Een enzym is een eiwit, dat als katalysator fungeert bij een bepaalde chemische reactie in of buiten een cel.
Het enzym maakt de reactie mogelijk of versnelt de reactie, zonder
daarbij zelf te worden verbruikt of van samenstelling te veranderen. De
stof waar het enzym op inwerkt en die nodig is voor de stofwisseling of spijsvertering heet het substraat.
Tijdens de reactie verbindt het enzym zich kortstondig met het
substraat. Dit gebeurt voor elk enzym op een eigen manier, doordat elk
enzym specifiek is.
Enzymen worden bij de eiwitsynthese gevormd in cellen van alle organismen, van dieren, planten, schimmels en micro-organismen. Voor de opbouw ervan zijn in een aantal gevallen vitaminen
nodig. Enzymen bevinden zich ook in voedsel, voor zover dat niet
(langdurig) verhit is geweest. Omdat enzymen een bepalende rol spelen in
het geheel van reacties binnen de cel, kunnen cellen hun chemie regelen
door de aanmaak van enzymen te controleren.
Na de reactie keert het enzym weer terug naar de oorspronkelijke
toestand en kan het direct weer een reactie versnellen. Een enzym
wacht totdat de moleculen,
waarmee het enzym aan de slag kan, bereikbaar zijn. Het enzym klemt
zich dan op een plaats aan het substraat, veelal moleculen van voedingsmiddelen
die ontbonden worden, waar dat past en waartoe het dus geschikt is. Dat
deel dat omklemd is, wordt losgemaakt van het grotere geheel, waarna
ook het enzym weer vrij is en verder kan met het volgende
molecuul(deel). De plaats waar substraat en enzym aan elkaar hechten
heten de sleutel voor het substraat en het slot of actieve centrum voor het enzym. Wanneer het enzym zich aan het substraat hecht, is er sprake van een induced fit:
het enzym vervormd zich waardoor het substraat volledig wordt omsloten.
Ketens van moleculen van diverse aard, kunnen zo in andere enkelvoudige
moleculen worden omgezet.
|