dan rennen een paar leeuwinnen opeens op de prooi af. Die schrikt en rent de andere kant op om te vluchten. Maar daar staat die ene leeuwin op wacht, de zebra of gazelle rent zo in haar klauwen.