Uitvinders waren aan het eind van de 19e eeuw bezig met het uitvinden
van een vervoermiddel waarmee men gemotoriseerd kon vliegen. De luchtballon was al in 1783 uitgevonden, het zweefvliegtuig werd voor het eerst succesvol getest door Otto Lilienthal in 1891. In 1903 wisten de Amerikaanse Gebroeders Wright
als eerste mensen met hun zelf gebouwde en gemotoriseerde vliegtuig,
"The Flyer", een gecontroleerde vlucht te maken. Op 27 mei 1908 vloog Henri Farman het eerste vliegtuig boven België. In Nederland vloog het eerste vliegtuig op 27 juni 1909, bestuurd door Charles de Lambert. In 1910 maakte de Fransman Henri Fabre het eerste watervliegtuig,
dit maakte het mogelijk grotere vliegtuigen te maken aangezien ze niet
afhankelijk waren van de lengte van een vliegveld. Twee jaar later kwam Curtiss met een watervliegtuig. In datzelfde jaar werd ook het eerste experiment gedaan met opstijgen vanaf een schip door Eugene Ely.
Hoe vliegt een vliegtuig?
en vliegtuig kan vliegen dankzij zijn voorwaartse snelheid. De vleugel
buigt de lucht die er langs stroomt af, en veroorzaakt "lift". De
liftkracht is het gevolg van verschillende effecten. Veruit de
belangrijkste is de reactiekracht: de lucht wordt naar beneden versneld, waardoor de vleugel naar boven wordt versneld. Bij het naar beneden afbuigen van de lucht speelt het coandă-effect een rol. Daarnaast speelt het bernoulli-effect een kleine rol bij het genereren van lift. De lift compenseert het gewicht (als gevolg van de zwaartekracht) van het vliegtuig. Zolang het vliegtuig dus voldoende snelheid heeft, blijft het in de lucht.
|