Over een landelijke gemeente zoals ik ze kende en zag evolueren in de 20ste eeuw.
Verpoos even bij de teksten die weergeven hoe ik, sinds enkele decennia, het leven in onze gemeente heb ervaren.
01-04-2011
Een typisch hoevetje !
In m'n jeugd zag je nog heel wat van die boerderijtjes, gebouwd eind negentiende of begin twintigste eeuw . Meestal werden ze bewoond door keuterboertjes die een paar koetjes, enkele varkens en wat kippetjes op het erf hadden. Vaak had de man een dagtaak in één van de bedrijven uit de streek en stond moeder de vrouw in voor het algemeen onderhoud van huis, moestuin en dieren. Dit huisje werd later verbouwd tot een klein restaurantje en verloor, door verbouwingen, zijn zo charmant en typisch uitzicht. De foto werd me,voor gebruik, gegeven door André de Taye.
Tussen de Herritakkerlaan en de Polenstraat worden opgravingen gedaan omdat alles zal verdwijnen onder de nieuw te bouwen wijk.Daar waar men eerst dacht sporen uit de middeleeuwen te vinden, kwam men vooralsnog bedrogen uit. Toch bleek, wat voorlopig weinigen vermoedden, dat er reeds lang geleden bewoning was te Sleidinge.
Die eerste bewoning dateert van véél vroeger dan men tot nu toe veronderstelde. Men dacht dat echte bewoning zich situeerde rond de vroege middeleeuwen. Uit de opgravingen, die nog steeds bezig zijn, blijkt dat reeds in deRomeinse tijd er sprake was van intense bewoning. Er werden sporen gevonden van relatief grote gebouwen ( een twaalftal meter ). De huidige gegevens laten vermoeden dat er een vrij grote gemeenschap op die plaats zou verbleven hebben en dit gedurende een periode van vermoedelijk een tweehonderd jaar.
In de tweede wereldoorlog, die ook Sleidinge niet spaarde, werden vaak soldaten ingekwartierd bij burgers. Zo was John, een Engels soldaat bij mijn schoonouders geplaatst. Hij was afkomstig van Birmingham en werkte er na de oorlog in een autoassemblage, samen met zijn vrouw Joane.
De laatste keer dat hij in België terugkwamen, op bezoek bij m'n schoonouders, was in het jaar 1964.
Hierbij een foto, genomen tijdens de oorlog van de familie met hun soldaat. Mijn vrouw is het meisje boven rechts.
Al die daar zei: " De reus die komt, de reus die komt, ze liegen d'r om. Kere weerom reusken, reusken, kere weerom reuzegom !"
We hebben hier het begin van een kinderliedje dat, verscheidene decennia geleden, reeds vanaf de kleuterklasjes werd aangeleerd. Toen had Sleidinge nog z'n eigen reuzen. Ze heetten Kobe Sies en Wanne Mie. Het was een flink uit de kluiten gewassen reuzenpaar dat, bij heel wat optochten en feestelijke gebeurtenissen van de partij was. En plots. . . zijn ze verdwenen in de nevelen van de tijd ?!
Vermoedelijk zijn ze ergens in één of andere berging in de vergetelheid geraakt, tot stof vergaan, of. . . ze vonden het in Sleidinge minder plezant en ze zijn " met stille trom" teruggekeerd naar reuzenland.
Hierbij nog een fotootje van de bevrijdingsstoet van 1946, waar Kobe Sies en z'n gade Wanne Mie, omringd door dansende kinderen de stoet nog meer luister bijzetten.
Het huisje, waarnaar verwezen wordt in de titel, is centraal gelegen op de eerste foto. Het staat rechts van het grotere gebouw op de hoek en achter de figurerende schoolkinderen.
Een eerste markante gebeurtenis.
Bij het bombardement van Calcutta, in 1944, viel een bom door het dak van de voutkamer en verdween in de vloer van de onderliggende kelder. Gelukkig volgde er geen explosie. Vermoedelijk was het een projectiel van 250 kg, gelijk aan die anderen die zorgden voor de enorme schade aan de firma Calcutta. Hierdoor kwamen alle aanwezige klanten in het café en de man die, reeds half geschoren, op de kappersstoel zat van de heer David, coiffeur-herbergier, er met de schrik vanaf. Het projectiel zelf is nooit verwijderd en zit nog steeds diep in de grond onder de nieuw te bouwen appartementen. Nu zijn immers alle wonigen van toen met de grond gelijkgemaakt.
Een tweede markante gebeurtenis.
Ooit werd het huisje bewoond door de fam. Van Daele. Ongeveer rond 1908 woonde er de heer Richard Van Daele (1868-1940) gehuwd met De Poover Leonie ( 1871-1938). Zij hadden vier kinderen: Kamiel, Alida, Irma en Ottilia. Als hoofdberoep had Richard een schoenmakerij (later verder gezet door zoon Kamiel aan het Dorpsplein). Maar, gezien men toen heel frequent migreerde naar Amerika had hij ook nog een agentschap voor "Cunard White Star Ltd ".
Op de familiefoto, genomen vóór de zaak, merk je heel duidelijk de vermelding op het raam " English Spoken". Een bijgevoegd origineel document geeft de verschillende kostprijzen van de kajuiten weer voor een overtocht naar het beloofde land dat Amerika toen nog was.
Foto en doc( bijlagen) werden mij in bruikleen gegeven door Hugo Van Daele, kleinzoon van Richard.
Hier zie je ze dan, koene ridders, die het waagden ter wereld te komen in het jaar waarop de wereld, in opperste verwarring, door een zekere Adolf uit Duitsland op een dramatische wijze werd doorheengeschud.
Gelukkig voor ons - we waren die eerste oorlogsjaren toch zo onschuldig onwetend - hebben wij er weinig bewust van meegedragen. Voor onze ouders zal het echter een hele opdracht geweest zijn voor ons te zorgen. Er was immers schaarste aan van alles en nog meer.
Eén zaak die wij ons allen waarschijnlijk nog heel goed herinneren, was de steun van Winterhulp die we genoten tijdens ons verblijf in de kleuterklassen bij de zusters. Elke voormiddag, voor of na de speeltijd, mochten wij achter in de klas aanschuiven voor een lepelvol van die lekkere walvisolie. Men was er immers zeker van dat dit een uitermate voedzame aanvulling was op het, voor velen, karige oorlogsdieet dat we thuis kregen.
De smaak van die lekkernij is mij bijgebleven voor de rest van m'n dagen. Slechts één woord daarvoor " afschuwelijk "!
En toch, bekijk ze eens goed. Ze zien er, ook vandaag nog, vrij goed uit. De foto is wel genomen op het einde van ons verblijf in de lagere school. Links had je het schoolhoofd ( Van Daele Armand- lapnaam Savooi- ) en rechts meester De Coninck André ( lapnaam Keun).
't Snepken was een cafeetje zoals er in die tijd wel meer waren. Dit was de tijd dat de Weststraat, 1 km lang, niet minder dan 15 cafés telde.
In dit Snepken, nooit zonder bier, heb ik twee uitbaters gekend. De eerste was Cyriel Vertoont en zijn opvolger heette Jozef Bisschop. Een dochter van Jozef woont nu nog steeds op enkele huizen daar vandaan.
De mannen uit de buurt, sommigen althans, waaronder ook mijn vader, brachten er heel wat uren door aan de kaarttafel, in de bolbaan waar aan krulbollen werd gedaan, of bij de schietingen op de liggende wip.
Zo'n wijkcafé had in die tijd heel wat in de pap te brokken in het leven in de wijk. Daar werd het wel en wee van de buurt in het gesprek van de dag rondverteld . Ook werden gebeurtenissen en personen er wel eens over de hekel gehaald.
Er was geen TV, enkel een radio met twee knopjes sierde de huiskamer, en dus was het café voor velen de invulling van hun nood aan sociaal contact. Sommigen, misschien iets opvallender toen dan vandaag, gezien openbare dronkenschap frekwent in het straatbeeld te zien was, gebruikten het café als wijkplaats voor huiselijke onvrede of voor hun beoefte aan de dagelijkse " druppels ".
Cyriel, één van de uitbaters van het buurtcafé, heb ik, niettegenstaande hij voor een bakje bier zijn hand niet omdraaide, meer dan eens compleet van de kaart gezien.
Voor mijzelf brak met Jefken (Bisschop) een ideale tijd aan. In de zomermaanden diende immers de ijscreem gedraaid te worden. Gezien zijn zoons dat karwei liever aan zich voorbij lieten gaan haalde ik daar mijn voordeel uit.
In een houten kuipje werd een metalen bakje rondgedraaid bij middel van een zwengel. Tussen de beide vaten werd stukgeslagen ijs aangebracht. Om de koude nog te vergroten diende af en toe een beetje zout op het ijs geworpen. Eenmaal de crème in de kuip had je na een halfuurtje goede ijscrème. Jefken liet mij voor mijn inbreng uiteraard proeven. Maar, en dat was minstens even belangrijk voor mij, ik mocht 's maandags kroonkurken van de bierflesjes gaan ophalen. Op school speelden wij daar een spelletje mee. Die kroonkurken hadden dus uiteindelijk wel een grote waarde voor de leefwereld van een zesjarige van vlak na de oorlog.
Speelgoed was iets wat wij niet of bijna niet hadden. Het speelgoed van de doorsnee knaap in 't Akkerken bestond uit een oude fietsvelg, een spriet ( katapult ) een aantal knikkers, oude speelkaarten en een aantal eindjes touw. Vaak maakte een boog, gemaakt van een tak uit de wilgenkant, ook deel uit van ons bezit.
Stel je de straat voor zonder de auto's. Het grote gebouw rechts was toen in iets donkerder baksteen en het lag deels verschool acht grijze betonplaten. Het wegdek was van muur tot muur in aarde ( sintels) en enkel in de midden lag, eind van de jaren 40, (vermoed ik ) een kasseistrook van een kleine meter breed. Daardoor kon je ook 's winters min of meer met droge voeten door de straat raken.
Hij was familie van Yvonne Debbaut en Fons en woonde vlak naast hen. Er waren twee dochters en een zoon Mchel. Het huisje waarin zij woonden had reeds twee raampjes, hoewel het ook een arbeiderswoning was. Die woningen waren vaak niet eens vijf meter breed en hadden meestal aan de straatkant slechts één klein raampje en een deurtje.
Verder waren er een paar kleine plaatsjes van zowat 15m² groot. Het eerste diende meestal als beste plaats of slaapkamer en het tweede,daarachter gelegen, was de leefkamer.
Iets meer naar achter had je dan nog een achterkeukentje van enkele m² en daarachter een stalletje ( bergplaats ) voor de konijnenhokken en de kolenbergplaats. Bij sommigen kon je daar ook nog de fiets in kwijt. Het laatste hokje van dergelijke huisjes was " het kleinste kamertje". Daarin lag een houten plank met een gat erin gemaakt. Dat gat werd, na gebruik, meestal afgedekt met een houten deksel of ook al eens met een oud roestig deksel van een kookpan. Tegen de muur hing, soms met een touwtje samengehouden, op maat versneden krantenpapier; een toedertijd praktisch alternatief voor het huidige toiletpapier .
Nu iets over Lorsom. Als kind waren wij er over verwonderd dat hij steeds thuis was en niet zoals de rest van de vaders ging werken. Telkens het iets mooier weer was zag je hem zitten naast zijn voordeurtje, op een stoel die achterover gekanteld tegen de muur stond. 'k Herinner mij, dat hij een erg droge hoest had en dat hij moeilijk ademde.
Ooit is me op de, voor de wijk zo typische wijze, gezegd dat hij tijdens de oorlog van 14 - 18 " gepakt was van het gas ". Blijkbaar had een gasaanval hem voor de rest van zijn leven invalide gemaakt. Hoewel het ook mogelijk is dat hij last had van TBC; een ziekte die toen wel meer voorkwam.
Dit over een bewoner van het Akkerken. Het huisje was toen in dezelfde kleur en grijs stukwerk als de aanbouw rechts ervan.
Als een Sleidingenaar het had over " Het Akkerken" hoorden daar voor hem ook wel de Dellaertsdreef en het Eiland bij. Die drie straten, gelegen achter de kerk en allen een beetje gericht op de Weststraat, vormden een feitelijk geheel.
Het was, en is, één van die typische oudere wijken, gelegen vlak bij het centrum. Op een paar zelfstandigen na, hoorde het merendeel der bewoners tot wat men noemt " de werkende klasse ". Ze werkten in één van de textielbedrijven die Sleidinge toen nog rijk was, enkelen hadden werk gevonden in de houtzagerijen.
Zo had je de weverijen Dierman aan het station, 't Fabrieksken in de Dellaertsdreef , Calcutta in het Akkerken die vooral jute verwerkte en de Corriandre op Hooiwege. De zagerij Cornelis vond je aan het station, vlak bij het dorp had je Ghysbrecht, en richting Evergem, ongeveer op de grens, had je de houtzagerij van Lybaert. Al die bedrijven samen stelden verscheidene honderden Sleinse inwoners te werk.
Terwijl ik langzaam mijn kinderschoenen ontgroeide, waren die bedrijven reeds, de ene na het andere, aan het afbouwen of totaal aan het verdwijnen. Vandaag rest nog enkel de firma Calcutta en zagerij Cornelis met een vernieuwde en beperkte bedrijvigheid en tewerkstelling.
Maar nu meer over " Het Akkerken ". Je had er enkele kleine kruidenierszaken en één grotere winkel. De grotere zaak was van André Laroy en Margriet. Naast de winkel waren zij ook een groothandel in granen ( veevoeders) opgestart en later kwamen daar ook nog de kruidenierswaren bij.
De kleinere kruidenierswinkeltjes waren van Yvonne Debbaut, gehuwd met Fons Hollebosch, en van de ongehuwde zusters Autekie. Verder had je er ook nog de familie Heyde, een landbouwsersbedrijf waar de buurt verse melk maar ook alcoholische dranken ging halen, en Philemon Braeckman die reeds bloemen en planten kweekte.
Ook was er één café, die in de volksmond de naam " Het Snepken " kreeg.
In de aangrenzende straat, de Dellaertsdreef had je ook nog een kruidenierszaak, met annex café, bij Lenie Matthijs. Buiten de kleine familieweverij van de fam. Van Wynsberghe, was er geen enkele handelszaak op het Eiland. Toch werd er vrij intensief gewerkt.
Maar het waren vooral die enkele speciale, soms buiten de lijntjes kleurende inwoners die het Akkerken zijn gezicht gaven. Je had er Mon Metsenaere, Autekie, Cyriel Vertoont, Jef Bisschop, Mon Van den Bulcke, Maurice Lammens, Richard de Bruxelles, M. Roegiers, M. Lorsom, M. Bauwens, M. Van Lauwe, Stafken Haeck en nog een paar anderen.
Het is over die mensen, hun activiteiten en hun eigenaardigheden dat ik het in de volgende korte artikeltjes zal hebben.
Zoals reeds in een vorig artikeltje verteld is er in de herberg " 't Oud Gemeentenhuis" aan het Dorpsplein één en ander gebeurd. Ontelbaar zijn de streken die er ooit zijn uitgehaald. Hier volgt er zo eentje.
In de vooravond stonden een aantal stamgasten aan de toog hun dagelijkse pint(en) te drinken. Onder hen was o.a. een onderwijzer, een bakker en ook een paar notoire dorpsprofeten. Ook I. West, de man om wie het ging vervoegde het gezelschap. Gezien Ivar niet te goed te been was durfde men wel eens opmerken dat hij vlugger kon drinken dan gaan. Dit tot daar aan toe.
Die avond vond Ivar dat zijn tijd gekomen was om eens weerwraak te nemen op het gezelschap. Hij kwam dan ook iets later dan normaal het café binnen. Toen iemand vroeg hoe het kwam dat hij zó laat was kreeg die voor antwoord: " Denk jij misschien dat het zo eenvoudig is elke dag mijn bruine beer eten te geven ?"
Uiteraard vielen alle monden open en kwamen de discussies op gang. Dat van die bruine beer was absoluut onmogelijk. Na een over-en-weer gaan van de discussies werd als ultiem bewijs een weddenschap afgesloten op het al dan niet bestaan van de bruine beer. De verliezers van de weddenschap, Ivar of de rest, dienden twee bakken bier te betalen aan de winnende partij.
De controle zou een half uurtje later gebeuren. Ivar vertrok met zijn fiets, voor de veiligheid van de komende controle, voor alle anderen naar huis.
Goed op tijd kwam een lacherige bende bij Ivar aan. De jonkman zijn moeder schrok en vroeg wat er wel gaande was. Ivar stelde haar gerust met de woorden dat zij allemaal naar zijnen " beer " kwamen kijken. Het ongeloof in moeders ogen deed de jolige bende dan ook heel veel deugd. Zij voelden het frisse bier reeds over de tong lopen.
" Zo, waar is nu die fameuze beer" vroeg de onderwijzer die zoiets zeker niet wou missen.
" Kom maar mee" zei Ivar en hij leidde de groep tot helemaal achter het " kleinste kamertje ". Daar haalde hij de steen, die als deksel bovenop de " beerput " lag weg en met de grootste ernst vroeg hij: " Is dat nu een bruine beer of wat is het anders ?"
De volgende dagen hebben de pintjes, aan de toog in " 't Oud Gemeentenhuis", onze vriend dubbel en dik gesmaakt. Daar kan je zeker van zijn.
In die tijd, ik spreek over eind jaren veertig, begin jaren vijftig van vorige eeuw, waren er te Sleidinge twee dokters. De ene heette Magerman en de andere, de oudste, heette Boterman.
Het waren drs. van de oude stempel. Dwz dat hun verplaatsingen vaak niet gemotoriseerd gebeurden. Dr. Boterman reed meestal op een iets oudere en enigszins aftandse zwarte fiets. Daarbij had de man de gewoonte om na drie vlotte gewone trappen telkens te gaan vrijwielen - in het Slens " looz'n "-.
Op de hoek van de Weststraat was een herberg " 't Oud Gemeentenhuis " waar de gebroeders De Bleecker, fietsenmakers en krantenbezorgers, de zaak runden. In dat café zijn heel wat zaken gebeurd waarbij één of andere klant ferm in de maling werd genomen, uiteraard tot groot jolijt van de andere aanwezigen. In de vooravond was het daar dan ook dikwijls verzamelen geblazen voor de, dorpsfilosofen, -profeten en -helden.
Ook een onderwijzer, Ivo, was er vaak van de partij. De man was, tussen pot en pint, zeker onmiddelijk te vinden voor een geslaagde poets. Die avond, bij het verlaten van de herberg, dacht hij in de, met rustige en zijn gekende tred, voorbij fietsende dokter het doelwit te vinden voor één van zijn grappen. Met de deur van het café geopend sprak hij dr. Boterman aan: " Dag Mijnheer doktoor, 'k zie dat het een spoedgeval is !? "
Waarop dr. Boterman heel gevat antwoordde: " Ha meester, ja 't is heel erg, 'k ben op weg naar een onderwijzer die overwerkt is ! "
Vermoedelijk waren wij zo ongeveer de allerlaatsten die nog met klompen naar school zijn gegaan. Vooral 's winters droegen die klompen voor bepaalde activiteiiten erg onze voorkeur weg. Op de sneeuw en op de bevroren meersen kon je er uitstekend mee glijden, veel beter dan met welk ander schoeisel ook. Verder was het ook heel plezant om sneeuwstelten te krijgen. De sneeuw kleefde immers makkelijk onderaan de klompen, zodat je seffens een tiental cm groter leek - wat voor een klein baasje prachtig was -.
Klompen werden gemaakt van wilgenhout ( door de mensen wulg- genoemd) De mij nog bekende verkoper van klompen was De Meyer, ook hulp in de kerk bij erediensten en voor het luiden van klokken. De man woonde in een onooglijk klein winkeltje op de hoek van de Kaaistraat.
Aan de jongensschool ( kant kleine speelplaats ) was in een werkplaats ook dagelijks een klompenmaker aan het werk. Als wij naar school gingen konden wij de man, met zijn speciale vlijmscherpe messen en boren, bezig zien de klompen uit te snijden.
Wat ik mij steeds afvroeg is waarom er rond de uitdrukking: " 't Is een kloefkapper !" zo'n negatieve sfeer hing. Klompenmakers waren toch wel echt goede ambachtslui, maar misschien iets minder welstellend dan de echte timmerlui.
Hierbij een paar foto's i.v.m. de klompenmakerij op de gemeente.
Vooreerst een vijftal klompenmakers op een rij. Het waren Petrus De Bruyne, August Cornelis, August Mortier, Eduard Cornelis en Bernard Boeckaert. De foto moet dateren van ergens begin 1900.
De tweede foto is er een van de familie Van Renterghem. Later werd een andere zoon Victor ( niet op de foto) timmerman. De zoon Martin en thans ook de kleinzoon reeds, hebben, op een paar huizen na op dezelfde plaats, nog steeds een zaak in o.a. keukenmeubelen.
Van Marie-Christine Martens, thans wonend te Wielsbeke, kreeg ik een reactie met daarbij volgend deel van een gedichtje dat, in haar schooltijd, werd aangeleerd in " de meisjesschool " . Vandaag is de schoolnaam " De Bijenkorf " geworden en de school is, zoals alle scholen, heel wat veranderd; dit zowel waar het de modernere gebouwen als waar het de pedagogische doelstellingen en het - werken betreft.
Hier dan het gedichtje dat ik jullie niet wil onthouden:
Belleken trek !
Belleken trek, houd uw moeder voor den gek. ! Mietje deed het deurtje open en ze zag de bengels lopen. Wacht, zei Mietje, keert ge weer ? 'k Giet nen emmer water neer.
Zelden was een zo onbekende zo bekend geraakt. Zijn naam werd gegeven aan een wijkkermis ' Mithremkermis " en zelfs een straat kreeg zijn naam " Mithremstraat " en dit alles niettegenstaande zelfs geschiedkundigen nooit konden achterhalen wie of wat die Mithrem eigenlijk is.
Hier dan ook enkele versies zoals ze uit de overlevering en/of de verre tijden tot ons kwamen.
Wat is/was Mithrem ?
De oorspronkelijke Mithrem was een, vrij erg toegetakeld borstbeeld dat een mannelijk persoon voorstelde. Héél lang reeds werd ter gelegenheid van Daasdonkkermis het beeld uitgestald. Gedurende de drie kermisdagen bekeek Mithrem met zijn starend blik het kermisgebeuren. Af en toe werd hij echter ook gedwongen tot deelname. Zo is het zeker dat sommigen, die zoveel gedronken hadden dat ze in de herberg is slaap vielen, 's anderendaags wakker werden met Mithrem in hun armen.
Erger nog voor het beeld was het feit dat hij, meer dan eens, tijdens dolle, dronken kermisdagen, als staak werd gebruikt bij het bolspel. Op een bepaald moment was het originele beeld dan ook zo erg toegetakeld dat " Mijnheer Van Heerebeke", een rijke stoker uit Evergem, een duplicaat liet vervaaardigen door beeldhouwer Geirnaert uit Vinderhoute. Het nieuwe beeld werd op tweede kerstdag van 1845 plechtig door de ganse wijk ingehaald, en uiteraard werd deze gebeurtenis uitgebreid gevierd in de herbergen van de wijk.
Hoe kwam Mithrem, de bezieler van Daasdonk, ooit op die wijk terecht ?
Hiervoor zijn heel verscheidene versies gegeven en gekend.
Vooreerst vanuit de overlevering onder het volk. In 1895 werd door een zeker De Paepe neergeschreven wat door een oude wijkbewoner werd verteld.
In het begin van de jaren 1500, zo vertelde de man, kwam er op de kermis te Assenede heel vreemd volk opdagen. Deze Hollanders uit het noorden ( Friezen ) speelden niet alleen toneel, ze deden ook aan waarzeggerij. Daarvoor aanriepen ze twee afgodsbeelden, Mithra en Mithrem.Ze slaagden erin goedgelovigen, waaronder drie Sleidingenaren, bij de neus te nemen. Toen echter bij het verlaten van de tent, één van hen vaststelde dat zijn beurs gestolen was ,werd het kraam kort en klein geslagen. Krispinus van Langendries, maakte van de verwarring gebruik één van de beelden als buit mee te nemen. De volgende zondag werd het beeld, bij wijze van triomf, tentoongesteld in de herbergen. Het volgende jaar werd deze gebeurtenis herdacht en, volgens de overlevering, zou dat de oorsprong zijn van Mithremkermis.
Een ander ouderling, eveneens door DePaepe ondervraagd, verklaarde dat zijn grootvader, geboren in 1718, steeds had verklaard dat het beeld ooit was meegebracht diep uit Holland door de heer ridder die op het kasteeltje in de Wittemoer ( grenzend aan Daasdonk) woonde.
Nu op het pad van de mythologie.
Uiteraard is het woord Mithrem op zichzelf reeds van die aard, dat de verleiding om de speurtocht van daaruit te beginnen bijzonder groot is. De gelijkenis met de Perzische zonnegod " Mithra " is erg opvallend. Dat het beeld het eerst werd uitgestald in een herberg met de heel speciale naam " De gouden Bol " is dan misschien ook niet helemaal een toeval.
Ook in het standaardwerk van " De Potter en Broeckaert " over de geschiedenis der Oostvlaamse gemeenten, wordt deze thesis nog aanvaard.
Vermits de wijk Daasdonk lag in Sleine-Keure, oorspronkelijk een boswingewest van de graaf van Vlaanderen, werd het niet door regelmatige beplantingen aangevuld en bleef veel langer dan andere kernen " woestenij ". Dit leek sommigen voldoende om aan te nemen dat er eventueel heidense restanten onderhuids konden overgebleven zijn. Onze verre voorzaten zouden, zonder tot een echter verering te komen toch een grote eerbied gehad hebben voor alles wat met de zon en de landbouw samenhing. Deze voorstelling blijft voor ons dan ook minder dan een antwoord vooral een open vraag . . .
Nog een paar andere veronderstellingen verwijzen naar de vroegere Rederijkerskamer ( 1777) die aktief weren op de wijk Daaskdonk Op 27 april 1777 voerden zij " op het geheugte van Daesdonck "het stuk op dat ten tonele voerde " 't destrueren van Jerusalem onder Vespasianus "
Ook werd ooit geopperd dat de bewuste Mithrem misschien wel een heel vroege, van een heidense cultus afgeleide voorstelling, zou zijn van de latere patroonheilige St. Joris. De eerste verering te Sleidinge van de latere patroonheilige ( naast de heilige Godelieve ) gebeurde immers in een St Joriskapel op Daasdonk. Dit huwelijk tussen St. Joris en Mithrem is echter wel heel erg ver gezocht. Toch wilden wij ook die versie niet aan de lezer onthouden.
Zoals elke gemeente heeft ook de onze enkele zonen en dochters die het vermelden waard zijn. Vooreerst wil ik een zoon in het zonnetje zetten.
Hoewel hij geboren werd in Stekene (1878) verbleef hij de langste periode, door zijn huwelijk, in Sleidnge waar hij overleed in 1938. Hij woonde er in de Weststraat en had daar ook zijn atelier want schilderen was zijn lust en zijn leven.
De man over wie het gaat is " Georges STEEL "
Zijn vader was, eind vorige eeuw, een huisschilder en daar maakte hij als jongeman reeds kennis met het medium. Van jongsaf zat hij, in zijn schaarse vrije uren, reeds te tekenen. Daarbij viel op dat de jonge Georges opvallend raak observeerde en die opservaties kon weergeven. Dit was de aanleiding om eerst aan de akademie van St. Niklaas en later ( als 19 jarige) aan die van Antwerpen te gaan studeren en zo het metier te leren kennen en door veel oefenen onder de knie te krijgen.
Niet enkel de schilderkunst boeide hem. Ook de toen nog jonge kunst van de fotografie boeide hem; dit voor de rest van zijn leven . Aan de Antwerpse akademie kwam hij ook in contact met andere beloftenvolle jonge schilders: Isidoor Opsomer, Hippolyte Daye, Walter Vaes ...
De anecdotische, semi-realistische en semi-romantische stijl met zijn zin voor detail, nauwgezetheid maar ook met zijn mildheid van toon was toen in voege. Vooral de portretten van hofschilder Lieven de Winne maakten op de jonge Steel heel veel indruk. Geleidelijk groeide dan ook zijn voorliefde voor het portretschilderen. Veelal bij een gezellige babbel met zijn model kwamen, boeiende werken tot stand; werken die een getuigden van een bijna aangeboren trefzekerheid en inzicht in de menselijke natuur.
Die vakbekwaamheid leverde ook veel zonnige dorpstafereeltjes en landschappen op. Sommige erg licht, andere omfloerst en nauwelijks aangeroerd dragen reeds de sporen in zich van de beweging die zich vanaf 1870 in Vlaanderen doet gelden: het impressionisme.
Vooral de werkjes, zoals " Bij de waskuip" die hij, als jonggehuwde, in Sleidinge schildert, doen idyllisch aan.
Toch waagt hij zich ook aan het klassieke werk. Zijn kruiswegen, retabels en religieus werk getuigen van de vele mogelijkheden die Georges Steel had. Op het einde van zijn loopbaan schilderde hij zo twee reuzedoeken ( elk negen op drie meter) voor de Sint Vincentiuskerk van Eeklo.Ze stellen voor de "Aanbidding de Wijzen" en de "Intrede van Christus in Jeruzalem".
Hierbij 2 foto's van het borstbeeld van de schilder, dat staat aan het cultureel centrum te Sleidinge, en van een zelfportret van de schilder.
Ik ben Willy , en gebruik soms ook wel de schuilnaam Slenneken.
Ik ben een man en woon in Sleidinge (België) en mijn beroep is reeds heel wat jaren gepensioneerd zijn.
Ik ben geboren op 18/05/1940 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen,muziek beluisteren, reizen (ook weekendjes) en tuinieren ; een ruime algemene interesse..
Fier als ik ben op mijn gemeente, hoop ik die - ook zoals ze vroeger was- iets beter te laten kennen.