hij legde de grondslag voor de waarschijnlijkheidsrekening (samen met Fermat, die van mening was dat Pascal willekeurig welk wiskundig probleem zou kunnen oplossen);
Pascal gaf betekenis aan het begrip oneindigheid (wat Leibniz als een van de weinigen begreep);
hij bouwde een van de eerste mechanische rekenmachines (optelling en aftrekking) (1642), de pascaline;
hij ontdekte de naar hem genoemde Wet van Pascal: De druk die op een vloeistof wordt uitgeoefend, plant zich in alle richtingen met dezelfde grootte voort.
Als christelijk denker wordt hij vooral gezien als de apologeet van de openbaring. Bekend is zijn uitspraak (opgenomen in de Pensées), dat men volgens de kansrekening wel in God moet geloven: als deze namelijk bestaat, is de winst voor de gelovige oneindig. Bestaat God niet, dan verliest men niets (Le pari, de gok). Deze redenering staat bekend als de Gok van Pascal.