Foto
elkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Vijfde lied: gebed om mededogen
  • Vierde lied: Sions schuld en ondergang
  • Derde lied: wanhoop en hoop
  • Tweede lied: de HEER als vijand
  • Eerste lied: het bittere lot van Jeruzalem
    De Bijbel online lezen.
    Klaagliederen
    Het boek Klaagliederen is een verzameling van vijf liederen waarin de dichter klaagt en treurt over de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs onder Nebukadnessar in 586 v.Chr. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Echa ,‘Ach’, naar het eerste woord van het boek dat als een van de vijf Feestrollen (Megilot) deel uitmaakt van de Ketoeviem, de Geschriften. Het boek wordt gelezen op de negende dag van de maand ab, de jaarlijkse vasten- en rouwdag waarop men onder meer de verwoesting van de tempel herdenkt. In de meeste bijbeluitgaven volgt Klaagliederen op het boek Jeremia. Uit 2 Kronieken 35:25 kan men afleiden dat de klaagliederen door de profeet Jeremia geschreven zijn. Maar tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat de auteur afkomstig was uit de kringen van de tempelzangers in Jeruzalem. De liederen zijn niet lang na de catastrofe in 586 ontstaan.
    07-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerste lied: het bittere lot van Jeruzalem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






    Klaagliederen 1

    A
    ch, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad.
    Een weduwe is ze geworden, zij die groot was onder de volken,
    de vorstin van de gewesten is tot slavernij vervallen.
    Heel de nacht weent zij, haar wangen zijn nat van tranen.
    Er is niemand die haar troost, niemand van haar vele minnaars;
    geen vriend bleef haar trouw, allen zijn haar vijandig gezind.
    Juda is verbannen na een tijd van nood en zware onderdrukking;
    zij zit neer te midden van de volken, maar vindt geen rust:
    haar vervolgers belagen haar, drijven haar in het nauw.

    De wegen naar Sion treuren, er zijn geen feestgangers meer.
    Haar poorten liggen verlaten, haar priesters zuchten,
    haar meisjes zijn bedroefd. En zijzelf: bitter is haar lot.
    Haar vijanden zijn heer en meester, zo zeker van zichzelf.
    De HEER heeft haar dit aangedaan om haar vele overtredingen.
    Haar kinderen zijn gevangen weggevoerd, voor de vijand uit.
    Sion heeft al haar glans verloren.
    Haar leiders zijn als herten die geen weidegrond meer vinden.
    Ze zijn gevlucht, van al hun kracht beroofd, voor hun vervolgers uit.

    Jeruzalem denkt ten tijde van haar nood en haar zwervend bestaan
    aan alle kostbaarheden die zij vanouds bezat.
    Toen haar volk in handen van de vijand viel, schoot niemand haar te hulp;
    de vijanden die haar zagen, lachten om haar ondergang.
    Haar zware zonden maakten Jeruzalem tot een voorwerp van spot;
    wie haar eerden, verachten haar, nu ze haar naaktheid zien.
    En zij, zij kreunt en zucht en wendt zich af.



    Haar onreinheid kleeft aan de zoom van haar kleed. Dit einde had ze niet voorzien.
    Ontstellend diep is zij gezonken, er is niemand die haar troost.
    – HEER, zie toch mijn nood, zie hoe de vijand zich verheft.

    10 De vijand heeft zijn hand naar haar kostbaarheden uitgestrekt.
    Zij moet aanzien hoe het heiligdom betreden wordt door vreemde volken,
    aan wie u de toegang tot de gemeenschap had ontzegd.
    11 Alle inwoners zuchten en steunen, op zoek naar wat brood,
    ze ruilen hun kostbaarheden voor voedsel, om weer levenskracht te krijgen.
    – HEER, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht.

    12 Jullie die hier voorbijgaan, raakt het jullie niet? Merk toch op en zie:
    is er leed als het leed dat mij wordt aangedaan,
    dat de HEER op de dag van zijn toorn over mij heeft uitgestort?
    13 Hij liet uit de hoogte vuur neerdalen, dat in mijn gebeente brandt.
    Hij spande een valstrik voor mij, hij deed mij terugdeinzen.
    Hij verwoestte mijn leven en maakte me ziek, dag na dag.

    14 Hij heeft mijn overtredingen gebundeld en ze vastgemaakt als een juk;
    ze drukken zwaar op mijn nek, mijn kracht is gebroken.
    De Heer heeft mij uitgeleverd aan hen bij wie ik weerloos ben.
    15 De Heer heeft de machthebbers in mijn midden verworpen,
    hij heeft het tijdstip bepaald om mijn jongemannen te breken.
    De Heer heeft vrouwe Juda in de wijnpers vertrapt.
    16 Hierom ween ik, hierom baden mijn ogen in tranen.
    Oneindig ver weg is mijn trooster, die mij levenskracht geeft.
    Mijn kinderen zijn verbrijzeld, want groot was de overmacht van de vijand.

    17 Sion strekt haar handen uit, maar er is niemand die haar troost.
    De HEER heeft de vijanden rondom tegen Jakob opgeroepen;
    zij bejegenen Jeruzalem alsof ze onrein is.
    18 De HEER staat in zijn recht: ik trotseerde zijn bevel.
    Luister toch, volken, en zie hoe ik lijd:
    mijn meisjes en mijn jongemannen zijn gevangen weggevoerd.
    19 Ik riep om mijn minnaars, maar zij lieten mij in de steek.
    Mijn priesters en oudsten zijn in de stad omgekomen,
    zoekend naar voedsel om in leven te blijven.

    20 HEER, zie mijn ellende: mijn ingewanden staan in brand,
    mijn hart wordt verscheurd, omdat ik zo opstandig ben geweest.
    Buiten berooft het zwaard mij van mijn kinderen, binnen heerst de dood.
    21 Hoor toch hoe ik zucht, er is niemand die mij troost.
    Al mijn vijanden hoorden van mijn rampspoed en juichten uw daden toe:
    de dag die u had bepaald, brak aan. – Laat hen nu delen in mijn lot!
    22 Neem hun verdorvenheid in ogenschouw, en doe met hen
    wat u met mij gedaan hebt vanwege al mijn overtredingen.
    Talrijk zijn mijn verzuchtingen, en mijn hart is ziek.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tweede lied: de HEER als vijand
    Klaagliederen 2

    A
    ch, hoe hult de Heer in zijn toorn Sion in donkere wolken.
    Hij heeft vanuit de hemel Israëls luister ter aarde geworpen,
    hij zag op de dag van zijn toorn niet naar zijn voetenbank om.
    De Heer heeft Jakobs weidegrond meedogenloos verwoest,
    hij heeft in zijn woede de vestingen van Juda vernietigd,
    hij heeft het koninkrijk vernederd en zijn leiders onteerd.
    Hij heeft in brandende toorn Israëls macht gebroken,
    hij trok zijn rechterhand terug, niet langer weerhield hij de vijand.
    Hij is tegen Jakob ontbrand als een laaiend, allesvernietigend vuur.

    Hij spande als een vijand zijn boog, met vaste rechterhand,
    als een tegenstander doodde hij hun kostbaarste bezit.
    Als vuur goot hij zijn gramschap uit over de tent van Sion.
    De Heer was een vijand voor hen: hij verwoestte Israël.
    Hij heeft de paleizen verwoest, de vestingen vernietigd.
    Hij heeft in heel Juda de jammerklachten vermeerderd.

    De HEER heeft de omheining geslecht als bij een tuin,
    en de ontmoetingstent zelf heeft hij vernietigd;
    hij heeft in Sion sabbat en feestdag in onbruik doen raken,
    in zijn hevige toorn heeft hij koning en priester verstoten.
    De Heer heeft zijn altaar versmaad, zijn heiligdom verworpen,
    de muren van Sions paleizen prijsgegeven aan haar vijanden;
    hun stemmen galmen door het huis van de HEER, als op een feestdag.

    De HEER wilde de muur rondom Sion vernietigen:
    hij spande het meetlint, trok zijn verwoestende hand niet terug,
    hij bracht rouw over wallen en muren, die tezamen bezweken.
    Haar poorten zijn ter aarde gezonken, de grendels stukgeslagen en vernield.
    Nu haar koning en leiders onder vreemde volken leven,
    is het onderricht van haar priesters verdwenen;
    haar profeten ontvangen niet langer visioenen van de HEER.
    10 De oudsten van Sion zitten zwijgend op de grond,
    met stof op hun hoofd, gehuld in een rouwkleed.
    De meisjes van Jeruzalem buigen het hoofd ter aarde.

    11 Mijn ogen zijn door tranen verteerd, mijn ingewanden staan in brand,
    mijn maag keert zich om – vanwege de wonden van mijn volk,
    omdat kind en zuigeling versmachten op de pleinen van de stad.
    12 Ze blijven hun moeders vragen: ‘Is er geen brood en wijn?’,
    versmachtend op de pleinen van de stad, als gewonden op het slagveld;
    in de armen van hun moeders stroomt het leven uit hen weg.

    13 Waarmee zal ik je vergelijken, Jeruzalem, welk voorbeeld kan ik je tonen?
    Waaraan zal ik je gelijkstellen, vrouwe Sion? Hoe kan ik je troosten?
    Wijd als de zee gapen je wonden – wie kan je genezen?
    14 Je profeten hebben je bedrogen met valse visioenen –
    hadden ze maar je wandaden onthuld om je lot nog te keren!
    Ze hebben je valse orakels verkondigd om je te misleiden.
    15 Allen die voorbijgaan wringen de handen als ze jou zien;
    ze sissen van afschuw, schudden meewarig het hoofd over Jeruzalem:
    ‘Is dit nu die stad, volmaakt van schoonheid, vreugde voor de wereld?’

    16 Al je vijanden sperren hun mond naar je open;
    ze fluiten, grijnzen en spotten: ‘We hebben haar verwoest!
    Ja, dit is de dag waarop we hoopten, hiernaar hebben wij uitgezien!’
    17 De HEER heeft gedaan wat hij bepaald had, hij bracht ten uitvoer
    wat hij lang geleden had besloten: vernietiging zonder mededogen.
    Hij liet je vijand triomferen, je tegenstanders gaf hij de macht.

    18 Het hart van het volk schreeuwt tot de Heer. – O, muur van Sion,
    laat je tranen stromen als een rivier, dag en nacht,
    aan één stuk door; gun je ogen geen rust.
    19 Weeklaag in de nacht, jammer tot aan de ochtend,
    stort je hart uit als water, ten overstaan van de Heer.
    Hef je handen naar hem op, voor het leven van je kinderen,
    die op elke straathoek van honger versmachten.

    20 HEER, zie mij, merk toch op wie u dit aandoet.
    Moeten vrouwen de kinderen eten die ze zelf hebben gebaard?
    Moeten priester en profeet worden gedood in het heiligdom van de Heer?
    21 Op straat liggen de lijken van mannen, jong en oud,
    mijn meisjes en mijn jongemannen zijn gevallen door het zwaard;
    u doodt hen op de dag van uw toorn, meedogenloos slacht u hen af.
    22 U riep mijn ergste vijanden bijeen, als was het een feestdag.
    Op de dag van de toorn van de HEER kan niemand ontkomen, niemand overleeft;
    de kinderen die ik baarde en grootbracht, worden door mijn vijand gedood.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Derde lied: wanhoop en hoop
    Klaagliederen 3

    I
    k ben de mens die te lijden heeft onder de stok van zijn toorn.
    Hij leidt mij en voert mij – in een lichtloos duister.
    Tegen mij heft hij zijn hand op, steeds opnieuw, dag na dag.
    Mijn vlees en mijn huid doet hij wegteren, en al mijn botten breekt hij.
    Hij sluit mij in en omringt me met gif en tegenspoed.
    Hij laat mij in duisternis wonen, als de doden van eeuwen her.
    Hij trekt een muur rond mij op, ik kan er niet uit; zwaar zijn mijn bronzen ketenen.
    Al schreeuw ik en roep ik om hulp, hij wil mijn gebed niet horen.
    Hij verspert mij de weg met rotsblokken, mijn paden maakt hij krom.
    10 Als een beer loert hij op mij, als een leeuw in het verborgene.
    11 Hij dringt me opzij, hij verscheurt me en verwoest mijn leven.
    12 Hij spant zijn boog en kiest mij als doelwit voor zijn pijlen.
    13 Hij treft mij in het hart met de pijlen uit zijn koker.
    14 Dag na dag moet ik het ontgelden in het spotlied van mijn volk.
    15 Hij verzadigt mij met bittere kruiden, hij geeft me alsem te drinken in overvloed,
    16 hij laat me mijn tanden stukbijten op stenen, hij drukt mij neer in het stof.
    17 Mijn leven is verstoken van vrede, geluk is mij vreemd geworden.
    18 Steeds denk ik: Verdwenen is mijn glans, vervlogen mijn hoop op de HEER.
    19 Gedenk mijn nood en mijn zwervend bestaan, de alsem en het gif.
    20 Telkens als ik mijn lot overdenk, ben ik diep terneergeslagen.
    21 Toch geef ik de hoop niet op, want hieraan houd ik vast:

    22 Genadig is de HEER: wij zijn nog in leven! Zijn ontferming kent geen grenzen.
    23 Elke morgen schenkt hij nieuwe weldaden. – Veelvuldig blijkt uw trouw!
    24 Ik besef: mijn enig bezit is de HEER, al mijn hoop is op hem gevestigd.
    25 Goed is de HEER voor wie hem zoekt en alles van hem verwacht.
    26 Goed is het geduldig te hopen op de HEER die redding brengt.
    27 Goed is het als een mens zijn juk draagt in zijn jeugd.
    28 Laat hij neerzitten, eenzaam en geduldig, als het hem wordt opgelegd.
    29 Laat hij zich neerwerpen en stof likken, misschien is er hoop.
    30 Laat hij zijn wang bieden aan wie hem slaat, laat hij verzadigd raken van hoon.
    31 Want de Heer verwerpt niet voor eeuwig.
    32 Als hij leed berokkent, ontfermt hij zich ook, zo groot is zijn genade;
    33 slechts met tegenzin brengt hij leed en rampspoed over de mensen.
    34 Dat men overal op aarde gevangenen vertrapt,
    35 dat men iemands rechten schendt onder de ogen van de Allerhoogste,
    36 dat men een mens een eerlijk vonnis onthoudt – zou de Heer het niet zien?
    37 Wie is het die spreekt, en het is er? Zou de Heer het niet zijn die gebiedt?
    38 Komt uit de mond van de Allerhoogste niet goed zowel als kwaad?
    39 Wat klaagt een mens zolang hij nog leeft? Laat hij klagen over zijn zonden!

    40 Laten we ons leven onderzoeken en doorvorsen, laten we terugkeren naar de HEER,
    41 laten we met onze handen ook ons hart opheffen tot God in de hemel.
    42 Wij hebben gezondigd, wij zijn opstandig geweest, en u hebt ons niet vergeven.
    43 U hult u in toorn, u achtervolgt en doodt ons zonder mededogen.
    44 U hult u in een wolk, geen gebed dringt tot u door.
    45 U maakt ons tot schuim en uitschot te midden van de volken.
    46 Al onze vijanden sperren hun mond naar ons open.
    47 Angst en afgrijzen, dood en verderf, ze houden ons in hun greep.
    48 Waterbeken stromen uit mijn ogen, om de rampspoed van mijn volk.
    49 Mijn ogen vloeien van tranen, zonder rust, zonder ophouden,
    50 totdat de HEER vanuit de hemel neerkijkt en mij ziet.
    51 Wat ik zie, raakt mij in het hart: het lot van de vrouwen van mijn stad.
    52 Mijn vijanden jaagden fel op mij, als op een vogel, al hadden ze geen reden.
    53 Ze hebben mijn leven gesmoord in de put, mij afgedekt met een steen.
    54 Het water sloot zich boven mijn hoofd, ik dacht: Ik ben verloren.

    55 Uit de diepte van de put roep ik uw naam, HEER.
    56 U hoort mijn stem. Sluit uw oor niet voor mijn zuchten en mijn hulpgeroep.
    57 Altijd als ik roep, bent u nabij; u zegt mij: ‘Wees niet bang.’
    58 U, Heer, neemt het voor mij op, u redt mijn leven.
    59 U, HEER, ziet hoe mij onrecht wordt aangedaan; verschaf mij toch recht.
    60 U doorziet hun wraakzucht, hun samenzwering tegen mij.
    61 U hoort hoe zij mij honen, HEER, en hoe ze samenzweren:
    62 hun vijandige taal en hun gekonkel over mij, de hele dag door.
    63 Zie hen in al hun doen en laten: ik word bezongen in hun spotlied.
    64 HEER, u zult hen laten boeten voor al wat ze misdeden,
    65 u zult hun geest verblinden – laat uw vloek hen treffen!
    66 Laat uw toorn hen achtervolgen, vaag hen weg van onder uw hemel.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vierde lied: Sions schuld en ondergang
    Klaagliederen 4

    A
    ch, hoe heeft het goud zijn glans verloren, het zuivere goud zijn kleur;
    het heilig gesteente ligt op elke straathoek uitgestrooid.
    Het edele volk van Sion, kostbaarder dan het fijnste goud –
    ach, niet meer waard dan een aarden kruik, dan pottenbakkerswerk.
    Zelfs een jakhals biedt haar jongen haar tepels om ze te zogen,
    maar mijn volk is wreed geworden, als een struisvogel in de woestijn.
    Dorst doet de tong van zuigelingen aan hun gehemelte kleven,
    kinderen bedelen om brood, maar niemand reikt het hun aan.
    Wie altijd lekkernijen aten, gaan nu als schimmen over straat,
    wie gekoesterd werden in scharlaken, speuren de mestvaalt af.
    De wandaden van mijn volk zijn groter dan de zonden van Sodom,
    dat in een oogwenk werd weggevaagd, zonder dat een hand het beroerde.
    Ooit waren Sions vorsten smettelozer dan sneeuw, glanzender dan melk,
    roder dan koraal was hun lichaam, als saffier hun verschijning;
    maar nu zijn ze donkerder dan roet, ze worden op straat niet herkend:
    ze zijn vel over been, hun huid is droog en dor als hout.
    Beter te vallen door het zwaard dan te sterven door de honger:
    verstoken van alles wat het land voortbrengt, kwijnt men weg en bezwijkt.
    10 Zachtaardige vrouwen koken hun eigen kinderen,
    die hun tot voedsel dienen, in deze tijd van rampspoed voor mijn volk.

    11 De HEER heeft zijn woede uitgevierd, zijn brandende toorn uitgegoten,
    hij heeft in Sion een vuur ontstoken dat haar fundamenten verteert.
    12 Dat ooit een vijand of tegenstander de poorten van Jeruzalem zou binnengaan –
    de koningen der aarde noch haar bewoners konden het geloven.
    13 Het is om de zonden van haar profeten, om de wandaden van haar priesters:
    zij hebben in haar midden het bloed van de rechtvaardigen vergoten.
    14 Verblind wankelden zij door de straten, en besmeurd met bloed;
    niemand was er die het waagde hun kleren aan te raken.
    15 ‘Ga weg! Onrein!’ riep men hun toe. ‘Weg! Ga weg, raak niets aan!’
    Ze zijn vertrokken en doolden rond, want overal zei men: ‘Hier kunnen ze niet blijven.’
    16 De HEER zelf heeft hen verstrooid, hij ziet niet langer naar hen om.
    Voor de priesters bestaat geen eerbied meer, voor de oudsten geen ontzag.

    17 We zien aldoor smachtend uit naar hulp – tevergeefs.
    We staan op de uitkijk, maar het volk waarnaar wij uitzien brengt geen redding.
    18 De vijand volgt ons bij iedere stap, we kunnen ons niet meer buiten vertonen.
    Ons einde is nabij, onze dagen zijn geteld, ja, ons einde is gekomen.
    19 Sneller dan adelaars in de lucht zijn onze vervolgers,
    ze jagen op ons in de bergen, beloeren ons in de woestijn.
    20 De gezalfde van de HEER, de adem van ons leven, is in hun kuil gevangen,
    hij in wiens schaduw wij hoopten te leven, te midden van de volken.

    21 Wees maar vrolijk en blij, Edom, jij die woont in het land Us –
    toch wordt ook jou de beker aangereikt, je zult dronken worden en naakt staan.
    22 Sion, je hebt voor je wandaden geboet, de HEER zal je niet meer verbannen;
    maar jouw wandaden, Edom, zal hij bestraffen, jouw zonden worden blootgelegd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vijfde lied: gebed om mededogen
    Klaagliederen 5

    G
    edenk, HEER, wat ons is overkomen, merk toch op, zie onze smaad:

    Ons eigen land is de vreemdeling toegevallen, ons bezit de buitenlander.
    Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn weduwe geworden.
    We moeten betalen om ons eigen water te drinken, en ons hout moeten we kopen.
    We worden op de nek gezeten, we worden afgebeuld, ons wordt geen rust gegund.
    We zochten steun bij Egypte, vroegen Assyrië om voedsel.
    Onze voorouders hebben gezondigd; zij zijn er niet meer, nu dragen wij hun schuld.
    Slaven heersen over ons, en niemand die ons uit hun greep verlost.
    Bedreigd vanuit de woestijn halen we de oogst binnen, met gevaar voor eigen leven.
    10 Onze huid gloeit als een oven, door de koorts van de honger.

    11 Vrouwen hebben ze verkracht in Sion, meisjes in de steden van Juda.
    12 Vorsten hebben ze opgehangen, de oudsten worden geminacht.
    13 Jongemannen moeten molenstenen torsen, jongens wankelen onder een last van hout.
    14 De oudsten zijn verdwenen uit de poort, de jeugd staakt het snarenspel.
    15 De vreugde is verdwenen uit ons hart, onze reidans is veranderd in rouw.
    16 De kroon is van ons hoofd gevallen. Wee ons, wij hebben gezondigd!
    17 Dit is wat ons hart zo ziek maakt, en onze ogen troebel:
    18 dat de Sion nu een woestenij is, dat vossen er ronddolen.

    19 Maar u, HEER, zetelt voor eeuwig, uw troon staat vast van geslacht op geslacht.
    20 Waarom zou u ons voorgoed vergeten, ons voor altijd verlaten?
    21 Breng ons terug bij u, HEER, laat ons terugkeren, laat het ons gaan als voorheen.
    22 Werkelijk, u hebt ons geheel en al verworpen, uw toorn tegen ons is onbegrensd.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs