Aardbevingen komen dagelijks voor op aarde. Meestal zijn het kleine bevingen die niet ernstig zijn voor mensen op aarde. Dit komt doordat de aarde constant in beweging is. Ook al merk je daar niks van. Het komt niet erg vaak voor dat deze schokken ernstig zijn, maar als ze voorkomen zijn de gevolgen vaak niet te overzien. Al deze kleine bevingen komen meestal niet in het nieuws, de grote natuurlijk wel, daar vallen dan gewonden en soms zelfs doden. Aardbevingen ontstaan wanneer grote gesteentemassas in de aardmantel zich schoksgewijs verplaatsen. Hierdoor ontstaan trillingen die zich met vaak grote snelheden verplaatsen. Oftewel het begin van een aardbeving, ook wel hypocentrum genoemd. Wanneer de schokken dan aan het aardoppervlak komen wordt de aardbeving pas opgemerkt. Het epicentrum van een aardbeving is het van de aarde punt aan het oppervlak recht boven aardbeving. De meeste aardbevingen komen voor in vrij smalle gordels die over de aardbol lopen. Deze noemen we de breuklijnen tussen de continenten. Bij de schoksgewijze verplaatsing van gesteente ontstaan drie soorten trillingen die met grote snelheid de aarde doorlopen. Longitudinale golven, transversale golven en oppervlaktegolven. Zij worden alledrie uit het hypocentrum tegelijkertijd uitgestraald, maar bereiken als gevolg van het verschil in snelheid de seismografische stations enige tijd na elkaar. Uit dit tijdsverschil kan men de plaats van het centrum van de trillingen op het aardoppervlakte berekenen. De meeste aardbevingen zijn ondiep. Het hypocentrum ligt dan niet dieper dan 60 kilometer.