De Engelse scheikundige Michael Faraday (17911867) identificeerde in 1825 als eerste de stof benzeen, in gebruikte lichtgasflessen, maar noemde de stof bicarburet of hydrogen. Het was de Duitse scheikundige Eilhard Mitscherlich die de stof bereidde uit benzoëzuur en een sterke base en de resulterende stof Benzin noemde. Zijn invloedrijke vakgenoot Justus von Liebig hernoemde dit echter naar Benzol omdat hij de uitgang -in te veel vond doen denken aan stoffen als strychnine en kinine, waar het niets mee te maken had. De naam benzin werd in de Duitse taal vanaf die tijd gebruikt voor een niet exact omschreven mengsel van lichte koolwaterstoffen, uit koolteer of aardolie bereid, terwijl met benzol de stof benzeen werd aangeduid.
Benzine is kleurloos en bestaat uit een mengsel van koolwaterstoffen met doorgaans 4 tot circa 12 koolstofatomen, met name uit vertakte alkanen en moleculen met een benzeenring, zoals tolueen en xyleen. Het is wellicht verrassend dat, ondanks de naam, moderne benzine weinig tot geen benzeen bevat. Deze component is verwijderd omdat hij kankerverwekkend is. Ook zwavelverbindingen zijn verwijderd om luchtverontreiniging tegen te gaan.
Aan benzine die als brandstof gebruikt wordt, worden additieven (ook wel dopes genoemd) toegevoegd, onder andere om te voorkomen dat de motor gaat kloppen (ook wel pingelen genoemd). De klopvastheid wordt uitgedrukt in het octaangetal van de benzine.
Vaak wordt ten onrechte het begrip octaangehalte gebruikt. Dit is onjuist omdat dit suggereert dat octaan een stof zou zijn die is toegevoegd aan de benzine.
De meeste merken verkopen ook "premium" benzines waaraan
additieven zijn toegevoegd die het vermogen van de motor zouden verhogen
of die een reinigende werking zouden hebben.
|