Maria had de kinderen voorzegd, dat ze zouden lijden. En dat gebeurde reeds bij de verschijningen. Velen geloofden haar niet, en scholden hun uit, dat ze opruiers waren, die de aandacht wilden trekken; waaronder ook hun pastoor, die probeerde, het uit hun hoofd te praten, dat ze Maria gezien hadden en dat het allemaal hersenspinsels waren. Maar de kinderen lieten zich niet van de wijs brengen en volbrachten hun beloften om steeds op de 13de van de maand naar de afgesproken plek te gaan.Echter velen,die ongelovig waren, bedreigden de kinderen, zelfs ook priesters en familieleden probeerden hen over te halen alles te ontkennen. Oook de plaatselijke politici en overheden, waren ongerust over de steeds grotere toeloop naar de plek der verschijningen en probeerden van alles, om dit de kop in te drukken. Zoals ook de administrator van het district Villa Nova de Ourem. De pers smaalden, dat de verantwoordelijke nog niet eens de kracht had om dit tot stoppen te krijgen. Hij voelde zich daardoor aangwevallen en bedacht een list. Op de 13de augustus, de dag dat de herdertjes weer naar de steeneik zouden, gaan bood hij de kinderen aan, om ze met zijn auto daarna toe te brengen, want hij wilde er ook graag bij zijn. De kinderen stemden toe en stapten in de auto. Hij bracht ze echter niet naar de plek, maar naar het district villa Nova. Een teleurstelling voor de kinderen. Hij echter verhoorde ze uitvoerig eerst apart en daana samen. door plagerijen en bedreigingen, zelfs met de dood in een ketel met kokende olie probeerde hij ze te dwingen, alles te ontkennen. Maar ze hielden hun mond stijf dicht. De man merkte, dat ze er niet aan toegaven en bracht ze de 15de augustus weer terug naar huis. De kinderen waren zeer bedroefd, dat daardoor de belofte gebroken was om de 13de bij de steeneik te zijn. Maar Maria echter liet hen niet in de steek. Plotseling merkten ze de voortekenen, die meestal aan de verschijningen vooraf ging. Verheugd holden ze naar de plek en inderdaad, Maria liet zich weer aan hun zien. En ook nu weer vroeg ze door te gaan met het bidden van de Rozenkrans en offers te brengen voor de bekering van de zondaars. Ook beloofde ze dat opde laatste verschijning in oktober een wonder zou verrichten, zodat de mensen hun zouden geloven. Lucia vroeg haar nog, wat ze met het geld moesten doen, dat de mensen achterlieten. Ze antwoordde: het is bestemd voor het feest van de Heilige Rozenkrans en de rest voor de Kapel, die hier moet komen. Ze waren dolgelukkig, dat ze niet aan de dwingelandijen en bedreigingen hadden toegegeven, waar ze veel pijn van ondervonden hadden; maar dat waren hun offers voor de bekering van de zondaars. En Maria beloonde hen hiervoor om inplaats van de dertiende de negentiende te komen.
|