Over een landelijke gemeente zoals ik ze kende en zag evolueren in de 20ste eeuw.
Verpoos even bij de teksten die weergeven hoe ik, sinds enkele decennia, het leven in onze gemeente heb ervaren.
13-10-2009
Mithrem de onbekende op Daasdonk !
Zelden was een zo onbekende zo bekend geraakt. Zijn naam werd gegeven aan een wijkkermis ' Mithremkermis " en zelfs een straat kreeg zijn naam " Mithremstraat " en dit alles niettegenstaande zelfs geschiedkundigen nooit konden achterhalen wie of wat die Mithrem eigenlijk is.
Hier dan ook enkele versies zoals ze uit de overlevering en/of de verre tijden tot ons kwamen.
Wat is/was Mithrem ?
De oorspronkelijke Mithrem was een, vrij erg toegetakeld borstbeeld dat een mannelijk persoon voorstelde. Héél lang reeds werd ter gelegenheid van Daasdonkkermis het beeld uitgestald. Gedurende de drie kermisdagen bekeek Mithrem met zijn starend blik het kermisgebeuren. Af en toe werd hij echter ook gedwongen tot deelname. Zo is het zeker dat sommigen, die zoveel gedronken hadden dat ze in de herberg is slaap vielen, 's anderendaags wakker werden met Mithrem in hun armen.
Erger nog voor het beeld was het feit dat hij, meer dan eens, tijdens dolle, dronken kermisdagen, als staak werd gebruikt bij het bolspel. Op een bepaald moment was het originele beeld dan ook zo erg toegetakeld dat " Mijnheer Van Heerebeke", een rijke stoker uit Evergem, een duplicaat liet vervaaardigen door beeldhouwer Geirnaert uit Vinderhoute. Het nieuwe beeld werd op tweede kerstdag van 1845 plechtig door de ganse wijk ingehaald, en uiteraard werd deze gebeurtenis uitgebreid gevierd in de herbergen van de wijk.
Hoe kwam Mithrem, de bezieler van Daasdonk, ooit op die wijk terecht ?
Hiervoor zijn heel verscheidene versies gegeven en gekend.
Vooreerst vanuit de overlevering onder het volk. In 1895 werd door een zeker De Paepe neergeschreven wat door een oude wijkbewoner werd verteld.
In het begin van de jaren 1500, zo vertelde de man, kwam er op de kermis te Assenede heel vreemd volk opdagen. Deze Hollanders uit het noorden ( Friezen ) speelden niet alleen toneel, ze deden ook aan waarzeggerij. Daarvoor aanriepen ze twee afgodsbeelden, Mithra en Mithrem.Ze slaagden erin goedgelovigen, waaronder drie Sleidingenaren, bij de neus te nemen. Toen echter bij het verlaten van de tent, één van hen vaststelde dat zijn beurs gestolen was ,werd het kraam kort en klein geslagen. Krispinus van Langendries, maakte van de verwarring gebruik één van de beelden als buit mee te nemen. De volgende zondag werd het beeld, bij wijze van triomf, tentoongesteld in de herbergen. Het volgende jaar werd deze gebeurtenis herdacht en, volgens de overlevering, zou dat de oorsprong zijn van Mithremkermis.
Een ander ouderling, eveneens door DePaepe ondervraagd, verklaarde dat zijn grootvader, geboren in 1718, steeds had verklaard dat het beeld ooit was meegebracht diep uit Holland door de heer ridder die op het kasteeltje in de Wittemoer ( grenzend aan Daasdonk) woonde.
Nu op het pad van de mythologie.
Uiteraard is het woord Mithrem op zichzelf reeds van die aard, dat de verleiding om de speurtocht van daaruit te beginnen bijzonder groot is. De gelijkenis met de Perzische zonnegod " Mithra " is erg opvallend. Dat het beeld het eerst werd uitgestald in een herberg met de heel speciale naam " De gouden Bol " is dan misschien ook niet helemaal een toeval.
Ook in het standaardwerk van " De Potter en Broeckaert " over de geschiedenis der Oostvlaamse gemeenten, wordt deze thesis nog aanvaard.
Vermits de wijk Daasdonk lag in Sleine-Keure, oorspronkelijk een boswingewest van de graaf van Vlaanderen, werd het niet door regelmatige beplantingen aangevuld en bleef veel langer dan andere kernen " woestenij ". Dit leek sommigen voldoende om aan te nemen dat er eventueel heidense restanten onderhuids konden overgebleven zijn. Onze verre voorzaten zouden, zonder tot een echter verering te komen toch een grote eerbied gehad hebben voor alles wat met de zon en de landbouw samenhing. Deze voorstelling blijft voor ons dan ook minder dan een antwoord vooral een open vraag . . .
Nog een paar andere veronderstellingen verwijzen naar de vroegere Rederijkerskamer ( 1777) die aktief weren op de wijk Daaskdonk Op 27 april 1777 voerden zij " op het geheugte van Daesdonck "het stuk op dat ten tonele voerde " 't destrueren van Jerusalem onder Vespasianus "
Ook werd ooit geopperd dat de bewuste Mithrem misschien wel een heel vroege, van een heidense cultus afgeleide voorstelling, zou zijn van de latere patroonheilige St. Joris. De eerste verering te Sleidinge van de latere patroonheilige ( naast de heilige Godelieve ) gebeurde immers in een St Joriskapel op Daasdonk. Dit huwelijk tussen St. Joris en Mithrem is echter wel heel erg ver gezocht. Toch wilden wij ook die versie niet aan de lezer onthouden.
Zoals elke gemeente heeft ook de onze enkele zonen en dochters die het vermelden waard zijn. Vooreerst wil ik een zoon in het zonnetje zetten.
Hoewel hij geboren werd in Stekene (1878) verbleef hij de langste periode, door zijn huwelijk, in Sleidnge waar hij overleed in 1938. Hij woonde er in de Weststraat en had daar ook zijn atelier want schilderen was zijn lust en zijn leven.
De man over wie het gaat is " Georges STEEL "
Zijn vader was, eind vorige eeuw, een huisschilder en daar maakte hij als jongeman reeds kennis met het medium. Van jongsaf zat hij, in zijn schaarse vrije uren, reeds te tekenen. Daarbij viel op dat de jonge Georges opvallend raak observeerde en die opservaties kon weergeven. Dit was de aanleiding om eerst aan de akademie van St. Niklaas en later ( als 19 jarige) aan die van Antwerpen te gaan studeren en zo het metier te leren kennen en door veel oefenen onder de knie te krijgen.
Niet enkel de schilderkunst boeide hem. Ook de toen nog jonge kunst van de fotografie boeide hem; dit voor de rest van zijn leven . Aan de Antwerpse akademie kwam hij ook in contact met andere beloftenvolle jonge schilders: Isidoor Opsomer, Hippolyte Daye, Walter Vaes ...
De anecdotische, semi-realistische en semi-romantische stijl met zijn zin voor detail, nauwgezetheid maar ook met zijn mildheid van toon was toen in voege. Vooral de portretten van hofschilder Lieven de Winne maakten op de jonge Steel heel veel indruk. Geleidelijk groeide dan ook zijn voorliefde voor het portretschilderen. Veelal bij een gezellige babbel met zijn model kwamen, boeiende werken tot stand; werken die een getuigden van een bijna aangeboren trefzekerheid en inzicht in de menselijke natuur.
Die vakbekwaamheid leverde ook veel zonnige dorpstafereeltjes en landschappen op. Sommige erg licht, andere omfloerst en nauwelijks aangeroerd dragen reeds de sporen in zich van de beweging die zich vanaf 1870 in Vlaanderen doet gelden: het impressionisme.
Vooral de werkjes, zoals " Bij de waskuip" die hij, als jonggehuwde, in Sleidinge schildert, doen idyllisch aan.
Toch waagt hij zich ook aan het klassieke werk. Zijn kruiswegen, retabels en religieus werk getuigen van de vele mogelijkheden die Georges Steel had. Op het einde van zijn loopbaan schilderde hij zo twee reuzedoeken ( elk negen op drie meter) voor de Sint Vincentiuskerk van Eeklo.Ze stellen voor de "Aanbidding de Wijzen" en de "Intrede van Christus in Jeruzalem".
Hierbij 2 foto's van het borstbeeld van de schilder, dat staat aan het cultureel centrum te Sleidinge, en van een zelfportret van de schilder.
Voor diegenen die " de draaikes" beter willen leren kennen, hier is het huisje van Stafken zoals het er nu uitziet.
Ruim 60 jaar geleden stond voor het huisje een ligustrumhaagje van zowat een kleine meter hoog met daar middenin een hekje,was het dak een beetje verzakt en ook wel heel wat kleiner(lager). De muur was witgekalkt en de raampjes waren nauwelijks half zo groot, dan nog onderverdeeld in vier kleine ruitjes. Uiteraard was het hout geschilderd in het toen gebruikelijke donkergroen. Het deurtje zelf kwam nauwelijks tot waar nu het glazen bovendeel begint en had onderaan een schuin opzetstuk.
De foto werd genomen van wat de andere kant van "ons voetbalpleintje " was. Nu heeft de vrije school " De Bijenkorf" daar een stuk nieuwbouw neergezet. Toen ik echter op donkere, winterse avonden bij " boer Heyde " melk moest halen, je ziet de zijmuur van de boerderij rechts op de foto, was daar een klein muurtje, ongeveer waar het lichtkleurige pleisterwerk te zien is..
Voor diegenen die ( gelukkig ) minder-oud zijn en zich niet meer herinneren hoe zo'n " kluit " of tiencentstuk, o.a. gebruikt als kerkgeld, eruit zag of ook voor die jongeren, pas jaren na oorlog op deze wereld terecht gekomen, heb ik hierbij zo'n tien cent ingescand.
Terwijl ik de munten voor Stafken aan het inscannen was, heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt nog enkele andere, ook oude munten, onder de scan te leggen.
Op de eerste scan zie je de zijde met de muntwaarde en op de volgende dan de zijde met de beeldenaar van de munt.
Helemaal bovenaan ligt het bekende koperen muntje van 50 cent geslagen als eerbetoon aan de mijnwerkers. Dan volgen enkele glanzende, vooroorlogse munten, met een waarde van 5 cent tot 1Fr.
De vier niet-glanzende, dofgrijze, munten onderaan zijn tijdens de oorlog ( 1942-1943) geslagen. Dit gebeurde uiteraard in een zeer slecht metaal want het betere metaal was broodnodig voor de oorlogsindustrie.
Op de scans is dat de onderste rij munten met een waarde van 5 cent tot 1 Fr.
In de hoek van wat de bewoners van het Akkerken "de draaikes " noemden woonde Stafken Haeck. Die draaikes begonnen aan de winkel van Laroy's en eindigde aan 't winkeltje van Yvonne Hollebosch ( zo heette haar man Fons). Hij woonde in, wat toen een doosnee werkmanshuisje was - een paar kleine groengeschilderde raampjes naast een klein deurtje in de gevel met daarboven het pannendak , waaronder geslapen werd - .
Zolang ik hem gekend heb ging hij, ook voor zijn werk in de kerk, veelal bijna helemaal schuil in een lange grijze kiel. Het was vooral dat werk in de kerk dat Stafken aan zijn naam " de cenzengaarder" hielp. Tijdens de missen, zowel 's zondags als tijdens de week ( begrafenissen) ging Stafken van stoel tot stoel rond om " het stoelgeld " - toen nog " een kluit" ( tien cent ) - op te halen. Achteraf werd dat geld in de sacristie keurig geteld en overgedragen aan de geestelijke van dienst.
Tot daar Stafken zijn officiële taken want, of hij ook ander werk dan zijn kerkelijke bezigheden had, dat heb ik als kind nooit geweten ( en dat was ook niet belangrijk )
Wat ik mij wel herinner is dat Stafken meestal verschrikkelijk kwaad was op ons, rakkers uit het Akkerken. De reden daarvoor was niet ver te zoeken. Heel wat keren werden zijn ruitjes met een bal stukgeschopt. Dit kwam omdat ons "voetbalpleintje" tussen twee draaikes in lag en de haag voor Stafken zijn huis - in het Sleins ' een weire ' - onze goal was.
Als daar oudere jongens bijwaren ( de Buck's bv. ) dan kon het wel gebeuren dat, nog voor Stafken thuis was, er reeds een nieuw ruit ingestoken was. Die werd gekocht een eindje verder, dicht bij de huidige parochiale kring, bij Buysses.
Als het ongeluk echter gebeurde door wat Stafken " die kleine bucht noemde " dan was meestal iedereen lang verdwenen voor Stafken verscheen en mocht de brave man zelf opdraaien voor de kosten.
Dat de verhouding tussen de plaatselijke " cenzengaarder" en de " kleine bucht" uit het Akkerken niet optimaal te noemen was is nu zeker ook voor de lezer meer dan begrijpelijk.
Hierbij een fotootje van Dr. Auguste Ruyssen, stichter van de psychiatrische klinieken te Sleidinge. Met zijn koets, voortgetrokken met paardenkracht, ging de dokter patiënten bezoeken omstreeks 1920.
In onze kindertijd kenden wij nog de periode van leurders en ambachtslui, die allerlei diensten aanboden. Zo herinner ik mij nog een paar types, die onze kinderjaren kwamen opfleuren, maar die ons toch ook, telkens weer, een beetje lieten schrikken. Zo was er 't Gentenaarken dat met mosterd leurde. Klein van gestalteen met een gezicht dat paars zag -van de druppels jenever vermoed ik - droeg hij een houten tonnetje mee met blinkende koperen banden. Met een stem als een klok liep hij de straten door en van ver reeds hoorde je hem roepen:" Mosssstaerrrrt !". En dan had je nog " Maria"- elke vrouw sprak hij aan met diezelfde voornaam in zijn vreemde tongval . Hij leurde met "echte" oosterse tapijten( in kamelenhaar of gekleurde jute ). Vermoedelijk, ik meen mij te herinneren dat hij een heel getaande huid had, was dat één van de eerste allochtone inwijkelingen. Daarnaast had je ook, meestal omstreeks de kermis, een man die rondkwam om de vorken en lepels te " vertenen ". Ik vermoed dat, gezien hij in een pannetje boven een cokesvuurtje op straat metaal smolt, het een soort tinlegering was die op het vuile eetgerei gelegd werd. Zo was, voor de gewone mensen, in elk geval reeds het eetgerei klaar om de familie te ontvangen op de jaarlijkse kermis.
Hierbij heb ik ook twee foto's geplaatst van speciale beroepen, uitgeoefend door mensen 'van ter plaatse' . Vooreerst heb je een melkboer met zijn melkkarretje getrokken door een hond . Het volgende beeld is dat van een petroleumkar met paard. Die petroleum werd vooral gebruikt voor het verlichten met de gekende petroleumlampen. Onze ouders noemden die toestellen met een wiek die je kon opdraaien,om meer of inder licht te hebben, een " quinqué ".
Op 19 mei 1948 werd een gedenkplaat, ter ere van de stichter van NV Calcutta, opgehangen tegen de blinde muur naast de toenmalige directeurswoning van dhr. De Craene.
Door deze plaat werd dhr. Pierre DOBBELAERE gehuldigd. Vandaag nog hangt de plaat op dezelfde plaats.
De huldiging gebeurde voor het toenmalige gemeentebestuur door dhr. Jules Van Hyfte, burgemeester ( de man met de witte handschoenen )en dhr. Maurice Buysse, schepen.
Ikzelf, pas 8 jaar geworden, voelde mij die dag ook een beetje betrokken bij de feeststemming want . . . mijn pa werkte ook in dat fabriek.
Vandaag zouden veel burgemeesters liever CEO van de gemeente worden genoemd; dit uiteraard met een navenante CEO-vergoeding. Dit verhaal gaat echter over zo'n burgervader uit de goede oude tijd.
Dit unieke exemplaar heette Lodewijk-Jan BOVYN. Hij was geboren te Eeklo op 20 september 1801 en vestigde zich te Sleidinge als geneesheer in 1825.
In 1830 werd hij er burgemeester en bleef dit tot zijn dood in juni 1877.
Als "praktisch" landbuwkundige en fruitkweker legde hij op zijn landgoed in het Oostveld een merkwaardige fruittuin aan. Hij gebruikte reeds leibomen en kweekte toen reeds perziken en druiven onder glas; een voor die tijd heel gedurfde productiewijze.
Dit leverde hem dan ook in het " Jaarboek voor Hofbouwkunde" van 1863 een grote waardering en de volgend uitspraak op:" De leibomen van den heer Bovyn zijn de schoonste die wij in het land zagen".
Maar de heer Bovyn was vooral een heel goed mens. Vanuit zijn dokterspraktijk en zijn ambt als burgemeester, was hij een eersterangsgetuige van de zware nood, die de gewone mensen teisterde tijdens de hongerjaren van de eerste helft van de 19e eeuw.
Daarom zou hij helpen waar het moest en kon. Dat hij er uiteindelijk het grootste deel van zijn persoonlijk fortuin bij inschoot, was daarbij, voor hem, van ondergeschikt belang. Hij wilde echter niemand in zijn eergevoel kwetsen door aalmoezen te geven.
Hij vermomde zijn hulp dan ook onder de vorm van nutteloze en onzinnige werken. Zo liet hij velen graven aan een vijver op zijn landgoed. Met de uitgegraven grond diende, helemaal op het eind van zijn hof, een heuvel aangelegd. Pas was de vijver uitgegraven en de heuvel aangelegd, of de arbeiders ( dagloners) dienden de grond terug in de uitgraving te storten en juist daarnaast diende een nieuwe vijver te worden gegraven. Uiteraard werd ook die aarde opnieuw gestort op een kunstmatige heuvel.
(Als kleine rakkers hebben wij nog op die heuvel, vlak naast het Sleins vaardeken, gespeeld.)
De bevolking zag dit alles als de gril van een rijk man. Maar op zijn eigen wijze zorgde hij ervoor dat heel wat gezinnen voldoende te eten hadden.
Nog zo'n voorbeeld van een nutteloos werk. Omdat er midden in de vijver een eilandje lag diende men er een brug naartoe te bouwen. De burgervader vond dat een gemetst exemplaar met hangende boog een iets anders zou zijn. Hoe men hem ook trachtte te overtuigen dat dit niet kon . . . hij wilde een brug met hangende boog. Toen men uiteindelijk de stellingen wegnam vielen de stenen uiteraard onmiddelijk in het water. Hij was er nu van overtuigd dat het dus toch niet ging en gaf kalm het bevel toch maar te gaan werken met een normale spanboog. Het vergde natuurlijk weer heel wat dagen werk om al die mooie stenen uit het water te halen, een nieuwe stelling te bouwen en achteraf een normale brug te bouwen.
Ondertussen gingen belangrijke eigendommen, die hij in de omgeving bezat, onder de hamer van de notaris . . . dit om zijn " dwaasheden" te betalen.
Pas na zijn dood, zoals wel een meer gebeurt met dergelijke mensen, begon men te begrijpen wat de man gedreven had en met publieke inschrijvingen bij de ingezetenen werd gezorgd voor een grafsteen om de betreurde burgervader in een blijvende hulde en dankbaarheid te gedenken.
Op mijn weg naar de klokkenkamer heb ik een paar foto's genomen die je hierbij kan vinden. Ook kon ik het uiteraard niet nalaten een paar foto's te nemen door de galmgaten die uitzicht geven op de omgeving.
In een artikeltje, reeds een hele tijd geleden geplaatst, liet ik jullie lezen hoe de nieuwe klokken in de toren werden opgehangen.
Een paar dagen geleden ben ik, met de toelating van de heer pastoor, nog eens gaan kijken hoe diezelfde klokken er vandaag bijhangen, ginder hoog in de klokkenkamer.
Ik wil jullie dan ook de drie klokken, die bij tijd en wijle met hun getamp, gelui of gebeier, dit alles al naar gelang het een begrafenis of een feest betreft, de parochianen daarvan kond doen.
De vierde foto laat jullie de massieve houten opbouw zien, die ervoor zorgt dat de bewegingen mooi gelijkmatig en in het juiste tempo verlopen.
De laatste foto geeft gewoon een zicht op de massieve, echt boomdikke balken die de klokkenconstructie dragen.
In onze schooltijd was geheugentraining heel belangrijk. Er werd dan ook vrij veel " uit het hoofd" of " van buiten " geleerd. Daarom een paar van die oude gedichtjes die in onze schooltijd tot de klassieke leerstof behoorden.
WIE NOTEN LUST.
"Hoor hoe 't waait " zei Jan tot Piet, " Morgenvroeg, vergeet het niet vallen er noten te rapen". " Goed" zei Piet " zij zullen smaken". Maar, de luierik lag nog te slapen, te geeuwen en te gapen onder 't laken, toen zijn vriend, die vlugger was in het groene gras en met blozende kaken al noten zat te kraken. " Piet", zei Jan " verslaapt zijn kans, ik kan het niet helpen en zal maar smullen. Hij mag met de schelpen zijn zakken vullen".
En dan nog zo'n klassieker uit de oude doos...
HET SPOOK.
Eens keerde vader laat naar huis: daar sprong voor hem met groot gedruis: Een lelijk spook !
't Had scherpe horens lijk een os, en 't wilde ermee op vader los; Oei, lelijk spook !
Maar vader greep het bij de kop en hief de boeman vierkant op: Hu, lelijk spook!
Hij smeet het beest in 't kolenkot, en sloeg en kapte 't heel kapot: Daar, lelijk spook !
En moeder verbrandde de brokken dan en heette ermee de koekepan: Ha, lelijk spook !
Wij lachten met de bullebak: 't was maar een afgewaaide tak, Dat lelijk spook.
In het artikeltje over Guido Gezelle in Sleidinge werd ook de familie De Seille vernoemd en wel als schenkers van hun eigendom. Het was hun buitenverblijf dat later werd omgebouwd tot één de psychiatrische kliniek St. Jozef.
Als dank voor dit waardevolle geschenk werd aan broer en zus voor hun grafkelder een eeuwigdurende grondafstand gedaan op het toenmalige kerkhof. Toen echter later het kerkhof verplaatst werd naar de Polenstraat, ingevolge de nieuwe verordeningen die kerkhoven uit de dorpskom banden, werd voor hen een herinnering geplaatst aan de muur van de kerk.
Op bijgaande foto is dit monumentje zowel in zijn geheel als in detail te zien.
Een tijdje geleden schreef ik hoe één van de vroegere burgervaders, dhr. Maurice Ghijsbrechts, een art-deco woning liet optrekken in Sleidinge.
Welnu, dat die man heel wat ambities had blijkt ook uit het kruis dat werd opgetrokken op de grafkelder van de familie. Deze zeer grote kelder ligt helemaal achteraan op het kerkhof, recht tegenover de hoofdingang die toen aan de Polenstraat lag. Het bewuste kruis immers had ooit, op een expo van religieuse kunst in Rome een eerst prijs gewonnen.
Hierbij dan ok een foto van de grafkelder van de familie Ghijsbrechts - De Reu met het kruis erbovenop.
Vooreerst de gemeenteschool zoals ze was eind jaren 1800. Je merkt, rechts van het Dorpsplein, naast het toegangshek van het toenmalige kerkhof, het grote witte gebouw. Later, toen de school werd overgebracht naar de Dorpsstraat, werd daarin het gemeentelijk secretariaat gevestigd. Na de tweede wereldoorlog werd het huis betrokken door drukker Geers.
De tweede foto is van wat oorspronkelijk " de zondagsschool" was in het Akkerken. Daar werd, na de startjaren van het vrije onderwijs in de armenschool, de Vrije School ( 3 klassen voor jongens en 3 voor meisjes ) opgericht en beheerd door de zusters Franciscanessen . Nu is in dat gebouw de parociale kring gevestigd. In mijn kindertijd was de vrije bibliotheek ook daar gevestigd in 2 van de oorspronkelijke klasjes.
De gemeentelijke lagere school, gedurende een lange periode, in onderling overleg met de vrije school, enkel toegankelijk voor jongens, werd in 1861 vernieuwd. Oorspronkelijk was voorzien in vier klassen en ook een woonhuis voor het schoolhoofd.
Later, bij de vernieuwingswerken van 1934 -36 werd de zuidergevel helemaal vernieuwd en werd een monumentale toegangspoort gebouwd langsheen de Dorpsstraat.
Bij een vernieuwing in 1968 werd het schoolhuis, dat toen nog dienst deed als eetzaal en directiebureel, afgebroken.
De landelijke bevolking, die ver van een abdij of een klooster woonde, moest het lang zonder enige vorm van systematisch onderwijs stellen. De vroegste vemelding in verband met het onderwijs vinden we in de archieven en ze dateert van het jaar 1540: " Dominicus Caeckaert, schoolmeester in Sleedinghen dorp had er ook veel landeigendom belast met herlijke erfelijke renten ".
In die tijd was de meester genoodzaakt iets bij te verdienen. Vaak was hij dan ook, koster, organist, voorzanger, doodgraver of klokkenluider. Zo werd aan een zekere Adriaan Van Belle, Coster van Sleydinghe in 1670 door de Schepenen van SleydinghSt. Baafs betaald voor " een jaer pensioen van de costerije: 2 ponden 10 schellingen en bijlegh voor thouden van de Schole 3 ponden".
" An Guillaume van Belle, coster, over het cloppen van de bedeclocke, smergens, snoenens ende 's avonts ende het leeren van de arme kinderen dezer prochie voor den jaere 1706 de somme van 4 ponden grooten ... item aan Dameel van Riest, pastor ( 1678 - 1715 ) over het uytdeelen van de prijzen in de catechismus aen de joncheyt, commende om onderwezen te worden in de christelijke leerynghe ten jaere voorseyt: 2 ponden 10 schellingen".
Heel vroeg reeds blijkt uit de oude geschriften dat er kleine scholen waren op de verscheidene wijken van de gemeente. Vemeld wordt: Pieter van Heulle, schoolmeester op Daesdonck Judocus de Meester aan het dorp in Evergem Jan franciscus van der Eecken op de wijk Hulleken Judocus Velleman bij het Buysken Jan Baptist De Somviele op het gehucht Swaentjen Guillaume Tambijzer op Volpensweghe Lezers die bekend zijn met de gemeente zien dat zowat elke wijk zijn eigen schooltje en meester had.
In de Franse tijd veranderde dat. Vanaf dan is enkel nog een officieel onderwijs toegelaten. Diegenen die zich met onderwijs inlieten op de gemeente dienden zich in regel te stellen met de nieuwe wetten en verordeningen. Enkel een onderwijzer, voorzien van een valabel diploma kan als een volwaardige leerkracht aanzien worden. Ook diende men zich te onderwerpen aan de geldende staatsstructuur. Een belangrijke brief hierover werd door J.B. Velleman, de burgemeester, in 1808 op 20 oktober aan de toenmalige onderwijzers verstuurd. Belangrijke daarin was: " Uyt crachte van welke art. verwittige Ue. dat er te rekenen van hedent tot den eersten november toekomende ter meyerye deser commune zal geopent zijn eenen registre inden welken Ue. gehouden zijt zelve te komen tekenen, in eene der twee kolommen daerinne te bevinden, te weten in degeene van Jae ofte Neen, -bij gebrek van welken Ue. in het geval zijt van de ondergaen het gonne den dertienden art. van het voorberopen decrèt voorschijft, dat is: alle den gonnen gevende publieke onderwijzinge, niet voorzien zijnde van de eersten January 1800 negen van eene diplome ofte charter, sig sijne fonctie moet ophouden, welke diplome niet anders en zal afgelevert worden dan aen den gonnen die sig heeft ingeschreven om deel te nemen in de gemlde Keyserlijke Universiteit". In feite werd hier duidelijk de kiem gelegd van het latere rijks en gemeentelijk onderwijs.
In de Hollandse periode bleef deze vorm van onderwijs voortbestaan. Een interessant schrijven uit die periode:" 14 Juli 1821 aan ... le sieur Stoens Jacques Nernardus instituteur secondaire nommé définitivement par le Juré temporaire de cette province le 12 mai 1819, alors domicilié dans la commune de Capryke, arrondissement d'Eecloo, et depuis quinze mois exercant ses fonctions dans cette commune ( Sleidinge) " zal een weddeverhoging van 75 gulden worden verleend, daar de Gemeenteoverheid van oordeel is dat hun leerkracht " n'est pas salarié d' après son mérite et l'intention du Gouvernement". Het gouvernementele reglement van 23.07.1817 nl. rangschikte de onderwijzers in drie categorieën voor het toekennen der wedden.
Later, toen in het Onafhankelijk België op 17 oktober 1830 door het Voorlopig Bewind de vrijheid van onderwijs werd afgekondigd ( bekrachtigd door art. 17 van de gondwet op 7 februari 18312) kwamen naast de bestaande school opnieuw een aantal private scholen tot stand ten huize van niet-officiële " bijschoolonderwijzers ".
Vanuit de eerste oranieke wet op het lager onderwijs ( 27.09.1842) werd uit de zeven toen nog bestaande scholen die van Bruno Dhont ( hoek Weststraat ) aangenomen als gemeenteschool.
Vanaf 1844 werd de school in het " armenwerkhuis " dat onder toezicht stond van de Commissie van Weldadigheid en bestuurd werd door de Zusters Franciscanessen aangenomen als " geadopteerde hulpschool die onderwijs zal verschaffen aan de arme kinderen ".
De gemeenteschool had vanaf 1861 nood aan uitbreiding en werd verplaatst naar de Dorpsstraat . Ook werd er, bij de vier klassen, een woonhuis met tuin bijgebouwd.
Vanuit de wet Frère - Orban en Van Humbeeck ontstond een schoolstrijd. Het werd de gemeenten verboden nog langer "vrije scholen " te onderhouden en te steunen. Ook kregen alle pastoors de richtlijn een vrije school op te richten. Men ging zelfs zover dat de bisschoppen een bevel uitvaardigden dat de sacramenten dienden geweigerd aan leerkrachten uit de officiële scholen en aan ouders die hun kinderen naar die officiële scholen stuurden.
Met de steun van de plaatselijke bevolking werd het mogelijk gemaakt in het Akkerken vanaf 1879 een vrije school op te richten. De vroegere zondagsschool met het torentje reeds gebouwd in 1875-'76 (thans de parochiale kring ) werd vanaf nu uitgebreid tot school. Er waren drie klassen voor meisjes en drie voor jongens.
Vroeger werden kerkklokken meestal geluid door mannen. De grote klokken werden geluid met voetwerk boven op de klokken. Bovenop de klok was een plank voorzien en de nodige steunen, om twee mannen toe te laten de zware klokken in beweging te zetten.Het was niet alleen moeilijk om het ritme erin te houden, het was bovendien heel gevaarlijk. Omdat het voetluiden ook soms leidde tot gebarsten klokken werd later overgegaan tot het handluiden dat, hoewel nog altijd lastig, toch meer comfort bood aan de luiders. Vandaar dat het luiden van de klokken vaak van vader op zoon werd overgedragen omdat men zo de vaardigheid, eigen aan het beroep, wenste te behouden.
Zo was er een familie Steenbeke die het klokkenluiden zeer waarschijnlijk een hele tijd heeft beoefend. In 1759 overleed de luider Jan Steenbeke en werd opgevolgd door zijn twee zoons, Judocus en Frans. Bij het afscheid in 1769 vn klokkenluider Jooris Bauwens stellen wij vast dat zijn neef, Guilielmes Bauwens, werd aangesteld als opvolger.
Toen in 1913 een gebarsten klok hergoten was door de firma Michaux te Leuven werd, bij de inwijding, door de onderpastoor E.H. De Coninck, een ironisch gedichtje geschreven over de klok en zijn bedienaars.
Mijn Helden.
Hier staan mijn helden, twee van drij; Ik ben hun klok die, hoog geëerd, Is fris gewasschen, schoon geblonken, Welk luider ware 't meeste blij Mocht ik, genevervol, gekeerd Eens smaaklijk worden uitgedronken ?
Ons Eedje spelt den klokkendans Al wiegewagglend op de straat; "Ach kijkt ! hoor ik de menschen zeggen, Zijn oogske straalt met heldren glans, Zijn tongsken lijk de klepel slaat, Hij kan dat weer niet stille leggen."
Julietje, vrouwke, wees bedaard, Als heeft uw man verstand te veel, Toch nooit kan hij zijn druppels tellen, Zomin als d'haarkens van zijn baard; Hoe menig klokske vloog ter keel, Kan enkel 't Akkerke vertellen.
Verzend hem zchtjes naar zijn nest, Daar rust hij roerloos als een blok, Daar zal geen drank hem meer bekoren, Tot morgen blijft hij dromen best Van d' omgekeerde nieuwe klok, Dan valt hij niet van zijnen toren.
Gust Autekie, de braven man, Die heilig is, lijk Roze zegt, Staat ergens wel daarvan te praten; "Elkeen aan 't werk, zooveel hij kan, Zoo moet het, zegt hij, recht is recht, Maar ik, ik maak mij uit de gaten."
Goddank, ons blijft een felle wacht Die zorgt en waakt en werkt voor drij; Fons mint de klok en trekt de koorde, Hij droomt er van, bij elken nacht Met luider stem, geloof mij vrij, Zoo zegt Louiske toch, die 't hoorde.
Begin 20ste eeuw zien wij ook, na paard en kar, een nieuw vervoersmiddel geleidelijk opgang vinden bij de Sleinse inwoners : " de fiets".
Bleek dat niet enkel de trein in die tijd bij sommigen voor enige onsteltenis zorgde, zelfs de fiets bleek toen duidelijk te behoren tot de categorie der gevaarlijke tuigen, waarmee niet zomaar lichtvaardig kon worden omgesprongen.
Daarom dit uittreksel uit een politiereglement ( artikel 3 ) van anno 1905: Het is aan de wielrijders verboden: - in den kom der gemeente versneld te rijden en te toeren rond rijtuigen, ruiters of wandelaars - in smalle straten, aan hoeken, op kruispunten en overal alwaar belemmeringe mocht zijn sneller te rijden dan voetgangers gewoonlijk gaan, - wielrijderswedstrijden in te richten op de wielrijdersbanen, zo op staats- als op gemeentewegen Het is aan de wielrijders geboden: - aan de hoeken der straten hunnen gang te vertragen, - voorzien te zijn van een belwerk, eenen hoorn of een ander toestel, waarmede de rijders hunne aannadering kunnen doen kennen als er vrees bestaat voor overrijden
Wat een geluk voor de vroede gemeentebestuurders van toen dat zijn vandaag onze schooljeugd niet bezig zien...!
Ik ben Willy , en gebruik soms ook wel de schuilnaam Slenneken.
Ik ben een man en woon in Sleidinge (België) en mijn beroep is reeds heel wat jaren gepensioneerd zijn.
Ik ben geboren op 18/05/1940 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen,muziek beluisteren, reizen (ook weekendjes) en tuinieren ; een ruime algemene interesse..
Fier als ik ben op mijn gemeente, hoop ik die - ook zoals ze vroeger was- iets beter te laten kennen.