Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog




Foto
Foto
Inhoud blog
  • Mozes zegen en zijn dood
  • Laatste aanwijzingen; het lied van Mozes
  • Mozes opvolging
  • Verdere vermaningen
  • Zegen en vloek
  • Aanwijzingen voor de plechtigheden na de oversteek
  • Gebeden bij het afdragen van gaven; slotwoord van Mozes
  • Diverse voorschriften
  • Over seksuele misdrijven
  • Diverse voorschriften
  • Familierecht
  • Over zaken van leven en dood
  • Over rechters, koningen, priesters en profeten
  • Over de grote feesten
  • Over plichten op gezette tijden
  • Verboden rouwgebruiken; over reine en onreine dieren
  • Tegen verleiding tot afgodendienst
  • Eén plaats om te offeren
  • Gehoorzaamheid leidt tot voorspoed
  • Geen reden voor zelfverheffing
  • Vergeet in voorspoed de HEER niet
  • Omgang met andere volken
  • De HEER is de enige
  • Afkondiging van de tien geboden
  • Aanwijzing van vrijplaatsen
  • Terugblik op Israëls geschiedenis
    De Bijbel online lezen.
    Deuteronomium
    De titel van het boek Deuteronomium is afgeleid van het Griekse woord deuteronomion, dat ‘tweede wet’ betekent. Het gaat om wetten die bekend zijn uit Exodus, Leviticus en Numeri en die hier herhaald of opnieuw geformuleerd worden. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Devariem, ‘Woorden’, naar de eerste woorden van het boek. Deuteronomium is het vijfde en laatste boek van de Pentateuch, de verzameling van vijf boeken die in de Joodse traditie de Tora wordt genoemd. Vanaf de tijd van Ezra en Nehemia (rond 450 v.Chr.) werden deze boeken aan Mozes toegeschreven. Daarom spreekt men ook wel van ‘de vijf boeken van Mozes’. Deuteronomium vormt samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    26-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terugblik op Israëls geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






    Deuteronomium 1


    D
    it is de toespraak die Mozes tot heel Israël heeft gehouden in de dorre vlakte aan de overkant van de Jordaan, ter hoogte van Suf, tussen Paran aan de ene kant en Tofel, Laban, Chaserot en Di-Zahab aan de andere. (Het is elf dagreizen van de Horeb naar Kades-Barnea, als men de route door het Seïrgebergte volgt.) Veertig jaar na het vertrek uit Egypte, op de eerste dag van de elfde maand, sprak Mozes het volk van Israël toe zoals de HEER hem had opgedragen. Dat gebeurde nadat hij Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde, had verslagen, alsook koning Og van Basan, die zetelde in Astarot en Edreï. Aan de overkant van de Jordaan, in Moab, begon Mozes het volk te onderrichten, duidelijk en uitvoerig:

    De HEER, onze God, heeft bij de Horeb tegen ons gezegd: ‘Jullie zijn nu lang genoeg bij deze berg gebleven. Breek het kamp op en trek naar het bergland van de Amorieten en naar het gebied van de naburige volken: de Jordaanvallei, het bergland, het heuvelland, de Negev en de kuststrook – de gebieden van de Kanaänieten – en de Libanon tot aan de grote rivier de Eufraat. Heel dat gebied schenk ik jullie. Trek het binnen en neem het in bezit, want dat is het land dat de HEER jullie voorouders Abraham, Isaak en Jakob en hun nageslacht onder ede heeft beloofd.’
    Daarna heb ik tegen u gezegd: ‘Ik alleen kan de verantwoordelijkheid voor u niet dragen. 10 De HEER, uw God, heeft u zo in aantal doen toenemen dat u nu zo talrijk bent als de sterren aan de hemel, 11 en moge hij, de God van uw voorouders, u nog duizendmaal zo talrijk maken en u zegenen zoals hij heeft beloofd. 12 Maar hoe zou ik alleen de last van uw problemen en geschillen kunnen dragen? 13 Wijs daarom in elke stam bekwame, verstandige en ervaren mannen aan, dan zal ik hen als leiders over u aanstellen.’ 14 Toen antwoordde u: ‘Uw voorstel is goed, dat zullen we doen.’ 15 Daarop koos ik de hoofden van uw stammen uit, bekwame, ervaren mannen, en gaf hun de leiding over groepen van duizend man, van honderd, van vijftig en van tien; anderen stelde ik voor uw stammen als schrijver aan. 16 De rechters gaf ik toen deze instructie: ‘Hoor beide partijen en doe rechtvaardig uitspraak, zowel tussen twee volksgenoten als wanneer er een vreemdeling bij betrokken is. 17 Oordeel zonder aanzien des persoons, hoor de arme evengoed als de rijke. Laat u door niemand bang maken, want u spreekt recht namens God. Wanneer iets u te moeilijk is, leg het dan aan mij voor en ik zal me erover buigen.’ 18 En zo heb ik u destijds vele aanwijzingen gegeven.
    19 Vanaf de Horeb zijn we dwars door die grote, verschrikkelijke woestijn getrokken, die u nog lang zal heugen, naar het bergland van de Amorieten, zoals de HEER, onze God, ons had opgedragen. Ten slotte kwamen we bij Kades-Barnea. 20 Toen zei ik tegen u: ‘U bent nu het bergland van de Amorieten genaderd, dat de HEER, onze God, ons zal geven. 21 Hij is het die u dat gebied schenkt. Welnu, trek verder en neem het in bezit, want zo heeft de HEER, de God van uw voorouders, het bepaald. Wees niet bang en laat u door niets ontmoedigen.’ 22 Toen bent u allemaal bij me gekomen en u zei: ‘We willen mannen vooruitsturen om het land te verkennen. Dan kunnen zij ons verslag uitbrengen en ons vertellen welke route we moeten nemen en langs welke steden we komen.’ 23 Ik vond dat een goed voorstel en koos twaalf mannen uit, één per stam. 24 Zij zijn eropuit gegaan, het bergland in getrokken en uiteindelijk in het Eskoldal aangekomen. Na verkenning van het dal 25 plukten ze daar vruchten, namen die mee en deden ons verslag. ‘Het is prachtig,’ vertelden ze, ‘dat land dat de HEER, onze God, ons zal geven!’
    26 Maar u wilde niet verder trekken en verzette u tegen het bevel van de HEER, uw God. 27 U zat in uw tenten te klagen: ‘De HEER moet ons wel haten! Hij heeft ons alleen maar uit Egypte weggehaald om ons uit te leveren aan de Amorieten en om ons te laten uitroeien. 28 Waar gaan we eigenlijk heen? De moed is ons in de schoenen gezonken toen onze verkenners vertelden dat de mensen daar sterker en langer zijn dan wij, dat ze in grote steden met hemelhoge versterkingen wonen en dat er zelfs reuzen leven.’ 29 Toen heb ik u geantwoord: ‘Er is geen enkele reden om bang voor hen te zijn. 30 De HEER, uw God, die voor u uit gaat, zal immers voor u strijden. U hebt toch gezien hoe hij het in Egypte voor u opnam, 31 en ook in de woestijn, waar u ervaren hebt dat de HEER, uw God, u gedragen heeft zoals een vader zijn kind draagt, de hele weg die u gegaan bent tot uw aankomst hier.’ 32 Desondanks vertrouwde u niet op de HEER, uw God, 33 hoewel hij u voorging op uw weg om een plaats voor u te zoeken waar u uw kamp kon opslaan, en u ’s nachts met een vuur en overdag met een wolk de weg wees die u moest gaan.
    34 Toen de HEER u hoorde klagen, ontstak hij in woede. Hij zwoer: 35 ‘Niemand van deze verdorven generatie zal het goede land zien dat ik jullie voorouders onder ede heb beloofd. 36 Alleen Kaleb, de zoon van Jefunne, zal het zien; aan hem en zijn zonen zal ik het gebied geven dat hij verkend heeft, want hij bleef volledig op de HEER vertrouwen.’ 37 Door uw schuld werd de HEER ook kwaad op mij: ‘Ook jij mag het land niet in,’ zei hij. 38 ‘Maar je rechterhand Jozua, de zoon van Nun, zal het wél binnengaan. Bereid hem voor op zijn taak; hij zal het land aan Israël in bezit geven. 39 En jullie kinderen, die volgens jullie buitgemaakt zouden worden, jullie kinderen die zich nog niet bewust zijn van goed en kwaad, mogen dat land ook binnengaan. Aan hen zal ik het geven, zij zullen het in bezit nemen. 40 Maar jullie moeten nu omkeren en de woestijn weer in trekken, in de richting van de Rode Zee.’
    41 Toen hebt u mij geantwoord: ‘Wij hebben gezondigd tegen de HEER. Maar nu zullen we ten strijde trekken, zoals de HEER, onze God, ons heeft opgedragen.’ En nadat ieder van u zijn wapens had aangegord, wilde u in uw overmoed naar de bergen trekken. 42 Maar de HEER droeg mij op u te waarschuwen: ‘Trek niet ten strijde – anders zullen jullie door je vijanden verslagen worden, want ik ben niet in jullie midden.’ 43 Ik heb u dat gezegd, maar u wilde niet luisteren en verzette u tegen het bevel van de HEER. U had de euvele moed om toch naar de bergen op te trekken. 44 De Amorieten, die daar wonen, kwamen op u af en achtervolgden u als een zwerm bijen. Ze brachten u in het Seïrgebergte een verpletterende nederlaag toe en joegen u na tot aan Chorma. 45 Na terugkomst klaagde u uw nood bij de HEER, maar hij wilde niet naar u luisteren en hield zich doof. 46 Zo bent u lange tijd in Kades gebleven.

    Deuteronomium 2

    Ten slotte zijn we omgekeerd en de woestijn weer in getrokken, in de richting van de Rode Zee, zoals de HEER mij had opgedragen. Jarenlang trokken we om het Seïrgebergte heen.
    Toen zei de HEER tegen mij: ‘Jullie zijn nu lang genoeg om dit gebergte heen getrokken. Keer om en ga naar het noorden. En jij moet het volk voorhouden: “Straks komen jullie door het gebied van jullie broeders, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen. Zij zullen bang voor jullie zijn, maar jullie moeten jezelf goed in acht nemen en hen niet uitdagen. Ik geef jullie nog niet het kleinste stukje van hun land; het Seïrgebergte heb ik immers aan Esau in eigendom gegeven. Het voedsel dat jullie nodig hebben moet je gewoon van hen kopen, en ook voor je drinkwater moet je hun betalen. Want de HEER, jullie God, heeft jullie gezegend in alles wat je ondernomen hebt. Hij heeft op heel die tocht door de grote woestijn over je gewaakt. De HEER, jullie God, stond jullie terzijde, veertig jaar lang, en het heeft je aan niets ontbroken.”’
    Toen wij onze broeders in Seïr, Esaus afstammelingen, achter ons gelaten hadden, verlieten we de route die van Elat en Esjon-Geber door de Araba loopt, en trokken we naar de woestijn van Moab. Toen zei de HEER tegen mij: ‘Je mag de Moabieten niet vijandig bejegenen en hen niet uitdagen, want ik geef je van hun land niets in bezit; ik heb Ar immers aan de nakomelingen van Lot in eigendom gegeven.’ 10 (Vroeger woonden daar de Emieten, een groot en machtig volk van reuzen zoals de Enakieten. 11 Evenals de Enakieten worden zij tot de Refaïeten gerekend; in Moab worden ze Emieten genoemd. 12 En in Seïr woonden vroeger de Chorieten, maar de afstammelingen van Esau hebben zich van hun land meester gemaakt door hen uit te roeien en zich in hun plaats daar te vestigen, net zoals de Israëlieten gedaan hebben met het land dat de HEER hun in bezit heeft gegeven.) 13 De HEER zei: ‘Breek op en steek het dal van de Zered over,’ en dat hebben we gedaan. 14 Tussen ons vertrek uit Kades-Barnea en de oversteek van de Zered waren er achtendertig jaar verstreken. Uiteindelijk was er van de eerste generatie geen weerbare man meer over in ons kamp, zoals de HEER gezworen had. 15 Ook had de HEER er eigenhandig voor gezorgd dat ze in paniek het kamp uit gevlucht waren en ten slotte allemaal de dood hadden gevonden.
    16 Toen dus alle weerbare mannen waren gestorven, 17 zei de HEER tegen mij: 18 ‘Vandaag trek je door Ar heen, het gebied van Moab. 19 Je zult dan in de buurt komen van de Ammonieten. Bejegen ook hen niet vijandig en daag hen niet uit. Ook van het land van de Ammonieten geef ik je niets in bezit; ik heb het aan de nakomelingen van Lot in eigendom gegeven.’ 20 (Ook dat wordt beschouwd als land van de Refaïeten, die daar vroeger woonden; in Ammon worden ze Zamzummieten genoemd. 21 Het was een groot en machtig volk van reuzen zoals de Enakieten, maar de HEER heeft hen uitgeroeid, zodat de Ammonieten zich meester konden maken van hun land en zich daar in hun plaats konden vestigen. 22 Hetzelfde heeft hij gedaan voor de afstammelingen van Esau in Seïr. Ter wille van hen heeft hij de Chorieten uitgeroeid, waarna zij zich meester maakten van hun land en zich daar in hun plaats vestigden; zij wonen er tot op de dag van vandaag. 23 En zo hebben ook de Kaftorieten, afkomstig van Kreta, de Awwieten uitgeroeid die in de buurt van Gaza in dorpen woonden, en zich daar in hun plaats gevestigd.) 24 De HEER zei: ‘Breek nu het kamp op en steek het dal van de Arnon over. Hierbij lever ik Sichon, de Amoritische koning van Chesbon, met zijn land aan je uit. Val aan, daag hem uit en neem zijn land in bezit. 25 Vanaf dit moment laat ik alle volken ter wereld van angst voor jullie sidderen. Wanneer ze de geruchten over jullie horen, zullen ze jullie komst met schrik en beven tegemoet zien.’
    26 Ik stuurde toen vanuit de woestijn van Kedemot gezanten naar koning Sichon van Chesbon met een vredelievende boodschap. Ik vroeg hem: 27 ‘Sta mij toe door uw land te trekken. Ik verzeker u dat ik de hoofdweg zal volgen en er niet van zal afwijken, naar links noch naar rechts. 28 Verkoop me het voedsel dat ik nodig heb en laat me voor mijn drinkwater betalen. Vergun me slechts om te voet uw land door te trekken, 29 zoals Esaus afstammelingen in Seïr en de Moabieten in Ar me dat hebben toegestaan, tot ik de Jordaan ben overgestoken naar het land dat de HEER, onze God, ons zal geven.’ 30 Maar koning Sichon van Chesbon weigerde ons door zijn land te laten trekken. Want de HEER, uw God, had hem koppig en onverzettelijk gemaakt omdat hij hem aan u wilde uitleveren, wat ook gebeurd is. 31 De HEER zei tegen mij: ‘Ik laat je zegevieren over Sichon en zijn land. Val hem aan en neem zijn land in bezit.’ 32 Sichon trok tegen ons ten strijde. Hij rukte met zijn hele leger op naar Jahas. 33 Maar de HEER, onze God, schonk ons de overwinning. We brachten Sichon en zijn zonen ter dood en versloegen zijn hele leger. 34 We veroverden toen al zijn steden en doodden er de mannen, vrouwen en kinderen; we lieten niemand in leven. 35 Maar het vee en de goederen van de veroverde steden maakten we voor onszelf buit. 36 Vanaf Aroër aan de rand van het Arnondal – vanaf de stad in het dal – tot aan Gilead toe was geen stad voor ons onneembaar; de HEER, onze God, liet ons over dit hele gebied zegevieren. 37 Maar het land van de Ammonieten, het hele stroomgebied rond de bovenloop van de Jabbok en de steden in de bergen, hebben we ongemoeid gelaten, want die gebieden had de HEER, onze God, ons ontzegd.

    Deuteronomium 3

    Daarna zijn we verder getrokken, in de richting van Basan. Maar koning Og van Basan trok tegen ons ten strijde. Hij rukte met zijn voltallige leger op naar Edreï. Toen zei de HEER tegen mij: ‘Je hoeft niet bang voor hem te zijn, want ik lever hem aan je uit, met heel zijn leger en zijn land. Doe met hem hetzelfde als wat je gedaan hebt met Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde.’ En zo leverde de HEER, onze God, koning Og van Basan met zijn voltallige leger aan ons uit. We versloegen hem en doodden al de zijnen – niemand van hen bleef in leven. We veroverden al zijn steden, zestig in getal, en bezetten het hele gebied van Argob, het rijk waarover Og in Basan heerste. Er was geen stad die we hem niet afnamen – zonder uitzondering steden die met hoge muren en poorten met grendels waren versterkt –, en verder een zeer groot aantal nederzettingen. We doodden alle inwoners, zoals we eerder hadden gedaan bij Sichon, de koning van Chesbon. In elke stad doodden we de mannen, vrouwen en kinderen. Het vee en de goederen van de steden maakten we echter voor onszelf buit.
    Zo hebben wij toen het gebied aan de oostkant van de Jordaan, vanaf het Arnondal tot aan het Hermongebergte, op die twee Amoritische koningen veroverd. (De inwoners van Sidon noemen de Hermon Sirjon, de Amorieten Senir.) 10 Het omvatte alle steden van de hoogvlakte, heel Gilead en heel Basan tot aan Salka en Edreï toe, kortom, alle steden in het rijk van Og. 11 (Koning Og van Basan was de enig overgebleven afstammeling van de Refaïeten. Zijn bed – te zien in Rabba, de hoofdstad van Ammon – is van ijzer en maar liefst negen el lang en vier breed, gemeten in de gewone el.)
    12 Wij hebben dat land in bezit genomen, en ik heb het gebied met alle steden vanaf Aroër op de rand van het Arnondal tot halverwege het bergland van Gilead toegewezen aan de stammen Ruben en Gad. 13 De rest van Gilead en heel Basan, het rijk van Og, het hele gebied van Argob, heb ik aan de helft van de stam Manasse toegewezen. (Heel Basan wordt ook wel het land van de Refaïeten genoemd.) 14 Jaïr, een nakomeling van Manasse, veroverde het gebied van Argob tot aan de grens met Gesur en Maächa en noemde Basan de Dorpen van Jaïr, naar zichzelf, en zo heet het tot op de dag van vandaag. 15 Aan Manasses zoon Machir wees ik dus Gilead toe. 16 De stammen Ruben en Gad gaf ik het stuk ten zuiden van Gilead tot aan het Arnondal, vanaf het midden van de Arnon, die een natuurlijke grens vormt, tot aan het dal van de Jabbok, de grens met het land van de Ammonieten. 17 Verder de Jordaanvallei, met de Jordaan als natuurlijke grens, tussen het Meer van Kinneret en de Zoutzee, ofwel de Dode Zee, tot aan de rotskloven van de Pisga aan de oostkant daarvan.
    18 Ik heb u toen het volgende opgedragen: ‘De HEER, uw God, heeft u dit land gegeven om het in bezit te nemen. Nu moeten uw weerbare mannen als voorhoede voor uw broeders, het volk van Israël, uit trekken. 19 Alleen uw vrouwen, kinderen en vee – ik weet hoeveel vee u hebt – mogen in de steden blijven die ik u heb toegewezen, 20 totdat de HEER ook uw broeders vrede heeft gegeven en ook zij het land in bezit hebben genomen dat de HEER, uw God, hun geeft aan de overkant van de Jordaan. Pas dan mag ieder van u teruggaan naar zijn eigen grond, die hij van mij heeft gekregen.’ 21 Jozua heb ik toen op het hart gedrukt: ‘Jij hebt met eigen ogen gezien wat de HEER, je God, met die twee koningen heeft gedaan. Precies zo zal de HEER doen met alle vorsten die je na de oversteek zult treffen. 22 Je hoeft niet bang voor hen te zijn, want het is de HEER, je God, zelf die voor jullie strijdt.’
    23 En ik heb de HEER gesmeekt: 24 ‘HEER, mijn God, u bent begonnen uw dienaar uw grootheid en kracht te tonen. Welke god in de hemel of op aarde kan uw daden en uw macht evenaren? 25 Sta mij toch toe over te steken en dat goede land aan de overkant van de Jordaan te zien, die mooie bergen en de Libanon.’ 26 Maar door uw schuld was de HEER tegen mij in woede ontstoken en hij weigerde naar mij te luisteren. Hij zei: ‘Genoeg, zwijg hier verder over! 27 Beklim de Pisga en kijk vanaf de top uit naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk goed om je heen, want je zult de Jordaan niet oversteken. 28 Draag het bevel over aan Jozua en bereid hem voor op zijn taak. Hij zal het volk voorgaan en hun het land in bezit geven dat jij zult zien liggen.’ 29 Zo bleven wij in de vallei, ter hoogte van Bet-Peor.

    Deuteronomium 4

    Luister dus, Israël, naar de wetten en de regels waarin ik u onderwijs en kom ze na. Dan blijft u in leven en kunt u het land in bezit nemen dat de HEER, de God van uw voorouders, u zal geven. Voeg niets toe aan wat ik u voorschrijf en doe er niets van af. Houd u aan de geboden die ik u geef; het zijn de geboden van de HEER, uw God. U hebt met eigen ogen gezien wat de HEER in Baäl-Peor heeft gedaan. Iedereen die zich met de Baäl van de Peor had afgegeven, heeft hij uit uw midden weggevaagd. U daarentegen bleef de HEER, uw God, toegedaan en bent nu allemaal nog in leven.
    Zoals de HEER, mijn God, mij heeft opgedragen, leer ik u wetten en regels waarnaar u moet handelen in het land dat u in bezit zult nemen. Leef ze strikt na, dan toont u wijsheid en inzicht. Alle volken die dat zien en van deze wetten horen, zullen zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’ Want welk volk, hoe groot ook, heeft goden zo dichtbij als wij de HEER, onze God, telkens als wij hem om hulp roepen? En welk volk, hoe groot ook, heeft wetten en regels zo rechtvaardig als het onderricht dat ik u nu geef? Wees gewaarschuwd en neem u zorgvuldig in acht, zodat u nooit vergeet wat u met eigen ogen hebt gezien, maar de herinnering daaraan levendig houdt en alles aan uw kinderen en kleinkinderen doorvertelt.
    10 Vertel ze hoe u bij de Horeb voor de HEER, uw God, verscheen, nadat hij tegen mij had gezegd: ‘Roep het volk bijeen, dan maak ik hun mijn geboden bekend. Dan leren ze ontzag voor mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij.’ 11 Op die dag kwam u schoorvoetend naar de voet van de berg, waaruit vuur hemelhoog opvlamde, te midden van duisternis en dreigende, donkere wolken. 12 Toen sprak de HEER tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem. 13 Hij maakte de regels van het verbond bekend, de tien geboden. Hij schreef ze op twee stenen platen en eiste dat u zich eraan zou houden. 14 Mij droeg de HEER toen op om u de wetten en regels te leren die u moet nakomen in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. 15 Maar aangezien u geen gedaante hebt gezien toen de HEER u op de Horeb vanuit het vuur toesprak, moet u zich zorgvuldig in acht nemen: 16 misdraag u niet door een godenbeeld te maken, een afbeelding van welk wezen dan ook, man of vrouw, 17 of van een dier dat op het land leeft of van de vogels in de lucht, 18 van kruipende dieren of van vissen in het water onder de aarde. 19 En als u omhoog kijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd. 20 Want u bent door de HEER uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om hem als zijn eigen volk toe te behoren, zoals nu het geval is.
    21 Door uw schuld is de HEER kwaad op mij geworden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en het goede land niet binnen zou gaan dat hij u als grondgebied zou geven. 22 Ik moet hier sterven, ik zal de Jordaan niet oversteken, maar u mag wel oversteken en het land in bezit nemen. 23 Zorg er dan voor dat u het verbond dat de HEER, uw God, met u heeft gesloten niet vergeet door tegen zijn gebod in iets af te beelden en een godenbeeld te maken. 24 Want de HEER, uw God, is een verterend vuur, hij duldt geen andere goden naast zich. 25 Als u eenmaal in dat land geworteld bent en er kinderen en kleinkinderen hebt gekregen, en u gaat u misdragen door een godenbeeld te maken, een afbeelding van wat dan ook, en u tergt de HEER, uw God, door te doen wat slecht is in zijn ogen – 26 ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd. 27 De HEER zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven. 28 Daar zult u dan andere goden vereren, goden van hout en van steen, door mensen gemaakt, goden die niet kunnen horen en zien, niet eten en niet ruiken. 29 Maar ten slotte zult u de HEER, uw God, weer zoeken, en hem ook vinden, als u hem tenminste met hart en ziel zoekt. 30 Wanneer dit alles u overkomt zult u, door de nood gedreven, naar de HEER, uw God, terugkeren en naar hem luisteren. 31 Want de HEER, uw God, is een God van liefde. Hij zal u niet verlaten en u niet in het verderf storten. Wat hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, vergeet hij niet.
    32 Ga de hele geschiedenis maar eens na, vanaf de dag dat God de mens op aarde schiep, en doorkruis de hele wereld van het uiterste oosten tot het uiterste westen: is zoiets geweldigs ooit voorgekomen, heeft men ooit iets dergelijks vernomen? 33 Is er ooit een volk geweest dat net als u vanuit een vuur de stem van een god heeft gehoord en dat heeft overleefd? 34 Is er ooit een god geweest die het heeft aangedurfd zich een volk toe te eigenen waarover een ander volk macht uitoefende, en die dat deed met grootse daden, met tekenen en wonderen en felle strijd, met sterke hand en opgeheven arm, en op angstaanjagende wijze – zoals u met eigen ogen de HEER, uw God, in Egypte hebt zien doen? 35 U bent er getuige van geweest opdat u zou beseffen dat de HEER de enige God is; er is geen ander naast hem. 36 Vanuit de hemel heeft hij zijn stem laten horen om u op te voeden, en op aarde heeft hij u dat grote vuur laten zien en vanuit het vuur zijn geboden bekendgemaakt. 37 De HEER heeft uw voorouders liefgehad en hun nageslacht uitgekozen, en hij zelf heeft u met zijn grote macht uit Egypte bevrijd 38 en ter wille van u volken verdreven die groter en machtiger waren dan u, om u hun land binnen te leiden en het u in eigendom te geven, zoals dat nu gebeurt. 39 Wees u er daarom van bewust en laat goed tot u doordringen dat de HEER de enige God is, boven in de hemel en hier beneden op de aarde; een ander is er niet. 40 Houd u altijd aan zijn wetten en geboden, zoals ik ze u vandaag geef. Dan zal het u en uw kinderen goed gaan, en zult u lang mogen leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aanwijzing van vrijplaatsen
    41 Toen wees Mozes in het gebied ten oosten van de Jordaan drie steden aan 42 waarheen iemand kon uitwijken die zonder opzet en zonder hem ooit te hebben gehaat een ander had gedood. Zo iemand kon in leven blijven als hij naar een van die steden vluchtte. 43 Voor de stam Ruben was het Beser op het onontgonnen deel van de hoogvlakte, voor Gad Ramot in Gilead, en voor Manasse Golan in Basan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afkondiging van de tien geboden
    44 Dit is het onderricht dat Mozes de Israëlieten heeft gegeven. 45 Hier volgen de bepalingen, wetten en regels die Mozes ten overstaan van de Israëlieten heeft afgekondigd nadat ze uit Egypte weggetrokken waren. 46 Dat gebeurde aan de overkant van de Jordaan, in het dal tegenover Bet-Peor, in het land dat had toebehoord aan Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde en die evenals koning Og van Basan door Mozes en de Israëlieten op hun tocht uit Egypte verslagen werd, 47 waarbij het hele gebied van deze twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan door hen in bezit werd genomen, 48 vanaf Aroër op de rand van het Arnondal tot aan de Sionberg, ofwel de Hermon, 49 met de hele vallei aan de oostkant van de Jordaan tot waar de rotskloven van de Pisga in de Dode Zee afdalen.

    Deuteronomium 5

    Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe:
    Luister, Israël, naar de wetten en de regels die ik u vandaag bekendmaak. Maak ze u eigen en leef ze strikt na. De HEER, onze God, heeft bij de Horeb een verbond met ons gesloten. Niet met onze voorouders heeft hij dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier nu levend en wel bij elkaar zijn. De HEER heeft zich daar vanuit het vuur rechtstreeks tot u gericht. Ik stond toen tussen hem en u in om zijn woorden aan u door te geven, want u was bang voor het vuur en durfde de berg niet op. Dit zei de HEER:
    ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
    Vereer naast mij geen andere goden.
    Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; 10 maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
    11 Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
    12 Neem de sabbat in acht, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. 13 Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 14 maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u. 15 Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God, u met sterke hand en opgeheven arm bevrijdde. Daarom heeft hij u opgedragen de sabbat te houden.
    16 Toon eerbied voor uw vader en uw moeder, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden. Dan wordt u gezegend met een lang leven en met voorspoed in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
    17 Pleeg geen moord.
    18 Pleeg geen overspel.
    19 Steel niet.
    20 Leg over een ander geen vals getuigenis af.
    21 Zet uw zinnen niet op de vrouw van een ander, en laat evenmin uw oog vallen op zijn huis, of op zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’
    22 De HEER heeft deze woorden – deze, en niet meer – tot u gesproken toen u daar bijeen was. Met een geweldig stemgeluid kondigde hij op de berg zijn geboden af, vanuit vuur en dreigende, donkere wolken, en hij schreef ze op twee stenen platen en gaf die aan mij. 23 Toen u die stem had gehoord vanuit de duisternis, terwijl de berg in vuur en vlam stond, zijn uw stamhoofden en oudsten bij mij gekomen 24 met de woorden: ‘Zojuist heeft de HEER, onze God, ons zijn luister en zijn grootheid laten zien en hebben we zijn stem uit het vuur gehoord. We hebben vandaag ondervonden dat God met mensen spreekt zonder dat het hun het leven hoeft te kosten. 25 Maar moeten we ons leven nu opnieuw op het spel zetten? Dit enorme vuur zal ons levend verbranden! Als we de stem van de HEER, onze God, nogmaals horen, zullen we zeker sterven. 26 Want er is toch geen mens die net als wij de stem van de levende God vanuit het vuur heeft horen spreken en het heeft kunnen navertellen? 27 Kunt u niet gaan om te horen wat de HEER zeggen wil? Als u zijn woorden dan aan ons overbrengt, zullen wij luisteren en ernaar handelen.’ 28 Toen de HEER hoorde wat u me vroeg, zei hij tegen mij: ‘Ik heb gehoord wat het volk tegen je zei; ze hebben goed gesproken. 29 Hadden ze altijd maar zo’n verlangen om mij te vereren en mijn geboden na te leven; voor eeuwig zou het hun en hun kinderen goed gaan.’ 30 En hij vervolgde: ‘Stuur hen nu maar terug naar hun tenten. 31 Maar jij moet hier blijven, bij mij, dan zal ik jou alle geboden, wetten en regels bekendmaken die je hun moet leren en die zij moeten naleven in het land dat ik hun in bezit zal geven.’
    32 Het is nu aan u om ze in acht te nemen, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen; wijk er op geen enkele manier van af. 33 Volg steeds de weg die hij u heeft gewezen, dan zult u in leven blijven en er wél bij varen en lang mogen wonen in het land dat u in bezit krijgt.

    Deuteronomium 6

    Dit zijn de geboden, wetten en regels die ik u in opdracht van de HEER, uw God, moet leren en die u moet naleven in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. U moet voor de HEER, uw God, ontzag tonen door u te houden aan zijn wetten en geboden, zoals ik die nu aan u geef; dat geldt voor u, zolang u leeft, en voor uw kinderen en uw kleinkinderen. Dan zult u met een lang leven gezegend worden. Luister dus, Israël, en neem ze nauwlettend in acht. Dan zal het u goed gaan in het land dat overvloeit van melk en honing, en zult u sterk in aantal toenemen, zoals de HEER, de God van uw voorouders, u heeft toegezegd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De HEER is de enige
    Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! Heb daarom de HEER, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad.
    10 Straks brengt de HEER, uw God, u naar het land dat hij u zal geven, zoals hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd. U krijgt daar grote, mooie steden, die u niet zelf hebt gebouwd, 11 huizen vol voorraden, die u niet hebt aangelegd, regenputten, die u niet hebt uitgehouwen, en wijnstokken en olijfbomen, die u niet hebt geplant. Als u daar in overvloed leeft, 12 zorg er dan voor dat u de HEER niet vergeet, die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. 13 Heb alleen ontzag voor de HEER, uw God, dien hem en zweer alleen bij zijn naam. 14 Laat u niet in met de goden van de omringende volken; 15 u zou daarmee de toorn van de HEER over u afroepen en hij zou u van de aardbodem wegvagen. Want de HEER, uw God, die in uw midden is, duldt geen andere goden naast zich. 16 Stel hem niet op de proef, zoals u bij Massa deed. 17 Leef de geboden, de bepalingen en de wetten die de HEER, uw God, u heeft voorgehouden, zorgvuldig na 18 en doe wat goed is in zijn ogen. Dan zal het u goed gaan en kunt u het goede land in bezit nemen dat hij uw voorouders onder ede heeft toegezegd. 19 Al uw vijanden zal hij voor u op de vlucht drijven, zoals hij heeft beloofd.
    20 Wanneer uw kinderen u later vragen: ‘Wat betekenen al die bepalingen en wetten en regels die de HEER, onze God, u heeft voorgehouden?’ 21 geef dan dit antwoord: ‘Wij waren in Egypte slaven van de farao, maar met sterke hand heeft de HEER ons uit Egypte bevrijd. 22 Wij zagen met eigen ogen hoe hij tekenen en indrukwekkende wonderen deed, die groot onheil brachten over de Egyptenaren, de farao en zijn hof. 23 Maar ons leidde hij weg uit Egypte, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven dat hij onze voorouders onder ede had beloofd. 24 Daarom gebood de HEER, onze God, ons al deze wetten na te komen en ontzag voor hem te tonen. Dan zou het ons goed gaan en zou hij ons leven sparen, zoals hij tot nu toe heeft gedaan. 25 Als wij voor het oog van de HEER, onze God, deze geboden altijd naleven, zoals hij ons heeft opgedragen, zal het ons ten goede worden aangerekend.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Omgang met andere volken
    Deuteromium 7

    S
    traks zal de HEER, uw God, u naar het land brengen dat u in bezit zult nemen en veel volken voor u op de vlucht jagen: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten – zeven volken die groter en machtiger zijn dan u. Wanneer de HEER, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. U mag geen vredesverdrag met hen sluiten en hen niet sparen. Sta ook geen huwelijksverbintenissen met hen toe; sta uw dochter niet af aan een van hun zonen en zoek bij hen geen vrouw voor uw eigen zoon. Want zij zouden uw kinderen ertoe verleiden de HEER ontrouw te worden en andere goden te dienen. Daarmee zou u zijn toorn over u afroepen en dat zou u meteen met de dood moeten bekopen. Nee, dít staat u te doen: u moet hun altaren slopen en hun gewijde stenen verbrijzelen, hun Asjerapalen omhakken en hun godenbeelden verbranden. Want u bent een volk dat aan de HEER, uw God, is gewijd. U bent door hem uitgekozen om, anders dan alle andere volken op aarde, zijn kostbaar bezit te zijn. Het is niet omdat u talrijker was dan de andere volken dat hij u lief kreeg en uitkoos – u was het kleinste van allemaal! Maar omdat hij u liefhad en zich wilde houden aan wat hij uw voorouders onder ede had beloofd, heeft de HEER u met sterke hand bevrijd uit de slavernij, uit de macht van de farao, de koning van Egypte. Besef dus goed: alleen de HEER, uw God, is God en hij houdt woord; hij komt zijn beloften na en is trouw aan ieder die hem liefheeft en die doet wat hij gebiedt, tot in het duizendste geslacht. 10 Maar ieder die hem haat zal daarvoor boeten met zijn leven; de HEER zal hem niet laten begaan, hij laat hem persoonlijk boeten. 11 Neem daarom de geboden, wetten en regels die ik u vandaag voorhoud zorgvuldig in acht.
    12 Wanneer u zich gehoorzaam houdt aan deze voorschriften zal de HEER, uw God, zich van zijn kant houden aan wat hij uw voorouders in zijn goedheid heeft beloofd. 13 Hij zal u zijn liefde betonen, u zegenen en u talrijk maken. Zijn zegen zal rusten op de vrucht van uw schoot en de vrucht van het land – koren, wijn en olie –, op de dracht van uw runderen, schapen en geiten, in het land dat hij u zal geven, zoals hij uw voorouders onder ede heeft beloofd. 14 Meer dan alle andere volken zult u gezegend worden. Onvruchtbaarheid zal bij u niet voorkomen, niet onder mannen en niet onder vrouwen, en evenmin bij uw dieren. 15 De HEER zal u vrijwaren voor elke ziekte, hij zal u alle kwalen die u zich uit Egypte herinnert besparen en ze voor uw vijanden bestemmen. 16 Daarom moet u alle volken die hij aan u uitlevert vernietigen, zonder medelijden te tonen. Dien hun goden niet, want dat zou uw ondergang betekenen.
    17 Misschien denkt u bij uzelf: Die volken zijn groter dan wij, hoe zouden wij ze kunnen verslaan? 18 Wees niet bang voor hen; bedenk wat de HEER, uw God, de farao en heel Egypte heeft aangedaan. 19 Herinner u de grootse daden die u met eigen ogen hebt gezien, de tekenen en wonderen en uw bevrijding met sterke hand en opgeheven arm! Zo zal de HEER ook optreden tegen alle volken die u angst aanjagen. 20 Daarna zal hij horzels op hen afsturen, tot iedereen die er nog over is of zich voor u schuilhoudt, zal zijn omgekomen. 21 Wees dus niet bang voor hen, want de HEER, uw God, een machtige en ontzagwekkende God, is in uw midden. 22 Wanneer hij die volken voor u op de vlucht drijft zal hij dat geleidelijk doen. U moet hen niet in één keer uitroeien, anders krijgt u te maken met grote aantallen roofdieren. 23 De HEER zal u de overwinning schenken en paniek onder hen zaaien, tot ze zijn uitgeroeid. 24 Hij zal hun koningen aan u uitleveren en u zult het land zuiveren van alles wat aan hen herinnert; steeds verder zullen ze teruggedrongen worden, tot u ze allemaal uitgeroeid hebt. 25 Hun godenbeelden moet u verbranden, zonder u het zilver en goud ervan toe te eigenen, want dat zou uw ondergang worden omdat de HEER, uw God, ze verafschuwt. 26 Geef die gruwelijke beelden geen plaats in uw huizen, anders wordt u net als zij aan de vernietiging prijsgegeven. U moet er een diepe afschuw, een hartgrondige afkeer van hebben; de ban van de HEER rust erop.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergeet in voorspoed de HEER niet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
     



    Deuteronomium 8

    L
    eef alle geboden die ik u vandaag voorhoud strikt na. Dan zult u in leven blijven, in aantal toenemen en het land dat de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd, binnengaan en het in bezit nemen. Denk aan de tocht die de HEER, uw God, u door de woestijn heeft laten maken, veertig jaar lang. Hij wilde u zijn macht laten voelen en u op de proef stellen, om te ontdekken wat er in uw hart leefde: gehoorzaamheid aan zijn geboden of niet. U hébt zijn macht leren kennen: hij liet u honger lijden en gaf u toen manna te eten, voedsel dat u nooit eerder had gezien en uw voorouders evenmin. Zo maakte hij u duidelijk dat een mens niet leeft van brood alleen, maar van alles wat de mond van de HEER voortbrengt. Veertig jaar lang raakten uw kleren niet versleten en zwollen uw voeten niet op. Laat ieder van u dan beseffen dat de HEER, uw God, u opvoedt zoals een vader zijn kind opvoedt. Leef daarom zijn geboden na door de weg te volgen die hij u wijst en door ontzag voor hem te tonen.
    Straks brengt de HEER, uw God, u naar een goed land, een land van beken, bronnen en waterstromen, die ontspringen in de valleien en op de bergen, een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van olijven en honing, een land waar u niet slechts schamel brood zult eten, maar waar het u aan niets zal ontbreken, een land waar u ijzer vindt in het gesteente en waar u koper delft uit de bergen. 10 Wanneer u daar in overvloed leeft, dank de HEER, uw God, dan voor het goede land dat hij u gegeven heeft. 11 Zorg ervoor dat u hem niet vergeet, waardoor u zijn geboden, wetten en regels, die ik u vandaag voorhoud, zou veronachtzamen. 12 Wanneer u volop te eten hebt en mooie huizen bouwt om in te wonen, 13 wanneer u steeds meer runderen, schapen en geiten krijgt, steeds meer goud en zilver, wanneer uw hele bezit toeneemt, 14 mag u daardoor niet hoogmoedig worden en de HEER, uw God, vergeten. Was hij het niet die u uit de slavernij in Egypte bevrijdde; 15 die u veilig door die grote, verschrikkelijke woestijn leidde, dat dorre land waar geen water te vinden is en waar giftige slangen en schorpioenen huizen; die voor u water liet ontspringen uit de steenharde rots; 16 die u in de woestijn manna te eten gaf, voedsel dat uw voorouders nog nooit hadden gezien – en dat alles om u zijn macht te laten voelen en u op de proef te stellen, zodat hij u later zou kunnen zegenen? 17 En dan zou u bij uzelf denken: Al die voorspoed hebben we op eigen kracht verworven!? 18 Nee, u moet beseffen dat het de HEER, uw God, is die u in staat stelt om die welvaart te verwerven, omdat hij zich wil houden aan wat hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, zoals hij dat tot nu toe heeft gedaan.
    19 Maar als u de HEER, uw God, toch vergeet en achter andere goden aan loopt, ze vereert en voor ze neerknielt – ik waarschuw u op voorhand dat u dan zeker zult omkomen. 20 Het zal u net zo vergaan als de volken die de HEER ter wille van u uitroeit: u zult omkomen omdat u niet naar hem hebt geluisterd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen reden voor zelfverheffing
    Deuteronomium 9

    L
    uister, Israël! U staat op het punt de Jordaan over te steken om het land van die andere volken binnen te gaan en het in bezit te nemen. Zij zijn groter en machtiger dan u en hebben grote steden met hemelhoge versterkingen. Onder hen is ook het grote volk van de Enakieten, de beruchte reuzen, tegen wie volgens de verhalen niemand opgewassen is. Laat vandaag echter goed tot u doordringen dat het de HEER, uw God, is die u voorgaat als een verterend vuur. Hij zal hun ondergang bewerken en hen op de knieën dwingen. Zo zult u hen in korte tijd kunnen uitroeien, zoals de HEER u heeft beloofd. Maar wanneer hij hen zo voor u op de vlucht jaagt, moet u niet bij uzelf denken: We hebben het ook wel verdiend dat de HEER ons hierheen heeft gebracht om ons dit land in bezit te geven. Nee, het is omdat die volken zo slecht zijn dat hij ze voor u verdrijft. Niet uw eigen rechtvaardigheid of uw zuivere geweten geeft u toegang tot hun land. De HEER, uw God, verdrijft die volken voor u omdat ze zo slecht zijn, en omdat hij zich wil houden aan de eed die hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob heeft gezworen. Onthoud goed dat de HEER u dit goede land niet in bezit geeft omdat u het verdiend hebt, want u bent een onhandelbaar volk.
    Herinner u hoe u in de woestijn de woede van de HEER, uw God, hebt gewekt. Vanaf het moment dat u Egypte verliet tot uw aankomst hier hebt u zich steeds weer tegen de HEER verzet. Vooral bij de Horeb hebt u hem kwaad gemaakt, zo kwaad dat hij u wilde vernietigen. Ik was de berg opgegaan om de stenen platen van het verbond dat de HEER met u gesloten had, in ontvangst te nemen. Veertig dagen en nachten bleef ik op de berg, zonder iets te eten of te drinken; 10 daarna overhandigde de HEER mij twee stenen platen, met Gods vinger beschreven. Op die platen stonden alle geboden die de HEER u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeengekomen was. 11 Na veertig dagen en nachten gaf hij mij de twee stenen platen van het verbond, 12 en zei: ‘Haast je naar beneden. Jouw volk, dat jij uit Egypte hebt meegenomen, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die ik hun heb gewezen: ze hebben een godenbeeld gemaakt.’ 13 En de HEER voegde eraan toe: ‘Ik weet inmiddels hoe onhandelbaar dit volk is. 14 Houd me niet tegen: ik roei hen uit, zodat niets op aarde nog aan hen zal herinneren. Maar uit jou zal ik een volk laten voortkomen dat groter en machtiger is dan dit.’
    15 Toen ging ik terug; ik daalde de berg af, die in vuur en vlam stond, en de twee platen van het verbond droeg ik met beide handen. 16 En toen zag ik hoe u tegen de HEER, uw God, had gezondigd: u had een beeld gemaakt in de vorm van een stierkalf. Zo snel was u al afgeweken van de weg die de HEER u gewezen had. 17 Ik heb toen in uw bijzijn de twee platen die ik in mijn handen had, stukgesmeten. 18 Ik wierp me ter aarde voor de HEER, net als de eerste keer, en bleef veertig dagen en nachten zo liggen, zonder iets te eten of te drinken. Dat was omdat u zo zwaar gezondigd had: u had gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER en hem daarmee getergd. 19 Ik vreesde de toorn van de HEER, want hij was zo kwaad op u dat hij u wilde uitroeien. Maar ook ditmaal gaf hij mij gehoor. 20 Ik heb toen in het bijzonder voor Aäron gebeden, want ook hem wilde de HEER doden, zo groot was zijn woede. 21 Het bewijs van uw wangedrag, het stierenbeeld dat u gemaakt had, heb ik verbrand en verbrijzeld, versplinterd en verpulverd; het stof dat overbleef heb ik in de bergstroom gegooid. 22 Ook later, in Tabera, in Massa, in Kibrot-Hattaäwa, zou u steeds opnieuw de woede van de HEER wekken. 23 En ook toen de HEER u vanuit Kades-Barnea op weg stuurde met de woorden: ‘Trek op, neem het land dat ik je geef in bezit,’ verzette u zich nog tegen zijn bevel, in plaats van hem te vertrouwen en te gehoorzamen. 24 Vanaf het moment dat ik met u te maken kreeg, hebt u zich tegen de HEER verzet.
    25 Ik had me dus voor de HEER ter aarde geworpen, en bleef veertig dagen en nachten op de grond liggen, omdat hij tot uw ondergang besloten had. 26 En ik bad tot de HEER: ‘Ach HEER, mijn God, spaar toch het volk dat u toebehoort en dat u zelf in uw grootheid hebt gered en met sterke hand uit Egypte hebt weggeleid. 27 Denk terug aan uw dienaren Abraham, Isaak en Jakob. Blijf niet stilstaan bij het halsstarrige, slechte en zondige gedrag van dit volk. 28 Laat de mensen in het land waaruit u dit volk hebt weggeleid, niet kunnen zeggen: “De HEER was zeker niet in staat om ze naar het land te brengen dat hij hun beloofd had. Hij moet hen wel gehaat hebben, dat hij ze hier heeft weggehaald om ze in de woestijn te laten omkomen!” 29 Ach HEER, het is toch het volk dat u toebehoort en dat u door uw grote macht met opgeheven arm hebt bevrijd?

    Deuteronomium 10

    T
    oen zei de HEER tegen mij: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige, maak een kist en kom naar mij toe, op de berg. Dan zal ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, voor jij ze stuksloeg. Daarna moet je ze in de kist leggen.’ Ik heb toen van acaciahout een kist gemaakt en twee nieuwe stenen platen gehouwen. Daarna ben ik met de twee stenen platen de berg opgegaan. En de HEER heeft er hetzelfde op geschreven als de eerste keer: de tien geboden die hij u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeen was. Hij overhandigde mij de platen, waarna ik terugging, de berg af. Ik heb ze in de ark gelegd, de kist die ik in opdracht van de HEER gemaakt had, en daar liggen ze nog.
    Vervolgens zijn de Israëlieten van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera getrokken. Aäron is daar toen gestorven en er begraven; zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. Ze zijn daarna verder gereisd naar Gudgod en van daar naar Jotbata, dat in een gebied met veel wadi’s ligt. In die tijd wees de HEER de stam Levi aan om de ark van het verbond met de HEER te dragen, om voor hem dienst te doen en in zijn naam de zegen uit te spreken. Zo is het tot op de dag van vandaag. Daarom bezitten de Levieten geen eigen grond zoals de anderen; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals hij hun heeft beloofd.
    10 Net als de eerste keer heb ik dus veertig dagen en nachten op de berg doorgebracht, en ook ditmaal gaf de HEER mij gehoor: hij besloot u te sparen. 11 En de HEER zei tegen mij: ‘Ga aan het hoofd van het volk weer op weg, dan kunnen ze het land binnengaan dat ik hun voorouders onder ede heb beloofd, en het in bezit nemen

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gehoorzaamheid leidt tot voorspoed
    12 Israël, bedenk dus dat de HEER, uw God, niets anders van u vraagt dan dat u ontzag voor hem toont, dat u de weg volgt die hij u wijst, dat u hem liefhebt, hem met hart en ziel dient 13 en zijn geboden en wetten, die ik u vandaag voorhoud, naleeft; dan zal het u goed gaan. 14 De HEER, die vrij kan beschikken over de hoogste hemel en over de aarde en alles wat daarop leeft, 15 heeft toch alleen voor úw voorouders liefde opgevat en uit alle volken juist u, hun nazaten, uitgekozen! 16 Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig. 17 Want de HEER, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de machtige, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; 18 hij verschaft weduwen en wezen recht, neemt vreemdelingen in bescherming en voorziet hen van voedsel en kleding. 19 Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte.
    20 Toon ontzag voor de HEER, uw God, dien hem, wees hem toegedaan en zweer alleen bij zijn naam. 21 Zing zijn lof, hij is uw God! U hebt met eigen ogen gezien welke grootse, indrukwekkende daden hij voor u heeft verricht: 22 met zeventig personen trokken uw voorouders naar Egypte, maar nu heeft hij u zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel!

    Deuteronomium 11

    Heb daarom de HEER, uw God, lief en houd u aan uw verplichtingen tegenover hem. Leef zijn wetten, regels en geboden elke dag na. Wees u ervan bewust dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van de opvoeding die de HEER u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. Wat weten zij van de wonderen en daden die hij in Egypte verrichtte, ten koste van de farao en zijn hele volk? Of van wat hij met het leger van Egypte en al zijn paarden en wagens heeft gedaan, hoe hij ze liet verdwijnen in het water van de Rietzee toen ze u achtervolgden, waarmee hij hun macht heeft gebroken tot op de dag van vandaag? Uw kinderen weten toch niet wat hij in de woestijn voor u heeft gedaan voordat u hier aankwam? En wat hij ten overstaan van het hele volk deed met Datan en Abiram, de zonen van de Rubeniet Eliab: hoe de aarde haar mond opensperde en hen opslokte met hun families, hun tenten en al het vee dat ze bezaten? U daarentegen hebt al die machtige daden die de HEER verrichtte met eigen ogen gezien. Daarom moet u alle geboden die ik u vandaag voorhoud naleven. Daaruit zult u de moed putten om het land aan de overkant binnen te gaan en het in bezit te nemen. Dan zult u lang leven in het land dat de HEER onder ede aan uw voorouders en hun nageslacht heeft beloofd, het land dat overvloeit van melk en honing.
    10 Want het land dat u in bezit zult nemen is heel anders dan Egypte, waar u vandaan komt. Daar moest u de akkers na het zaaien kunstmatig bevloeien als een groentetuin. 11 Maar het land aan de overkant is een land met bergen en dalen, dat zijn dorst lest met het water uit de hemel. 12 Het is een land waaraan de HEER, uw God, veel zorg besteedt en waarover hij waakt, het hele jaar door, van de eerste tot de laatste dag. 13 Als u de geboden gehoorzaamt die ik u vandaag voorhoud, en de HEER, uw God, liefhebt en hem met hart en ziel dient, 14 belooft de HEER: ‘Ik zal jullie akkers op de juiste tijd regen geven, in het najaar en in het voorjaar. Je zult je oogst binnenhalen, koren, wijn en olie, 15 en ik zal groene weiden geven voor je vee. Je zult er leven in overvloed.’ 16 Maar pas op: laat u er niet toe verleiden een dwaalspoor te volgen, voor andere goden neer te knielen en ze te vereren. 17 Want dan roept u de woede van de HEER over u af en zal hij de hemel sluiten. Er zal geen regen meer vallen en de hele oogst zal mislukken, en spoedig zult u verdwenen zijn uit het goede land dat de HEER u zal geven.
    18 Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 19 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 20 Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. 21 Dan zullen u en uw kinderen lang mogen wonen in het land dat de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd, zolang de hemel boven de aarde staat.
    22 Wanneer u alle geboden die ik u geef zorgvuldig naleeft, en u de HEER, uw God, liefhebt, hem bent toegedaan en de weg volgt die hij wijst, 23 dan zal hij ter wille van u al die volken, die groter en machtiger zijn dan u, verdrijven en hun land aan u in bezit geven. 24 Elk stuk grond dat u zult betreden is voor u. Uw gebied zal zich uitstrekken van de woestijn tot aan de Libanon, en van de rivier de Eufraat tot aan de zee in het westen. 25 Er zal niemand zijn die tegen u kan standhouden. De HEER, uw God, laat in het land dat u binnengaat iedereen van angst voor u beven, zoals hij u heeft beloofd.
    26 Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen zegen en vloek. 27 Zegen, als u gehoorzaam bent aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag voorhoud. 28 Vloek, als u zijn geboden niet gehoorzaamt en afwijkt van de weg die ik u vandaag wijs en achter andere goden aan loopt die u eerst niet kende. 29 Wanneer u straks door zijn toedoen in het land aankomt dat u in bezit zult nemen, moet u op de Gerizim de zegen uitspreken, en op de Ebal de vloek. 30 (Deze bergen liggen ten westen van de Jordaan, ter hoogte van Gilgal, vlak bij de eiken van More. Ze zijn te bereiken over de weg die door het gebied van de Kanaänieten in de Jordaanvallei naar het westen loopt.) 31 Straks steekt u de Jordaan over om het land binnen te gaan dat de HEER u zal geven. Wanneer u het in bezit hebt genomen en er woont, 32 leef dan alle wetten en regels die ik u vandaag voorhoud strikt na.

    Deuteronomium 12

    Dit zijn de wetten en regels waaraan u zich moet houden zolang u leeft in het land dat de HEER, de God van uw voorouders, u in bezit geeft.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eén plaats om te offeren
    De volken die u zult verdrijven, vereren hun goden op heuveltoppen en hoge bergen en onder bladerrijke bomen. U moet hun gewijde plaatsen met de grond gelijkmaken, hun altaren slopen en hun gewijde stenen verbrijzelen; hun Asjerapalen moet u verbranden en hun godenbeelden in stukken hakken. Er mag niets overblijven dat aan die goden herinnert. Het is u verboden om de HEER, uw God, op allerlei plaatsen te vereren. U mag u daarvoor alleen naar de plaats begeven die hij in een van uw stamgebieden zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga dus naar de plaats waar hij woont en neem de dieren mee die u voor de brandoffers en vredeoffers hebt bestemd, en ook uw tienden en andere heffingen, de offers die u brengt ter nakoming van een gelofte en uw vrijwillige gaven, en uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten. Richt daar ten overstaan van de HEER, uw God, een feestmaal aan en geniet met uw familie van de zegeningen waarmee hij uw inspanningen heeft beloond.
    Wij zijn hier nu gewend dat iedereen offert naar het hem goeddunkt, maar dat mag niet zo blijven. Weliswaar bent u nu nog niet binnen de veilige grenzen van het gebied dat de HEER, uw God, u zal geven, 10 maar straks steekt u de Jordaan over om u in het land dat de HEER u in eigendom geeft, te vestigen. Als hij u eenmaal vrede heeft gegeven door u te verlossen van de vijanden die u omringen, en u leeft er ongestoord, 11 dan mag u zich alleen maar naar de ene plaats begeven die de HEER, uw God, zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga daar met alles wat u moet afdragen heen: de dieren voor uw brandoffers en vredeoffers, uw tienden en andere heffingen, en de bijzondere offers die u ter nakoming van een gelofte aan de HEER brengt. 12 En vier dan feest ten overstaan van de HEER, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten bij u in de stad, die immers geen grondgebied hebben zoals u.
    13 Denk erom dat u geen brandoffers brengt op een willekeurige plaats. 14 Alleen op de plaats die de HEER in een van uw stamgebieden kiest mag u offers brengen en aan uw andere verplichtingen voldoen. 15 Maar verder mag u, naar de mate waarin de HEER, uw God, u zal zegenen, dieren slachten en vlees eten wanneer u maar wilt, overal waar u woont. Iedereen mag dat, rein of onrein, zoals dat ook geldt voor het eten van gazellen of herten. 16 Onthoud u alleen wel van het bloed; laat dat als water op de grond weglopen. 17 Het is niet toegestaan om in uw eigen woonplaats een feestmaal aan te richten van de tienden van uw koren, wijn en olie, of van uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten, van uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de andere heffingen. 18 Want dat mag alleen gebeuren ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die hij uitkiest. Dat geldt voor ieder van u, voor uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en voor de Levieten die bij u in de stad wonen. In tegenwoordigheid van de HEER, uw God, zult u genieten van de vrucht van uw arbeid. 19 Maar vergeet, zolang u in dat land woont, de Levieten niet.
    20-21 Wanneer de HEER, uw God, u de beschikking heeft gegeven over het hele gebied dat hij u beloofd heeft, ligt de plaats die hij zal kiezen om er zijn naam te laten wonen misschien te ver weg. In dat geval kunt u, als u zomaar eens vlees wilt eten, dat toch met een gerust hart doen. U mag runderen, schapen of geiten die u van de HEER hebt gekregen, slachten zoals ik u heb voorgeschreven, en het vlees eten wanneer u wilt, overal waar u woont. [20–21] 21  22 Net zoals u gazellen of herten vrijuit mag eten, mag dat ook met zulk vlees, en dat geldt voor iedereen, rein of onrein. 23 Maar wees er wel op bedacht dat u zich van het bloed onthoudt, want bloed is leven; vlees met leven erin mag u niet eten. 24 Nogmaals, onthoud u van bloed, laat het als water op de grond weglopen. 25 Als u dit ter harte neemt, zal het u en uw nageslacht goed gaan, want dan doet u wat goed is in de ogen van de HEER. 26 Maar alle gaven die de HEER toekomen en alles wat u hem hebt toegezegd, moet u meenemen naar de plaats die hij zal uitkiezen. 27 Van de brandoffers moet u zowel het vlees als het bloed offeren op het altaar van de HEER, uw God. Bij uw vredeoffers moet alleen het bloed tegen het altaar worden gegoten, en mag het vlees gegeten worden. 28 Ga zorgvuldig te werk in alles wat ik u vandaag heb voorgehouden. Daar zullen u en uw nageslacht tot in lengte van dagen wél bij varen, omdat u dan doet wat goed is in de ogen van de HEER, uw God. 

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tegen verleiding tot afgodendienst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen














    29 
    Straks zal de HEER, uw God, voor u de volken uitroeien die nu nog het land bewonen dat voor u bestemd is. Als u het eenmaal in bezit hebt gekregen en er bent gaan wonen, 30 zorg er dan voor dat die volken, die voor u zijn uitgeroeid, niet alsnog uw ondergang worden. Wees niet nieuwsgierig naar hun goden en vraag u niet af: Hoe hebben die volken hun goden vereerd? Zo willen wij het ook doen! 31 Nee, de HEER, uw God, verbiedt u dat. Want zij hebben voor hun goden alles gedaan wat de HEER verafschuwt; ze hebben zelfs hun zonen en dochters als offer voor hen verbrand.

    Deuteronomium 13

    U daarentegen moet alles wat ik u gebied strikt naleven; voeg er niets aan toe en doe er ook niets van af.
    Wanneer een profeet of een droomuitlegger uit uw midden een teken of een wonder voorspelt, dat vervolgens uitkomt, en hij verbindt daaraan een oproep om andere, u onbekende goden te volgen en te dienen – luister dan niet naar wat hij zegt. Want de HEER, uw God, wil u daarmee op de proef stellen, om te ontdekken of u hem wel met hart en ziel liefhebt. Blijf de HEER, uw God, volgen en heb alleen voor hem ontzag. Leef zijn geboden na en luister naar hem; dien alleen hem en blijf hem toegedaan. En die profeet of droomuitlegger moet ter dood gebracht worden omdat hij u wilde opzetten tegen de HEER, uw God, die u uit Egypte heeft weggehaald en u uit de slavernij heeft bevrijd. Die man heeft immers geprobeerd u af te brengen van de weg die de HEER, uw God, u had gewezen. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren.
    Wanneer iemand – uw volle broer, uw zoon of uw dochter, of de vrouw die u bemint, of uw beste vriend – u in het geheim probeert over te halen om andere goden te dienen, goden die u nog niet kende en ook uw voorouders niet, goden van de naburige volken, vlakbij of ver weg of waar ook ter wereld, luister dan niet naar zo iemand en geef niet toe; wees onverbiddelijk, heb geen medelijden met hem en houd hem niet de hand boven het hoofd. 10-11 U moet hem ter dood brengen; samen met uw volksgenoten moet u hem stenigen tot de dood erop volgt, en zelf moet u de eerste steen werpen. Dat is zijn straf, want hij heeft geprobeerd u te vervreemden van de HEER, uw God, die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. [10–11] 11  12 Het hele volk van Israël moet daardoor worden afgeschrikt, zodat dergelijke wandaden zich niet herhalen.
    13 Wanneer in een van de steden die u van de HEER, uw God, krijgt om u daar te vestigen, het gerucht de ronde doet 14 dat er onder uw volk nietswaardige figuren zijn opgestaan die de andere inwoners van hun stad tot ontrouw hebben aangezet en hen naar andere goden hebben laten overlopen – goden die u onbekend zijn –, 15 dan moet u navraag doen, een onderzoek instellen en de zaak tot op de bodem uitzoeken. Als blijkt dat het waar is, als onomstotelijk vaststaat dat zoiets afschuwelijks bij u heeft plaatsgevonden, 16 dan moet u de inwoners van die stad ter dood brengen. De hele stad, iedereen die er woont, en alle dieren moeten onvoorwaardelijk aan de HEER worden gewijd en gedood worden, 17 en alle goederen van de stad moeten op het plein bijeengebracht worden. Daarna moet u de stad en de goederen in brand steken, als een brandoffer voor de HEER, uw God. De stad wordt zo voor eeuwig tot een ruïne gemaakt, ze mag nooit meer herbouwd worden. 18 Van de goederen waarop de ban van de HEER rust mag u niets verduisteren. Als u zo handelt zal de woede van de HEER bekoelen en zal hij u genadig zijn. Hij zal zich over u ontfermen en u in aantal doen toenemen, zoals hij uw voorouders onder ede heeft beloofd. 19 Want dan bent u de HEER, uw God, gehoorzaam: u leeft de geboden na die ik u vandaag voorhoud en u doet wat goed is in zijn ogen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verboden rouwgebruiken; over reine en onreine dieren
    Deuteronomium 14

    O
    mdat u kinderen van de HEER, uw God, bent is het u niet geoorloofd als teken van rouw uw lichaam te kerven of het haar op uw voorhoofd weg te scheren. Want u bent een volk dat aan de HEER, uw God, is gewijd: u heeft hij uitgekozen om, anders dan alle andere volken op aarde, zijn kostbaar bezit te zijn.
    U mag niets eten dat door de HEER wordt verafschuwd.
    De volgende dieren mag u eten: runderen, schapen, geiten, herten, gazellen, reeën, steenbokken, spiesbokken, antilopen, wilde schapen, en alle andere dieren die gespleten hoeven hebben – dus hoeven die helemaal gedeeld zijn – en bovendien hun voedsel herkauwen. Dat zijn de dieren die u wel mag eten. Maar dieren die alleen herkauwen of alleen gespleten hoeven hebben, mag u niet eten. Kamelen, hazen en klipdassen zijn herkauwers, maar hebben geen gespleten hoeven; daarom gelden ze voor u als onrein. En zwijnen hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet; daarom moet u ook die als onrein beschouwen. Eet geen vlees dat van zulke dieren afkomstig is en raak hun kadavers niet aan.
    Alles wat in het water leeft en vinnen en schubben heeft mag u eten, 10 maar dieren zonder vinnen of schubben niet; die gelden voor u als onrein.
    11 Alle vogelsoorten die rein zijn mag u eten. 12 De volgende vogels mag u niet eten: de vale gier, de lammergier, de zwarte gier, 13 de rode wouw en de verschillende soorten buizerds, 14 alle soorten kraaien en raven, 15 de struisvogel, de velduil, de bosuil, alle soorten valken, 16 de steenuil, de ransuil, de katuil, 17 de dwergooruil, de visarend, de visuil, 18 de ooievaar, de verschillende soorten reigers, de hop en de vleermuis. 19 Ook gevleugelde insecten moet u als onreine dieren beschouwen, die u niet mag eten, 20 met uitzondering van enkele reine soorten.
    21 U mag geen vlees eten van dieren die dood gevonden zijn. Laat het aan de vreemdelingen die bij u in de stad wonen, of verkoop het aan een buitenlander. Want u bent een volk dat aan de HEER, zijn God, gewijd is.
    U mag een geitenbokje niet koken in de melk van zijn moeder.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over plichten op gezette tijden
    22 Ieder jaar moet u het tiende deel van de opbrengst van uw akkers afdragen. 23 Van de tienden van uw koren, wijn en olie en uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten moet u een feestmaal aanrichten ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die hij zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen. Zo leert u steeds opnieuw te leven in ontzag voor de HEER, uw God. 24 Voor het geval u niet in staat bent om uw tienden en uw offergaven die hele afstand mee te nemen – zeker wanneer de HEER u rijk gezegend heeft – omdat de plaats die hij uitkiest te ver weg is, 25 moet u uw afdracht te gelde maken en met dat geld in een buidel naar de plaats van zijn keuze gaan. 26 Daar mag u het uitgeven aan alles wat u maar wilt: runderen, schapen en geiten, wijn en andere drank en wat maar in u opkomt, en daarvan richt u dan, ten overstaan van de HEER, uw God, een feestmaal aan met uw hele familie. 27 En vergeet daarbij de Levieten die bij u in de stad wonen niet, want zij bezitten geen eigen grond zoals u.
    28 Elk derde jaar moet u het tiende deel van de opbrengst in zijn geheel afstaan en het opslaan in de stad. 29 De Levieten, die geen grond bezitten zoals u, en de vreemdelingen, de weduwen en de wezen die bij u in de stad wonen, mogen daarvan dan nemen zo veel als ze nodig hebben. De HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u onderneemt.

    Deuteronomium 15

    Elk zevende jaar moet u algemene kwijtschelding verlenen. Dat houdt het volgende in: elke schuldeiser moet iedereen die iets van hem heeft geleend zijn schuld kwijtschelden; hij mag zijn volksgenoot, zijn broeder, niet tot afbetaling dwingen, want de kwijtschelding is afgekondigd in de naam van de HEER. Van een buitenlander mag u wel betaling vorderen, maar wat u van een volksgenoot te goed hebt moet u kwijtschelden. Overigens zal niemand van u in armoede leven, zozeer zal de HEER u zegenen in het land dat hij u in bezit zal geven, tenminste, als u hem gehoorzaamt en de geboden die ik u vandaag voorhoud zorgvuldig naleeft; dan zal de HEER, uw God, u zeker zegenen, zoals hij beloofd heeft. U zult aan veel volken leningen verstrekken, maar zelf hoeft u niet te lenen. U zult over veel volken macht uitoefenen, maar zij niet over u.
    Zou er in een van de steden in het land dat de HEER, uw God, u zal geven toch iemand uit uw eigen volk gebrek lijden, dan mag dat u niet koud laten. U mag uw hand niet op de zak houden, maar u moet diep in de buidel tasten en hem lenen zo veel als hij nodig heeft. Wees niet zo berekenend om bij uzelf te denken: Het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, komt eraan – waardoor u zich afsluit voor de ellende van uw volksgenoot en hem met lege handen laat gaan. Als hij dan de HEER zijn nood klaagt om wat u hem hebt aangedaan, zal het u als zonde worden aangerekend. 10 Geef hem dus ruimhartig en zonder spijt, en de HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u doet en onderneemt. 11 Armen zullen er altijd zijn bij u. Daarom druk ik u op het hart om vrijgevig te zijn tegenover iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe is.
    12 Wanneer iemand uit uw volk, een Hebreeuwse man of vrouw, zich als slaaf of slavin aan u verkoopt, moet deze u zes jaar lang dienen; in het zevende jaar moet u hem of haar de vrijheid teruggeven. 13 Wanneer u dan de betreffende persoon in vrijheid laat vertrekken, mag u hem niet met lege handen laten gaan. 14 U moet hem met gulle hand een deel geven van uw kudde, van uw graan en uw wijn, of van wat de HEER u ook maar heeft toebedeeld. 15 Bedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte totdat de HEER, uw God, u bevrijdde. Daarom geef ik u vandaag dit gebod. 16 Maar indien hij niet bij u weg wil, omdat hij het goed bij u heeft en aan u en uw familie gehecht is geraakt, 17 moet u een priem door zijn oor in uw deur steken. Daarmee wordt hij voorgoed uw slaaf. En met een slavin moet u hetzelfde doen. 18 Laat het u niet hard vallen als u hen moet laten gaan, want zij hebben in zes jaar trouwe dienst hetzelfde gedaan als een dagloner, voor de helft van het geld. De HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u doet.
    19 Elk eerstgeboren mannelijk dier dat uw koeien, geiten en schapen werpen, moet u aan de HEER, uw God, wijden. Zo’n eerstgeboren kalf mag u niet voor u laten werken en zo’n lam of bokje mag u niet scheren. 20 U moet die eerstgeboren dieren elk jaar samen met uw familie eten ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die hij uitkiest. 21 Maar als zo’n dier een gebrek heeft, als het kreupel of blind is of wat dan ook, dan mag u het niet ter ere van de HEER, uw God, slachten. 22 In dat geval moet u het in uw eigen stad eten, net zoals iedereen, rein of onrein, gazellen of herten mag eten. 23 Onthoud u alleen wel van het bloed; laat het als water op de grond weglopen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de grote feesten
    Deuteronomium 16

    I
    eder jaar in de maand abib moet u voor de HEER, uw God, het pesachoffer bereiden. Hij heeft u immers op een nacht in die maand uit Egypte weggeleid. Voor het pesachoffer ter ere van de HEER moet u geiten, schapen of runderen slachten op de plaats die hij zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. Bij dat vlees mag u geen gedesemd brood eten, maar alleen ongedesemd brood, gedurende zeven dagen. Het is het tranenbrood dat u, zolang u leeft, zal herinneren aan de dag waarop u wegtrok uit Egypte, aan dat overhaaste vertrek. Zeven dagen lang mag er in het hele land bij u geen stukje zuurdesem te vinden zijn. En van het vlees dat de slacht van de eerste avond oplevert, mag niets tot de volgende dag bewaard worden. U mag de dieren voor het pesachoffer niet slachten in elk van de steden die de HEER, uw God, u zal geven, maar u moet dat op de ene plaats doen die hij zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen, en wel ’s avonds, bij zonsondergang, het tijdstip waarop u uit Egypte vertrok. Daar moet u het vlees bereiden en eten; de volgende morgen kunt u weer naar uw eigen woonplaats terugkeren. Zes dagen lang moet u ongedesemd brood eten, en de zevende dag is er een feestelijke samenkomst voor de HEER, uw God; dan mag u niet werken.
    Zeven weken moet u aftellen: zeven weken nadat de eerste sikkel in het koren is gezet 10 moet u voor de HEER, uw God, het Wekenfeest vieren, zo uitbundig als uw vrijwillige gaven het toelaten, naar de mate waarin de HEER, uw God, u zegent. 11 Ten overstaan van hem moet u dan feestvieren, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, de Levieten die bij u in de stad wonen, en de vreemdelingen, de weduwen en de wezen. Doe dat op de plaats die de HEER, uw God, zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. 12 Bedenk dat u zelf in Egypte slaaf bent geweest; houd u daarom zorgvuldig aan deze voorschriften.
    13 Wanneer het graan is gedorst en de druiven zijn geperst, moet u gedurende zeven dagen het Loofhuttenfeest vieren. 14 Vier dan uitbundig feest, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen die bij u in de stad wonen. 15 Zeven dagen lang moet u voor de HEER, uw God, feestvieren op de plaats van zijn keuze. Hij zal immers al uw werk zegenen en u een rijke oogst geven. Vier daarom uitbundig feest.
    16 Driemaal per jaar moeten alle mannen dus voor de HEER, uw God, verschijnen op de plaats die hij zal kiezen: voor het feest van het Ongedesemde brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Ze mogen daar niet met lege handen komen; 17 ieder moet geven naar de mate waarin de HEER, uw God, hem heeft gezegend.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over rechters, koningen, priesters en profeten
    18 Stel in alle steden die de HEER, uw God, u in uw stamgebieden zal geven, rechters en griffiers aan, die zorg moeten dragen voor een zuivere rechtspraak. 19 U mag de rechtsgang niet beïnvloeden en niet partijdig zijn. U mag geen steekpenningen aannemen, want steekpenningen maken het oog van de wijze blind en de stem van de rechtvaardige vals. 20 Zoek het recht en niets dan het recht. Dan zult u in leven blijven en mag u het land dat de HEER, uw God, u zal geven, in bezit nemen.
    21 U mag naast het altaar dat u voor de HEER, uw God, gaat bouwen geen Asjerapaal of wat voor gewijde paal ook plaatsen, 22 en ook geen gewijde steen, want de HEER heeft daarvan een afschuw.

    Deuteronomium 17

    Ook mag u hem geen rund, schaap of geit met een of ander gebrek offeren, want ook daarvan heeft hij een afschuw.
    Wanneer zich in een van de steden die de HEER, uw God, u zal geven, iemand bevindt, man of vrouw, die doet wat slecht is in de ogen van de HEER door de regels van het verbond te overtreden, door andere goden te vereren, de zon, de maan of de sterren, en daarvoor neer te knielen, hoewel ik dat verboden heb, en het komt u ter ore, dan moet u zorgvuldig navraag doen. Als blijkt dat het waar is, als onomstotelijk vaststaat dat deze gruwelijke dingen onder het volk van Israël hebben plaatsgevonden, dan moet u de man of vrouw die zich zo misdragen heeft de stad uit brengen en buiten de poort stenigen tot de dood erop volgt. Het doodvonnis mag alleen op grond van de verklaring van ten minste twee getuigen worden voltrokken, één getuigenverklaring is onvoldoende. De getuigen moeten, samen met de rest van het volk, de dader stenigen tot de dood erop volgt, en zelf moeten zij de eerste steen werpen. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren.
    Met betrekking tot moord of doodslag, rechtsvordering en geweldpleging kunnen zich in uw steden rechtszaken voordoen waarin het te moeilijk is om vonnis te wijzen. In dergelijke gevallen moet u naar de plaats gaan die de HEER, uw God, zal uitkiezen. Daar raadpleegt u de Levitische priesters en de rechter die daar op dat moment zetelt, en zij zullen uitspraak doen. 10 Doe precies wat zij u voorschrijven en volg de aanwijzingen die u van hen krijgt nauwkeurig op. 11 Houd u aan de uitleg die zij u geven en aan het vonnis dat ze uitspreken. Probeer in geen enkel opzicht te schikken en te plooien. 12 Degene die de euvele moed heeft om de woorden van de rechter of van de priester die daar voor de HEER, uw God, dienstdoet in de wind te slaan, moet ter dood gebracht worden. Zo moet u het kwaad dat zich bij de Israëlieten aandient in de kiem smoren. 13 Het hele volk moet daardoor worden afgeschrikt, zodat ze zoiets geen tweede keer wagen.
    14 Wanneer u in het land gekomen bent dat de HEER, uw God, u zal geven en u het in bezit hebt genomen en er woont, zegt u misschien: ‘Laten we een koning aanstellen, net zoals de volken om ons heen.’ 15 Dat is geoorloofd: u mag uit uw midden iemand die door de HEER, uw God, zal worden uitgekozen, als koning aanstellen. Maar het mag niet iemand uit een ander land of van een ander volk zijn. 16 Hij mag geen paarden gaan houden, want hij zou zijn volksgenoten naar Egypte kunnen terugsturen om voor uitbreiding van zijn stallen te zorgen, in strijd met de waarschuwing van de HEER dat we nooit meer die weg terug mogen gaan. 17 Evenmin is het de koning toegestaan er veel vrouwen op na te houden, want dat zou hem tot afgodendienst kunnen verleiden. En verder mag hij ook geen zilver en goud ophopen.
    18 Als de koning eenmaal over zijn rijk heerst moet hij een afschrift van dit wetboek laten maken, naar de tekst die bij de Levitische priesters berust. 19 Hij moet het onder handbereik hebben en erin lezen zolang hij leeft. Zo leert hij ontzag te hebben voor de HEER, zijn God, en alle wetten uit dit boek in acht te nemen. 20 Dan zal hij zich niet inbeelden dat hij meer is dan anderen en in enig opzicht boven de wet staat, en zal zijn koningschap over Israël bestendigd worden en op zijn zonen overgaan.

    Deuteronomium 18

    De Levitische priesters, ofwel de hele stam Levi, zullen geen eigen grond bezitten zoals de andere Israëlieten. Zij mogen de offergaven eten die de HEER toekomen, maar eigen grond zoals de anderen hebben ze niet; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals hij hun heeft beloofd. Van de gaven van het volk komt de priesters het volgende deel toe: van het offerdier – of het nu om een rund, een schaap of een geit gaat – moeten de schouder, de wangen en de lebmaag aan de priester worden afgestaan. Ook het eerste en beste deel van uw koren, wijn en olie en van de wol van uw schapen en geiten moet u hem geven. Want uit uw midden heeft de HEER, uw God, de Levieten gekozen om hem voor altijd als priester te dienen. Als iemand die als Leviet ergens in het land van Israël woont zich aandient in de plaats die de HEER zal uitkiezen, dan is hij welkom. Hij mag zich wanneer het maar bij hem opkomt naar die plaats begeven en daar deelnemen aan de dienst voor de HEER, zijn God, net als zijn Levitische broeders die er al dienstdoen. Hij moet dan eenzelfde aandeel als zij ontvangen, ongeacht de waarde van de bezittingen die hij geërfd heeft.
    Wanneer u in het land komt dat de HEER, uw God, u geven zal, mag u de verfoeilijke praktijken van de volken daar niet navolgen. 10 Er mag bij u geen plaats zijn voor mensen die hun zoon of dochter als offer verbranden, en evenmin voor waarzeggers, wolkenschouwers, wichelaars, tovenaars, 11 bezweerders, en voor hen die geesten raadplegen of doden oproepen. 12 Want de HEER verafschuwt mensen die zulke dingen doen, en om die verfoeilijke praktijken verdrijft hij deze volken voor u. 13 U moet volledig op de HEER, uw God, gericht zijn. 14 Ook al luisteren de volken in het land dat u in bezit zult nemen wel naar wolkenschouwers en waarzeggers, ú heeft de HEER, uw God, dat verboden. 15 Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren. 16 U hebt de HEER daar immers zelf om gevraagd, toen u bij de Horeb bijeen was? U zei: ‘Wij kunnen het stemgeluid van de HEER, onze God, en de aanblik van dit enorme vuur niet langer verdragen; dat overleven we niet.’ 17 De HEER heeft toen tegen mij gezegd: ‘Zij hebben goed gesproken. 18 Ik zal in hun midden profeten laten opstaan zoals jij. Ik zal hun mijn woorden ingeven, en zij zullen het volk alles overbrengen wat ik hun opdraag. 19 Wie niet wil luisteren naar de woorden die zij in mijn naam spreken, zal ik ter verantwoording roepen. 20 Maar als een profeet de euvele moed heeft om in mijn naam iets te zeggen dat ik hem niet heb opgedragen, of om in de naam van andere goden te spreken, dan moet hij ter dood gebracht worden.’ 21 Misschien vraagt u zich af: Is er een manier om te bepalen of een profetie al dan niet van de HEER komt? 22 Die is er inderdaad: als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over zaken van leven en dood
    Deuteronomium 19

    W
    anneer de HEER, uw God, de volken in het land dat hij u zal geven heeft uitgeroeid, en u hun land in bezit hebt genomen en in hun steden en hun huizen bent gaan wonen, dan moet u in dat land drie steden aanwijzen als vrijplaats. Stel de afmetingen vast van het gehele gebied dat u van de HEER, uw God, krijgt, en verdeel het land in drieën, zodat iedereen die iemand heeft gedood een plaats heeft waarheen hij kan uitwijken. Het recht om daarheen te vluchten en zo het eigen leven te redden is voorbehouden aan degene die per ongeluk iemand heeft gedood, zonder hem ooit te hebben gehaat. Iemand die bijvoorbeeld samen met een ander hout gaat hakken in het bos en zijn bijl zwaait om een boom te vellen, waarbij het blad van de steel schiet en de ander dodelijk treft, kan zijn leven redden als hij naar een van die steden kan uitwijken. Op die manier wordt voorkomen dat hij, omdat de afstand naar de vrijplaats te groot is, wordt ingehaald en gedood door de bloedwreker die hem belust op wraak achtervolgt; zo’n wraakneming zou ook niet terecht zijn, want hij had zijn slachtoffer nooit gehaat. Daarom draag ik u op drie steden aan te wijzen.
    En wanneer de HEER, uw God, uw grondgebied uitbreidt, zoals hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, en u heel het land geeft dat hij hun heeft toegezegd – als u tenminste alle geboden die ik u vandaag geef strikt naleeft, de HEER, uw God, liefhebt en altijd de weg volgt die hij wijst –, dan moet u nog drie andere steden aanwijzen. 10 Dan hoeft er in het land dat de HEER u toekent geen onschuldig bloed te vloeien, en laadt u geen schuld op u.
    11 Als echter iemand een ander uit haat en met voorbedachten rade doodt, en dan naar een van die steden uitwijkt, 12 moeten de oudsten van zijn stad hem daar laten ophalen en hem aan de bloedwreker uitleveren. 13 Wees daarin onverbiddelijk. Zo bevrijdt u zich van de bloedschuld die op Israël rust, en u zult er wél bij varen.
    14 U mag in het gebied dat de HEER, uw God, u toewijst in het land dat hij u in bezit geeft, de stenen die al generaties lang andermans grond begrenzen niet verplaatsen.
    15 Eén enkel getuigenis dat iemand een overtreding heeft begaan of een misdrijf of wat dan ook, is niet geldig. Een aanklacht krijgt pas rechtsgeldigheid op grond van de verklaring van ten minste twee getuigen. 16 Als een getuige tracht een ander ten val te brengen door een leugenachtige verklaring over hem af te leggen, 17 dan moeten de twee partijen in het geding samen voor de HEER verschijnen, voor de priesters en de rechters die op dat moment in functie zijn. 18 De rechters moeten de zaak zorgvuldig onderzoeken. Als blijkt dat de getuige heeft gelogen en een vals getuigenis heeft afgelegd, 19 dan moet u hem de straf opleggen die hij de ander had toebedacht. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren. 20 De anderen moeten daardoor worden afgeschrikt, zodat dergelijke wandaden zich niet herhalen. 21 Heb geen medelijden en eis een leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet.

    Deuteronomium 20

    Als u ten strijde trekt tegen de vijand en u stuit op een overmacht, met paarden en strijdwagens, wees dan niet bang, want de HEER, uw God, die u uit Egypte heeft weggeleid, staat u bij. Voor het tot een treffen komt, moet de priester naar voren treden en het krijgsvolk zo toespreken: ‘Luister, Israël. Vandaag bindt u de strijd aan met de vijand. Wees sterk en moedig, laat u niet afschrikken en wees niet bang voor hem: de HEER, uw God, gaat met u mee, hij is het die de strijd voor u voert tegen de vijand; hij schenkt u de overwinning.’ Daarna krijgen de schrijvers het woord: ‘Wie net een huis heeft gebouwd en het nog niet in gebruik heeft kunnen nemen, mag naar huis terugkeren; anders neemt een ander het in gebruik als hij in de strijd sneuvelt. Wie een wijngaard heeft geplant en nog niet zelf de eerste druiven heeft kunnen plukken, mag naar huis terugkeren; anders plukt een ander die als hij in de strijd sneuvelt. Ook wie een bruid heeft maar haar nog niet heeft kunnen huwen, mag naar huis terugkeren; anders huwt een ander haar als hij in de strijd sneuvelt.’ Verder moeten ze tegen het krijgsvolk zeggen: ‘Wie bang is, wie het aan moed ontbreekt, mag naar huis terugkeren; anders verliezen de anderen misschien ook de moed.’ Als al deze dingen gezegd zijn, moeten ze officieren over de manschappen aanstellen.
    10 Voordat u een stad aanvalt, moet u eerst een vredesregeling aanbieden. 11 Als men op het voorstel ingaat en de poorten voor u opent, moeten alle inwoners van de stad tot herendienst worden gedwongen. 12 Als ze echter geen vrede willen sluiten en liever de strijd met u aangaan, 13 en de HEER, uw God, u de belegerde stad in handen geeft, moet u alle mannelijke inwoners ter dood brengen. 14 Maar de vrouwen en kinderen en het vee en alles wat er aan goederen in de stad is mag u buitmaken. U mag van de buit eten wat u wilt, want u krijgt het van de HEER, uw God. 15 Zo moet u te werk gaan bij de steden die op grote afstand van u liggen, buiten het gebied dat u nu gaat veroveren. 16 Maar daarbinnen, in de steden van het land dat de HEER, uw God, u als grondgebied zal geven, mag u geen mens in leven laten. 17 Alle Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten moet u doden, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen, 18 om te voorkomen dat u de gruwelijke dingen die zij voor hun goden doen van hen overneemt, waardoor u tegen de HEER, uw God, zou zondigen.
    19 Als u een stad langdurig moet belegeren, mag u haar boomgaarden niet vernietigen. Laat de bijl rusten en laat de bomen staan, want u moet er zelf van eten, en bovendien: is een boom soms een mens, dat u tegen hem moet strijden? 20 Alleen de bomen waarvan u weet dat ze geen vruchten geven, mag u vernietigen of omhakken om ze te gebruiken voor de belegering van de stad waarmee u in oorlog bent.

    Deuteronomium 21

    Als in het land dat de HEER, uw God, u in bezit zal geven, ergens in het open veld het lichaam wordt gevonden van iemand die vermoord is en de dader is niet te achterhalen, dan moeten uw oudsten en rechters de afstand tussen het lijk en de steden in de directe omgeving meten. De oudsten van de dichtstbijgelegen stad moeten een jonge koe, waarmee nog niet gewerkt is en die geen juk gedragen heeft, meevoeren naar een beek die nooit droog komt te staan en waarvan de oevers niet bewerkt of ingezaaid worden. Daar moeten ze het dier de nek breken. Daarna moeten de Levitische priesters, die door de HEER, uw God, zijn uitgekozen om hem te dienen en in zijn naam de zegen uit te spreken, naar voren treden. Zij zijn het immers die bij geschillen en in geval van geweldpleging uitspraak doen. De oudsten van de stad het dichtst bij het lijk moeten dan boven de dode koe hun handen wassen, onder het uitspreken van de volgende woorden: ‘Onze handen hebben dit bloed niet vergoten, onze ogen hebben het niet gezien. Ach HEER, houd Israël, het volk dat u bevrijd hebt, niet verantwoordelijk voor deze moord, en reken het ons niet aan dat er onder uw volk een onschuldige is gedood.’ Dan zal die moord hun niet worden aangerekend. Zo bevrijdt u zich van de bloedschuld. Daarmee doet u wat goed is in de ogen van de HEER.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Familierecht
    10 Als u ten strijde trekt tegen de vijand, en de HEER, uw God, levert hem aan u uit, 11-12 en u ziet onder de mensen die u krijgsgevangen maakt een mooi meisje dat bij u in de smaak valt en dat u tot uw vrouw wilt maken, en u neemt haar mee naar huis, dan moet zij haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen [11–12] 12  13 en de kleren die ze als krijgsgevangene droeg afleggen. Gedurende een maand mag ze in uw huis om haar vader en haar moeder treuren. Daarna mag u met haar slapen en kan ze uw vrouw worden. 14 Als u haar op een gegeven moment niet meer wilt, moet u haar laten gaan waarheen ze wil. U mag haar niet verkopen en haar evenmin als een slavin behandelen, want u hebt haar al haar eer ontnomen.
    15 Als iemand twee vrouwen heeft, van wie hij de een meer liefheeft dan de ander, en beiden baren hem een zoon, de minst geliefde vrouw het eerst, 16 dan mag hij, wanneer hij zijn bezit aan zijn zonen vermaakt, de zoon van de vrouw die hij liefheeft niet bevoordelen ten koste van de zoon van de minst geliefde vrouw, die het eerst geboren is. 17 Hij moet de zoon van de minst geliefde vrouw als eerstgeborene erkennen, en hem dus een dubbel deel van zijn bezittingen geven. Deze zoon is immers de eerste vrucht van zijn mannelijkheid, daarom heeft hij het eerstgeboorterecht.
    18 Als ouders een opstandige, onhandelbare zoon hebben, die niet naar hen luistert en ook na hardhandige bestraffing nog niet wil gehoorzamen, 19 dan moeten zijn vader en zijn moeder hem meevoeren naar de stadspoort en hem aan de oudsten voorgeleiden. 20 Ze moeten tegenover de stadsoudsten verklaren: ‘Onze zoon is opstandig en onhandelbaar. Hij wil niet naar ons luisteren. Hij is een losbol en hij drinkt te veel.’ 21 De inwoners van de stad moeten hem dan stenigen tot de dood erop volgt. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren. Het hele volk van Israël moet erdoor worden afgeschrikt.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diverse voorschriften
    22 Als iemand een misdrijf heeft gepleegd waarop de doodstraf staat, en u hangt hem na voltrekking van het vonnis op aan een paal, 23 dan moet u zijn lijk voor het einde van de dag begraven en het daar niet ’s nachts nog laten hangen; anders maakt u het land dat de HEER, uw God, u als grondgebied geeft onrein. Want op een gehangene rust Gods vloek.

    Deuteronomium 22

    Als u een verdwaald rund of schaap van een ander aantreft, moet u daar niet uw schouders over ophalen, maar het hem meteen terugbezorgen. Woont de eigenaar ver weg of is hij u onbekend, dan moet u het dier onder uw hoede nemen totdat hij het komt halen; geef het dan aan hem terug. Op dezelfde wijze moet u handelen met de ezel of met een kledingstuk van een ander, of met wat iemand ook maar kwijtgeraakt is; als u iets vindt, moet u daar niet uw schouders over ophalen.
    Als u ziet dat een ezel of rund van een ander op straat onder zijn last bezwijkt, mag u niet werkeloos toezien. Help hem het dier weer op de been te krijgen.
    Een vrouw mag geen kleren en attributen van een man dragen en een man mag geen vrouwenkleren dragen. Want de HEER verafschuwt ieder die zulke dingen doet.
    Als u onderweg toevallig een vogelnest vindt in een boom of op de grond, een nest waarin een vogel op haar jongen of haar eieren zit, dan moet u het moederdier zelf ontzien als u het nest mocht uithalen. De jongen mag u meenemen, maar de moeder moet u in elk geval laten gaan. U zult er wél bij varen, een lang leven zal u beschoren zijn.
    Als u een huis bouwt, moet u het dak voorzien van een balustrade; anders bent u aansprakelijk wanneer iemand eraf valt.
    U mag uw wijngaard niet inzaaien met verschillende soorten zaad, want dan zou de hele oogst – dat wat u gezaaid hebt evenals de opbrengst van de wijngaard – niet door u gebruikt mogen worden.
    10 U mag een rund en een ezel niet samen voor de ploeg spannen.
    11 U mag geen kleding dragen van tweeërlei weefsel, van wol en linnen samen.
    12 Aan de vier hoeken van het kleed dat u draagt moet u kwastjes maken.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over seksuele misdrijven
    13 Het volgende kan zich voordoen: Een man trouwt een vrouw, slaapt met haar en krijgt dan een afkeer van haar. 14 Hij begint haar vals te beschuldigen en leugens over haar rond te strooien: ‘Ik ben met deze vrouw getrouwd, maar tijdens de huwelijksnacht ontdekte ik dat ze geen maagd meer was.’ 15 Laten haar vader en moeder dan met het bewijs van haar maagdelijkheid naar de oudsten in de stadspoort gaan. 16 De vader van het meisje moet de oudsten vertellen: ‘Ik heb mijn dochter aan deze man ten huwelijk gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen. 17 Nu beschuldigt hij haar er ten onrechte van dat ze geen maagd meer was. Maar hier is het kleed dat bewijst dat mijn dochter nog wel maagd was.’ En vervolgens moeten de ouders het kleed voor de stadsoudsten uitspreiden. 18 De oudsten moeten die man hardhandig bestraffen 19 en hem een boete van honderd sjekel zilver laten betalen aan de vader van het meisje, omdat hij twijfel heeft gezaaid over de maagdelijkheid van een Israëlitisch meisje. Verder zal hij haar als zijn vrouw moeten aanvaarden, en zolang hij leeft mag hij niet van haar scheiden.
    20 Maar als het wél waar is en de maagdelijkheid van het meisje niet kan worden aangetoond, 21 moet zij naar haar ouderlijk huis worden teruggebracht en daar voor de deur door de andere inwoners van de stad worden gestenigd tot de dood erop volgt. Want zij heeft onder het volk van Israël een schanddaad begaan door met iemand te slapen terwijl ze nog bij haar vader thuis woonde. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren.
    22 Als een man wordt betrapt met een getrouwde vrouw moeten beiden ter dood gebracht worden, zowel de man als de vrouw met wie hij geslapen heeft. Zo moet u het kwaad dat zich bij de Israëlieten aandient in de kiem smoren.
    23 Als iemand in de stad een meisje ontmoet dat al uitgehuwelijkt is, en gemeenschap met haar heeft, 24 dan moet u hen allebei mee de stad uit nemen en hen stenigen tot de dood erop volgt. Want het meisje heeft nagelaten om hulp te roepen, en de man heeft zich vergrepen aan de bruid van een ander. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren. 25 Maar als het meisje in het open veld wordt belaagd en de man heeft dan gemeenschap met haar, dan verdient alleen de man de doodstraf 26 en gaat het meisje vrijuit, want zij heeft niets gedaan waarvoor ze ter dood gebracht zou moeten worden. Het geval is vergelijkbaar met moord met voorbedachten rade: 27 de man heeft het uitgehuwelijkte meisje belaagd in het open veld, waar niemand haar kon redden als ze om hulp zou roepen.
    28 Als iemand betrapt wordt met een meisje, een maagd die nog vrij is, 29 dan moet de man die zich aan het meisje heeft vergrepen vijftig sjekel zilver aan haar vader betalen. Bovendien moet hij met haar trouwen en zolang hij leeft mag hij niet van haar scheiden, omdat hij haar onteerd heeft.

    Deuteronomium 23

    Een man mag een vrouw die heeft toebehoord aan zijn vader niet huwen; anders schendt hij het bed van zijn vader.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diverse voorschriften
    Mannen bij wie de zaadballen zijn geplet of het lid is afgesneden, mogen niet deelnemen aan de dienst van de HEER. Ook bastaards en hun nakomelingen tot in het tiende geslacht zullen er nooit aan mogen deelnemen. Hetzelfde geldt voor Ammonieten en Moabieten: nooit ofte nimmer zullen ze tot de dienst van de HEER worden toegelaten, omdat ze u op uw tocht uit Egypte niet van voedsel en water hebben voorzien, en omdat ze Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Aram-Naharaïm hebben ingehuurd om u te vervloeken. Maar omdat de HEER, uw God, u liefhad, heeft hij Bileam geen gehoor geschonken en de vervloeking in een zegening omgezet. Draag dus, zolang u leeft, in geen enkel opzicht bij aan hun voorspoed en geluk. Edomieten moet u echter met respect behandelen, want dat zijn uw broeders. Ook Egyptenaren moet u respectvol behandelen, want u hebt als vreemdeling in hun land gewoond. En wat hun nageslacht betreft: vanaf de derde generatie kunnen ze worden toegelaten tot de dienst van de HEER.
    10 Tijdens een veldtocht tegen de vijand moet u zich in acht nemen voor onbetamelijkheden. 11 Zo moet een man die ’s nachts door een zaadlozing onrein is geworden het legerkamp uit gaan en buiten blijven. 12 Tegen het vallen van de avond moet hij zich baden; na zonsondergang mag hij dan het kamp weer binnenkomen. 13 Verder moet er buiten het kamp een gelegenheid zijn waar u uw behoefte kunt doen. 14 U moet een tentpin bij uw uitrusting steken, die u kunt gebruiken om een gat te maken waar u boven hurkt, en om uw uitwerpselen te bedekken. 15 Want de HEER, uw God, is tijdens zo’n veldtocht in uw midden, om u te beschermen en u te laten zegevieren over uw vijand. Daarom moet u het kamp rein houden, opdat hij niets onbetamelijks bij u aantreft en hij zich niet van u afkeert.
    16 U mag een slaaf die bij u zijn toevlucht zoekt, niet uitleveren aan zijn meester. 17 U moet hem opnemen en hem een plaats gunnen in de stad die hij uitkiest. U mag hem niet uitbuiten.
    18 Geen enkel Israëlitisch meisje mag als hoer bij een tempel zitten en geen enkele Israëlitische jongen als schandknaap. 19 U mag in de tempel van de HEER, uw God, geen hoerenloon of schandegeld gebruiken voor het inlossen van een gelofte, want de HEER, uw God, heeft van beide een afschuw.
    20 U mag geen rente vragen als u iets aan een volksgenoot leent, of het nu gaat om geld of voedsel of wat u ook maar tegen rente te leen kunt geven. 21 Van een buitenlander mag u wel rente heffen, maar niet van iemand uit uw eigen volk. Als u zich hieraan houdt zal de HEER, uw God, u zegenen in alles wat u onderneemt in het land dat u in bezit zult nemen.
    22 Als u de HEER, uw God, een gelofte doet, los die dan ook spoedig in. Want hij zal zijn aanspraak zeker laten gelden, en dan wordt uw laksheid u als zonde aangerekend. 23 Als u echter helemaal geen gelofte doet, valt u niets aan te rekenen. 24 Maar als u uw woord gegeven hebt, moet u het nakomen; u hebt zelf, uit eigen vrije wil, de HEER, uw God, een gelofte gedaan.
    25 Als u door andermans wijngaard loopt mag u zo veel druiven eten als u maar wilt, tot u genoeg hebt, maar u mag ze niet ergens in meenemen. 26 En wanneer u door andermans korenveld loopt mag u wel aren plukken met de hand, maar niet de sikkel in zijn koren slaan.

    Deteronomium 24

    H
    et volgende kan zich voordoen: Iemand heeft een vrouw getrouwd, maar om een of andere reden is hij ontevreden over haar. Hij schrijft een scheidingsbrief, die hij bij haar vertrek aan haar meegeeft. Ze gaat bij hem weg en wordt de vrouw van een ander. Maar dan krijgt die tweede man een afkeer van haar, en ook hij schrijft een scheidingsbrief en geeft haar die bij haar vertrek mee; of de man die als tweede met haar is getrouwd, komt te overlijden. In zo’n geval mag de eerste man, die van haar gescheiden is, haar niet opnieuw tot vrouw nemen, nu zij voor hem onrein geworden is. Want de HEER verafschuwt zulke dingen. Wanneer u zoiets doet, werpt u een smet op het land dat de HEER, uw God, u in eigendom zal geven.
    Als een man pas een vrouw heeft getrouwd, hoeft hij niet onder de wapens te gaan of enige dienst in het leger te verrichten. Hij is een jaar lang vrijgesteld en mag thuisblijven om zijn vrouw gelukkig te maken.
    Het is verboden een handmolen of een maalsteen in pand te nemen, want daarmee neemt u iemands leven in pand.
    Als wordt ontdekt dat iemand een van zijn volksgenoten, een Israëliet, heeft ontvoerd en hem als slaaf behandelt of verkoopt, moet die mensendief ter dood gebracht worden. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren.
    In geval van huidvraat dient u de aanwijzingen die u van de Levitische priesters krijgt nauwgezet op te volgen; houd u precies aan wat ik hun heb voorgeschreven. Bedenk wat de HEER, uw God, tijdens uw tocht uit Egypte met Mirjam heeft gedaan.
    10 Wanneer u iemand het een of ander leent, mag u niet zijn huis binnengaan om het onderpand op te halen. 11 U moet buiten wachten tot degene aan wie u de lening geeft met het onderpand naar buiten komt. 12 En als hij zo arm is dat hij zijn overkleed moet afstaan, mag u zich daar niet ’s nachts mee toedekken. 13 Voor zonsondergang moet u hem zijn onderpand terugbrengen, zodat hij onder zijn eigen overkleed kan slapen. Hij zal u dan de zegen van de HEER, uw God, toewensen, en de HEER zal het u ten goede aanrekenen.
    14 Een dagloner, die het al moeilijk genoeg heeft, mag u niet uitbuiten, of het nu iemand van uw eigen volk betreft of een vreemdeling die in een van uw steden woont. 15 U moet hem nog dezelfde dag, voor zonsondergang, uitbetalen; want hij is arm en het gaat hem juist om dat loon. Anders zal hij de HEER zijn nood klagen, en dan zal u wat u hem hebt aangedaan als zonde worden aangerekend.
    16 Ouders mogen niet ter dood gebracht worden om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, mag hij ter dood gebracht worden.
    17 U moet de rechten van vreemdelingen en wezen eerbiedigen; van weduwen mag u het overkleed niet in pand nemen. 18 Bedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte totdat de HEER, uw God, u heeft bevrijd. Daarom gebied ik u zo te handelen.
    19 Wanneer u bij de graanoogst op de akker een schoof vergeet, mag u niet teruggaan om die op te halen. Laat hem achter voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. De HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u onderneemt. 20 En wanneer u bij de olijvenoogst tegen de takken slaat, mag u achteraf niet nagaan of u wel alles hebt. De rest is voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. 21 En wanneer u bij de wijnoogst druiven plukt, mag u niet alles nog eens nalopen. De rest is voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. 22 Bedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte. Daarom gebied ik u zo te handelen.

    Deuteronomium 25

    Wanneer twee mannen een geschil hebben en ermee naar de rechter gaan, en in het vonnis wordt de een vrijgesproken en de ander veroordeeld, dan moet de rechter de schuldige, als die tot stokslagen veroordeeld is, op de grond laten neerleggen en hem in zijn bijzijn het aantal slagen laten toedienen dat past bij het misdrijf. Ten hoogste veertig stokslagen mogen hem gegeven worden, niet meer. Anders wordt er geen maat gehouden, en zou een volksgenoot voor uw ogen zijn eer verliezen.
    U mag een rund bij het dorsen niet muilkorven.
    Wanneer twee broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een zoon heeft, dan mag zijn weduwe niet de vrouw worden van iemand buiten de familie. Haar zwager moet met haar slapen; hij moet haar tot vrouw nemen en de zwagerplicht tegenover haar vervullen. De eerste zoon die zij baart geldt dan als zoon van zijn gestorven broer, opdat diens naam onder het volk van Israël zal voortleven. Maar als de man weigert met zijn schoonzuster te trouwen, dan moet zij naar de stadsoudsten in de poort gaan en zeggen: ‘Mijn zwager wil geen nageslacht voor zijn broer verwekken. Hij weigert zijn zwagerplicht tegenover mij te vervullen.’ Dan moeten de stadsoudsten hem erop aanspreken. Als hij blijft bij zijn weigering om met zijn schoonzuster te trouwen, moet zij ten overstaan van de oudsten op hem afgaan, hem zijn sandaal uittrekken en hem in zijn gezicht spugen, waarbij ze hem toevoegt: ‘Zo vergaat het de man die zijn broer nageslacht onthoudt.’ 10 En bij de Israëlieten zal zijn familie bekendstaan als de familie Zonderschoen.
    11 Als twee mannen aan het vechten zijn en de vrouw van een van hen mengt zich erin om haar man te helpen en grijpt de ander bij zijn schaamdelen, 12 dan moet zonder pardon haar hand worden afgehakt.
    13 U mag niet twee verschillende gewichten, waarvan er één te zwaar of te licht is, in uw buidel hebben. 14 En u mag ook niet twee verschillende maatkannen, waarvan er één te groot of te klein is, in huis hebben. 15 U moet het doen met één gewicht en één maatkan die zuiver en geijkt zijn. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal. 16 Want de HEER heeft een afschuw van iedereen die oneerlijk zaken doet.
    17 Vergeet niet wat de Amalekieten u hebben aangedaan tijdens uw tocht uit Egypte. 18 Toen u uitgehongerd en uitgeput was hebben ze gewetenloos, zonder enig ontzag voor God, de achterhoede overvallen, waar de zwaksten zich bevonden. 19 Vergeet het niet! En wanneer straks de HEER, uw God, u vrede heeft gegeven in het land dat u als grondgebied van hem krijgt, door u te verlossen van de vijanden die u omringen, zorg er dan voor dat niets op aarde nog aan het volk van Amalek herinnert.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gebeden bij het afdragen van gaven; slotwoord van Mozes
    Deuteronomium 26

    S
    traks zult u het land binnengaan dat de HEER, uw God, u als grondgebied zal geven. U zult het in bezit nemen en er gaan wonen. U zult er de oogst kunnen binnenhalen. Als u daarvan dan het eerste en beste deel in een mand meeneemt naar de plaats die de HEER, uw God, zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen, en u verschijnt er voor de priester die daar op dat moment dienstdoet, zeg dan het volgende tegen hem: ‘Hiermee verklaar ik voor de HEER, uw God, dat ik het land waarvan de HEER onze voorouders onder ede heeft beloofd dat hij het ons zou geven, ben binnengegaan.’ Als de priester de mand in ontvangst heeft genomen en die voor het altaar van de HEER, uw God, heeft neergezet, moet u het volgende voor de HEER belijden: ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk. De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot slavenarbeid. Toen klaagden we de HEER, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep en zag ons ellendig slavenbestaan. En de HEER bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. Hij bracht ons hierheen en gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing. 10 HEER, hierbij breng ik u de eerste opbrengst van het land dat u me gegeven hebt.’ Bied de HEER, uw God, zo uw gaven aan en kniel voor hem neer. 11 Daarna mag u, samen met de Levieten en de vreemdelingen die bij u wonen, een feestmaal houden met al het goede dat u en uw familie van hem hebben ontvangen.
    12 Als u in het derde jaar, het jaar van de tienden, het tiende deel van de opbrengst hebt afgestaan aan de Levieten, de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, zodat zij bij u in de stad voldoende te eten hebben, 13 dan moet u tegenover de HEER, uw God, verklaren: ‘Ik heb niets van de gaven die de HEER toekomen achtergehouden. Ik heb alles aan de Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen gegeven, geheel overeenkomstig de geboden die u mij hebt opgelegd. Ik heb geen enkel gebod overtreden en ben in niets nalatig geweest. 14 Ik heb niet van deze gaven gegeten in een tijd dat ik in de rouw was, ik heb er niets van afgedragen terwijl ik onrein was, en ik heb er niets van aan een dode meegegeven. Ik ben de HEER, mijn God, gehoorzaam geweest en heb me gehouden aan alles wat hij me geboden heeft. 15 HEER, zie vanuit uw heilige woning in de hemel neer en schenk uw volk Israël en het land dat u ons hebt gegeven uw zegen, zoals u onze voorouders hebt gezworen; zegen dit land van melk en honing.’

    16 Vandaag draagt de HEER, uw God, u op om u aan deze wetten en regels te houden. Neem ze zorgvuldig in acht en leef ze met hart en ziel na. 17 Vandaag hebt u de HEER verzekerd dat hij uw God zal zijn, dat u de weg zult volgen die hij u wijst, en dat u zijn wetten, geboden en regels zult naleven en hem gehoorzaam zult zijn. 18 Vandaag heeft de HEER u verzekerd dat u, zoals hij u heeft beloofd, zijn volk zult zijn, zijn kostbaar bezit. U moet al zijn geboden naleven. 19 Hij zal u hoog verheffen boven alle volken die hij geschapen heeft. U zult lof oogsten en met roem overladen worden. U zult het volk zijn dat aan de HEER, uw God, is gewijd, zoals hij heeft beloofd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aanwijzingen voor de plechtigheden na de oversteek
    Deuteronomium 27

    M
    ozes droeg, samen met de oudsten van Israël, het volgende aan het volk op: ‘Leef alle geboden na die ik u vandaag gegeven heb. En op de dag dat u de Jordaan oversteekt om het land binnen te gaan dat de HEER, uw God, u zal geven, moet u daar aan de overkant grote stenen oprichten. Nadat u daarop een kalklaag hebt aangebracht, moet u de wetten waarin ik u onderwezen heb erop schrijven. Dan mag u het land van melk en honing, dat de HEER, de God van uw voorouders, u heeft beloofd, binnentrekken. Plaats, zodra u de Jordaan bent overgestoken, de stenen op de Ebal, zoals ik u nu voorschrijf, en voorzie ze van een kalklaag. Bouw daar bovendien een altaar voor de HEER, uw God, van stenen die niet met ijzeren gereedschap bewerkt zijn, en breng hem brandoffers op het uit ruwe steen opgetrokken altaar. Breng er vredeoffers en houd een feestmaal ten overstaan van de HEER, uw God. Schrijf alle bepalingen van deze wet heel duidelijk op die stenen.’
    Omringd door de Levitische priesters zei Mozes tegen heel Israël: ‘Wees stil en luister, Israël. Vandaag bent u het volk van de HEER, uw God, geworden. 10 Wees hem daarom gehoorzaam en leef zijn geboden en wetten na, zoals ik ze u nu heb voorgehouden.’
    11 Daarna gaf Mozes het volk deze aanwijzingen: 12 ‘Wanneer u de Jordaan bent overgestoken, moeten de stammen Simeon, Levi, Juda, Issachar, Jozef en Benjamin zich op de Gerizim opstellen en daar de zegen uitspreken. 13 Op de Ebal moeten zich de stammen Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali opstellen om de vloek uit te spreken.
    14 Verder moeten de Levitische priesters alle Israëlieten luid en duidelijk het volgende toeroepen:
    15 “Vervloekt is eenieder die een godenbeeld maakt en het op een geheime plaats bewaart; in de ogen van de HEER is het een gruwelijk maaksel van mensenhanden.” En heel het volk moet antwoorden: “Amen.”
    16 “Vervloekt is eenieder die geen eerbied heeft voor zijn vader en moeder.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    17 “Vervloekt is eenieder die de grensstenen van een ander verplaatst.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    18 “Vervloekt is eenieder die een blinde de verkeerde richting wijst.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    19 “Vervloekt is eenieder die de rechten van vreemdelingen, weduwen en wezen schendt.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    20 “Vervloekt is eenieder die het bed van zijn vader schendt door gemeenschap te hebben met een vrouw van zijn vader.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    21 “Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met een dier.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    22 “Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met zijn zuster of zijn halfzuster.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    23 “Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    24 “Vervloekt is eenieder die in het geheim een ander vermoordt.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    25 “Vervloekt is eenieder die zich laat betalen om een onschuldige te vermoorden.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”
    26 “Vervloekt is eenieder die zich niet houdt aan de bepalingen van deze wet.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zegen en vloek
    Deuteronomium 28

    M
    ozes sprak: ‘Als u de HEER, uw God, gehoorzaam bent en al zijn geboden, zoals ik ze u vandaag heb voorgehouden, zorgvuldig naleeft, zal hij u hoog boven alle andere volken op aarde verheffen. En omdat u hem gehoorzaamt, zullen u deze zegeningen toevallen:
    Gezegend zult u zijn in de stad en gezegend op het land.
    Gezegend is de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw land en de vrucht van uw vee: de dracht van uw runderen, schapen en geiten.
    Gezegend is de oogst die u binnenhaalt en het deeg dat u kneedt.
    Gezegend zult u zijn in uw komen en uw gaan.
    De HEER zal u de overwinning schenken op alle vijanden die u aanvallen: als één man zullen ze op u afkomen, maar naar alle kanten stuiven ze uiteen.
    De HEER zal zijn zegen laten rusten op uw voorraadschuren en op alle arbeid die u verricht. Hij zal u zegenen in het land dat hij u geeft.
    De HEER zal zijn plechtige belofte gestand doen en u tot een volk maken dat aan hem is gewijd; u leeft immers de geboden van de HEER, uw God, na en volgt de weg die hij wijst. 10 Alle andere volken zullen opmerken dat u de HEER toebehoort, en ze zullen hoog tegen u opzien.
    11 De HEER zal u ruim bedelen met kinderen en ook uw vee en uw akkers overvloedig zegenen, wanneer u straks het land bewoont dat de HEER u zal geven, zoals hij uw voorouders onder ede heeft beloofd.
    12 De HEER zal de rijk gevulde schatkamer van de hemel openen om uw akkers op de juiste tijd regen te geven. Hij zal uw arbeid op het land zo zegenen dat u aan veel volken leningen kunt verschaffen, zonder ooit zelf te hoeven lenen.
    13 De HEER zal u altijd de eerste plaats laten bekleden en nooit de laatste. U zult iedereen voorbijstreven en nooit achteropraken, als u de geboden van de HEER, uw God, gehoorzaamt en ze strikt naleeft. 14 Wijk dan ook op geen enkele manier van de geboden af zoals ik ze u vandaag heb voorgehouden, door achter andere goden aan te lopen en die te vereren.

    15 Maar als u de HEER, uw God, niet gehoorzaamt en zijn geboden en wetten, zoals ik ze u vandaag heb voorgehouden, niet nauwkeurig naleeft, zullen deze vervloekingen u treffen:
    16 Vervloekt zult u zijn in de stad en vervloekt op het land.
    17 Vervloekt is de oogst die u binnenhaalt en het deeg dat u kneedt.
    18 Vervloekt is de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw land en de dracht van uw runderen, schapen en geiten.
    19 Vervloekt zult u zijn in uw komen en uw gaan.
    20 De HEER zal aan alle arbeid die u verricht een vloek laten kleven; hij sticht verwarring en vijandschap. Omdat u zich slecht hebt gedragen en zich van hem hebt afgekeerd, zult u spoedig ten onder gaan.
    21 De HEER zal u met de pest treffen, tot u geheel en al bent weggevaagd uit het land dat u in bezit zult nemen.
    22 De HEER zal u treffen met tering en ontstekingen, met koorts en waanzin, met droogte, korenbrand en meeldauw, die u zullen achtervolgen en te gronde richten. 23 De hemel boven uw hoofd zal van koper zijn en de grond onder uw voeten van ijzer.
    24 De HEER zal het stof laten regenen op uw akkers: fijn zand zal uit de hemel op u neerdalen. Zo zult u ten onder gaan.
    25 De HEER zal de overwinning aan uw vijanden schenken: als één man gaat u op hen af, maar naar alle kanten zult u uiteenstuiven. Voor alle koninkrijken op aarde zult u als afschrikwekkend voorbeeld gelden. 26 Vogels en roofdieren zullen zich aan uw lijken te goed doen, zonder dat iemand ze verjaagt.
    27 De HEER zal u treffen met zweren als Egypte destijds, met builen, uitslag en schurft, met ongeneeslijke ziekten.
    28 De HEER zal u treffen met krankzinnigheid, blindheid en verstandsverbijstering. 29 U zult op klaarlichte dag in het duister tasten, zoals een blinde op de tast zijn weg moet zoeken. Alles wat u onderneemt zal mislukken. Dag in dag uit zult u worden beroofd en uitgebuit, en er is niemand die u komt redden.
    30 U zult een bruid hebben gevonden, maar een ander zal met haar slapen. U zult een huis bouwen, maar er niet in wonen. U zult een wijngaard planten, maar niet zelf van de eerste vruchten genieten.
    31 Uw runderen worden voor uw ogen geslacht, maar van het vlees zult u geen stukje krijgen. Uw ezel wordt u afgenomen en u ziet hem niet meer terug. Uw schapen en geiten worden aan uw vijand gegeven, en er is niemand die u te hulp komt.
    32 U zult moeten aanzien dat uw zonen en dochters aan een ander volk uitgeleverd worden. Met smart wacht u op hun terugkeer, elke dag opnieuw, maar u staat machteloos.
    33 Een onbekend volk zal zich te goed doen aan alles wat uw land voortbrengt en waarvoor u zich hebt ingespannen. En u wordt mishandeld en uitgebuit, dag in dag uit. 34 U zult gek worden van alles wat u voor uw ogen ziet gebeuren.
    35 De HEER zal u treffen met vreselijke, ongeneeslijke zweren aan knieën en dijen, die u ten slotte van voetzool tot kruin bedekken.
    36 De HEER zal u, met de koning die u hebt aangesteld, laten wegvoeren naar een land dat u vreemd is en dat ook uw voorouders onbekend was. Daar zult u andere goden vereren, goden van hout en van steen. 37 U zult voor de inwoners van al die landen waarheen de HEER u verbant een schrikbeeld zijn, en een doelwit voor hun spotwoorden en schimpscheuten.
    38 U zult uw akkers overvloedig inzaaien, maar doordat de sprinkhanen ze kaalvreten zal het een schrale oogst worden. 39 U zult wijngaarden planten en bewerken, maar door vraat van rupsen zal er geen druivenoogst zijn en zult u geen wijn kunnen drinken. 40 U zult overal olijfbomen hebben staan, maar doordat ze hun vruchten voortijdig verliezen zal uw huid het zonder olie moeten stellen.
    41 U zult zonen en dochters verwekken, maar ze niet zien opgroeien, want ze zullen in ballingschap worden weggevoerd.
    42 Sprinkhanen zullen zich meester maken van uw bomen, van alles wat op uw land groeit.
    43 De vreemdelingen die bij u wonen zullen u volkomen voorbijstreven, en u raakt steeds verder achterop. 44 Zij zullen u leningen verschaffen, maar u zult zelf nooit iets te leen kunnen geven. Zij zullen de eerste plaats bekleden en u de laatste.
    45 Al deze vervloekingen zullen u treffen en u achtervolgen tot er niemand meer over is, omdat u de HEER, uw God, ongehoorzaam bent geweest en de geboden en wetten die hij u voorhield niet hebt nageleefd. 46 Door de ellende getekend zult u met uw nageslacht voor altijd een afschrikwekkend voorbeeld zijn. 47 Omdat u de HEER, uw God, niet met vreugde hebt gediend, blij met alles wat u bezat, 48 zult u de vijand die de HEER op u afstuurt moeten dienen, en dat zal gepaard gaan met honger en dorst, met een tekort aan kleding, met gebrek aan alles. U krijgt een loodzwaar juk opgelegd, tot er niemand meer over is. 49 Zoals een arend onverwacht opdoemt, zo zal uit de verste uithoek van de wereld een volk op u afkomen. De HEER stuurt een volk dat een onverstaanbare taal spreekt 50 en meedogenloos optreedt, zonder uw oude mensen te ontzien en uw kinderen te sparen. 51 Ze verslinden alles wat uw vee en uw land voortbrengen, tot u niets meer over hebt. U zult van uw koren, wijn en olie niets overhouden, en geen enkel jong van uw runderen, schapen en geiten; zo zullen ze u te gronde richten. 52 Ze belegeren alle steden in het land dat de HEER, uw God, u heeft gegeven, totdat de hoge, versterkte muren waar u zo op vertrouwt, allemaal gevallen zijn. De nood in die steden zal zo hoog stijgen 53 dat u de zonen en dochters die u van de HEER, uw God, hebt gekregen, zult eten – uw eigen vlees en bloed; tot zo grote wanhoop zal de vijand u tijdens het beleg drijven. 54 De gevoeligste, zachtaardigste man zal zijn eigen broer of de vrouw die hij bemint of de kinderen die hem resten 55 nog geen stukje vlees van zijn kinderen gunnen, maar ze helemaal alleen opeten, omdat hij niets anders heeft; tot zo grote wanhoop zal de vijand u tijdens het beleg drijven. 56 En ook de gevoeligste, zachtaardigste vrouw, een vrouw zo verfijnd dat ze nooit een voet op de grond heeft hoeven zetten, zal de man die ze bemint en haar eigen zoon en dochter 57 nog geen stukje gunnen van het kind dat ze baart en van de nageboorte die haar lichaam verlaat, maar in het geheim alles zelf opeten; zo’n gebrek zal er in uw steden zijn, tot zo grote wanhoop zal de vijand u tijdens het beleg drijven.
    58 Als u niet zorgvuldig de wetten naleeft waarin ik u onderwezen heb en die in dit boek zijn opgetekend, en de glorierijke en ontzagwekkende naam van de HEER, uw God, de eerbied onthoudt die hem toekomt, 59 zal hij u en uw nageslacht zeer zwaar straffen. Hij zal u treffen met ongehoorde plagen, waar geen einde aan komt, en met vreselijke, ongeneeslijke ziekten. 60 Hij zal opnieuw al die gevreesde kwalen uit Egypte op u afsturen en u ermee treffen. 61 Maar ook de ziekten en plagen waarover dit wetboek zwijgt zal hij op u afsturen, tot er niemand meer over is. 62 Al bent u eerst zo talrijk als de sterren aan de hemel, u zult maar met een handvol mensen overblijven, omdat u niet naar de HEER, uw God, hebt geluisterd. 63 En zoals de HEER er eerst vreugde in vond om u te zegenen en in aantal te doen toenemen, zo zal hij u dan met vreugde te gronde richten en uitroeien. U zult worden weggerukt uit het land dat u in bezit zult nemen, 64 want de HEER zal u uiteenjagen en onder alle volken verstrooien, tot in de verste uithoeken van de aarde. Daar zult u andere goden vereren, goden die u nog niet kende en ook uw voorouders niet, goden van hout en van steen. 65 Denk niet dat u bij die volken op adem kunt komen of een plek krijgt om te rusten. De HEER zal u daar in angst laten leven en u, met doffe ogen, een kwijnend bestaan laten leiden. 66 U zult er voortdurend op uw hoede moeten zijn, want u zult uw leven niet zeker zijn en dag en nacht het ergste vrezen. 67 ’s Morgens zegt u: “Ach, was het maar avond,” en ’s avonds verzucht u: “Was het maar ochtend.” Zo groot zal dan de angst zijn waarin u verkeert, zo bedreigend is het wat u ziet. 68 De HEER zal u in schepen terugsturen naar Egypte, ook al had ik gezegd dat u nooit meer daarheen zou teruggaan. En hoewel u zichzelf daar aan uw vijanden te koop aanbiedt als slaven en slavinnen, is er niemand die u wil kopen.’

    69 Met deze woorden heeft de HEER Mozes in Moab een verbond laten sluiten met het volk van Israël, als aanvulling op het verbond dat hij bij de Horeb met hen gesloten had

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verdere vermaningen
    Deuteronomium 29

    M
    ozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe: ‘U hebt in Egypte met eigen ogen gezien wat de HEER allemaal heeft gedaan met de farao en zijn onderdanen, met heel zijn land. U was getuige van zijn grootse daden en tekenen en wonderen, maar pas vandaag heeft de HEER u werkelijk inzicht gegeven, u de ogen en oren geopend. Veertig jaar lang heeft hij u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten, en had u geen brood en geen wijn of andere drank nodig. Dat moest u ervan doordringen dat hij, de HEER, uw God is. Toen wij vervolgens hier aankwamen, trokken koning Sichon van Chesbon en koning Og van Basan tegen ons ten strijde. Maar wij versloegen hen en namen hun land in bezit; dat hele gebied werd aan de stammen Ruben en Gad en aan de helft van de stam Manasse toegewezen. Houd u daarom aan de regels van dit verbond, opdat u slaagt in alles wat u doet.
    Hier bent u allen nu bijeen, ten overstaan van de HEER, uw God: de stamhoofden, de oudsten, de schrijvers, alle mannen, 10 vrouwen en kinderen van Israël, en alle vreemdelingen die als houthakker of waterputter in het kamp werken – 11 bijeen om toe te treden tot het verbond dat de HEER, uw God, vandaag met u sluit, en de sancties die erbij horen te aanvaarden. 12 Zo wil hij u vandaag tot zijn volk maken, en dan zal hij uw God zijn, zoals hij u heeft beloofd en zoals hij ook uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft toegezegd. 13 Niet alleen met u, die hier nu ten overstaan van de HEER, onze God, bijeen bent, sluit ik dit verbond, 14 maar ook met degenen die er nu nog niet bij zijn.
    15 U herinnert u de tijd dat we in Egypte woonden en hoe we daarna door het gebied van andere volken trokken. 16 U hebt toen kennisgemaakt met de gruwelijke afgodsbeelden van hout, steen, zilver en goud die zij erop na hielden. 17 Mogelijk is er hier een man of vrouw, of zelfs een familie of stam, die op dit moment liever de HEER, onze God, zou willen verlaten om de goden van die volken te gaan vereren; mogelijk sluimert er zo’n giftige kiem in ons midden. 18 Mocht zo iemand bij het horen van de vervloekingen menen: Als ik mijn eigen koppige hart volg zal het me evengoed voor de wind gaan, en zichzelf daarmee geruststellen, dan zet hij alles wat hij is en heeft op het spel. 19 Want de HEER zal het hem niet willen vergeven; de HEER zal zijn gekrenkte liefde wreken en al zijn woede tegen hem laten losbarsten. Alle vervloekingen die in dit boek beschreven zijn zullen hem treffen, en de HEER zal ervoor zorgen dat niets op aarde nog aan hem herinnert. 20 De HEER zal hem afzonderen van de stammen van Israël en hem voor het ongeluk bestemmen overeenkomstig de vervloekingen van het verbond dat in dit wetboek is opgetekend.
    21 Dan zal de vraag rijzen bij de komende generaties, zowel uw eigen nakomelingen als buitenlanders uit verre streken, wanneer ze zien hoe uw land te lijden heeft en met welke plagen de HEER het heeft getroffen 22 – heel de bodem door zwavel en zout vergiftigd, zodat zaaien geen zin meer heeft en er helemaal niets meer wil groeien, net zoals toen de HEER in zijn grote woede Sodom en Gomorra, Adma en Seboïm weggevaagd had –, 23 bij ieder volk rijst dan de vraag: “Waarom behandelt de HEER dit land zo? Waarom is zijn toorn zo hevig opgelaaid?” 24 Dit zal het antwoord zijn: “Zij hebben het verbond geschonden dat de HEER, de God van hun voorouders, met hen sloot toen hij hen wegleidde uit Egypte; 25 ze zijn andere goden gaan vereren en hebben neergeknield voor goden die ze nog niet kenden en die de HEER niet voor hen had bestemd. 26 Dat is de reden waarom de HEER in woede tegen dit land is uitgebarsten en alle vervloekingen die in dit boek beschreven staan over hen heeft uitgestort. 27 Zo kwaad, zo woedend, zo razend was de HEER dat hij hen van hun eigen grond heeft gerukt en naar een ander land heeft weggeslingerd. Zover is het nu gekomen.”
    28 Wat verborgen is, behoort de HEER, onze God, toe; wat openbaar is, komt ons toe. Wij en onze kinderen dienen ons altijd te richten naar alle bepalingen van deze wet.

    Deuteronomium 30

    Wanneer alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen, en wanneer u ten slotte, door de HEER, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, daar lering uit getrokken hebt en samen met uw kinderen naar de HEER, uw God, terugkeert en hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen – daartoe heb ik u vandaag aangespoord –, dan zal de HEER, uw God, in uw lot een keer brengen: hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen. Zelfs al zijn sommigen verbannen naar het eind van de wereld, de HEER, uw God, zal u terughalen en weer bij elkaar brengen. Hij zal u terugbrengen naar het land dat uw voorouders ooit bezaten en het u weer in bezit geven. Hij zal u meer nog dan uw voorouders zegenen en in aantal doen toenemen. De HEER, uw God, zal uw hart besnijden en ook dat van uw nakomelingen, zodat u hem weer met hart en ziel zult liefhebben en in leven zult blijven. De vervloekingen zal hij bestemmen voor uw vijanden en voor iedereen die op uw ondergang uit was. En u zult de HEER weer gehoorzaam zijn en al zijn geboden, zoals ik ze u vandaag heb voorgehouden, in acht nemen. De HEER, uw God, zal u voorspoed geven in alles wat u onderneemt, u kinderrijk maken en uw vee en uw land vruchtbaar maken. Hij zal er weer vreugde in vinden om u te zegenen, zoals voorheen bij uw voorouders. 10 Want u toont de HEER, uw God, dan uw gehoorzaamheid door de geboden en bepalingen in dit wetboek in acht te nemen, en u wilt hem weer met hart en ziel toebehoren.
    11 De geboden die ik u vandaag heb gegeven, zijn niet te zwaar voor u en liggen niet buiten uw bereik. 12 Ze zijn niet in de hemel, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie stijgt voor ons op naar de hemel om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen?” 13 Ook zijn ze niet aan de overkant van de zee, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie steekt de zee voor ons over om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen?” 14 Nee, die geboden zijn heel dichtbij, u kunt ze in u opnemen en ze u eigen maken; u kunt ze volbrengen.
    15 Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed, tussen leven en dood. 16 Wanneer u zich houdt aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag heb gegeven, door hem lief te hebben, door de weg te volgen die hij wijst, en zijn geboden, wetten en regels in acht te nemen, dan zult u in leven blijven en in aantal toenemen, en dan zal de HEER, uw God, u zegenen in het land dat u in bezit zult nemen. 17 Maar als u hem de rug toekeert en weigert te luisteren, als u zich ertoe laat verleiden neer te knielen voor andere goden en die te vereren, 18 dan zeg ik u op voorhand dat u te gronde zult gaan. Uw verblijf aan de overkant van de Jordaan, in het land dat u in bezit zult nemen, zal dan van korte duur zijn. 19 Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen op: u staat voor de keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen, 20 door de HEER, uw God, lief te hebben, hem te gehoorzamen en hem toegedaan te blijven. Dan zult u lang blijven wonen in het land dat hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mozes opvolging
    Deutronomium 31

    H
    ierna sprak Mozes de Israëlieten opnieuw toe. Hij zei: ‘Ik ben nu honderdtwintig jaar oud en niet in staat om nog langer leiding te geven. Bovendien heeft de HEER me gezegd dat ik de Jordaan niet mag oversteken. De HEER, uw God, zal zelf voor u uit gaan en de volken aan de overkant voor u uitroeien, zodat u hun land in bezit kunt nemen. Jozua zal u daarbij aanvoeren, zoals de HEER heeft gezegd. De HEER zal hen het lot laten delen van de Amoritische koningen Sichon en Og, die hij met heel hun land heeft vernietigd. Wanneer hij u de overwinning op die volken geschonken heeft, moet u met hen precies zo handelen als ik u heb opgedragen. Wees vastberaden en standvastig. Er is geen enkele reden om bang voor hen te zijn, want het is de HEER, uw God, die met u meegaat. Hij zal niet van uw zijde wijken en u niet verlaten.’
    Toen riep Mozes Jozua bij zich en ten overstaan van alle Israëlieten zei hij tegen hem: ‘Wees vastberaden en standvastig, want jij zult het volk het land binnenleiden dat de HEER onder ede aan hun voorouders had beloofd, en onder jouw leiding zullen ze het in bezit nemen. De HEER zelf gaat voor je uit, hij zal je bijstaan en geen moment van je zijde wijken. Wees niet bang en laat je door niets ontmoedigen

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Laatste aanwijzingen; het lied van Mozes
    Mozes stelde zijn hele onderricht op schrift en gaf de boekrol aan de Levitische priesters, die de ark van het verbond met de HEER moesten dragen, en aan de oudsten van Israël. 10-11 Hij droeg hun daarbij het volgende op: ‘Lees deze voorschriften elk zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, tijdens het Loofhuttenfeest voor aan alle Israëlieten. Want dan komt heel Israël naar de plaats die de HEER uitkiest, om daar voor hem te verschijnen. [10–11] 11  12 Roep dan het volk bijeen, met inbegrip van de vrouwen en kinderen en de vreemdelingen die bij u in de stad wonen. Laat iedereen naar de voorlezing luisteren en zo leren ontzag te tonen voor de HEER, uw God, en de wetten waarin u onderwezen bent, strikt na te leven. 13 Ook hun kinderen, die nog van niets weten, moeten luisteren en leren om ontzag te tonen voor de HEER, uw God, al de tijd dat u aan de overkant van de Jordaan leeft in het land dat u in bezit zult nemen.’
    14 De HEER zei tegen Mozes: ‘Je leven loopt ten einde. Roep Jozua en kom samen naar de ontmoetingstent; dan zal ik hem als jouw opvolger aanstellen.’ Nadat Mozes en Jozua de tent waren binnengetreden, 15 verscheen de HEER in een wolkkolom, die boven de ingang bleef staan. 16 De HEER zei tegen Mozes: ‘Als jij bij je voorouders te ruste bent gegaan, zal het volk mij ontrouw worden en zich afgeven met de vreemde goden die zij zullen aantreffen in het land waar ze heen gaan. Ze zullen mij verlaten en het verbond dat ik met hen gesloten heb verbreken. 17 Dan zal ik in toorn tegen hen ontsteken, ik zal hen aan hun lot overlaten en me van hen afkeren. Wanneer ze zo kwetsbaar zijn geworden, zullen ze ten prooi vallen aan allerlei ellende en tegenspoed. Dan zullen ze zeggen: “Deze ellende overkomt ons zeker doordat onze goden ons verlaten hebben.” 18 Nee, ik ben het die zich van hen afkeert, omdat ze zo veel kwaad hebben gedaan en zich met andere goden hebben ingelaten.
    19 Daarom moet jij het volgende lied opschrijven en het de Israëlieten uit hun hoofd laten leren; ik zal het tegen hen laten getuigen. 20 Want zo zal het gaan: Ik breng hen naar het land dat ik hun voorouders onder ede heb beloofd, een land dat overvloeit van melk en honing. Ze zullen zich te goed doen aan alle overvloed en als ze helemaal verzadigd zijn, laten ze zich met andere goden in om die te dienen; maar mij wijzen ze af en het verbond dat ik met hen gesloten heb, verbreken ze. 21 Wanneer ze eenmaal aan allerlei ellende en tegenspoed ten prooi zijn gevallen, zal dit lied, dat ook onder hun nakomelingen nog algemeen bekend zal zijn, tegen hen getuigen. Ik weet nu al waar hun hart naar uitgaat, nog voor ik hen in het land gebracht heb dat ik hun onder ede heb beloofd.’
    22 Zo schreef Mozes die dag het lied op en hij leerde het de Israëlieten. 23 Jozua, de zoon van Nun, werd aangesteld als zijn opvolger, en de HEER zei tegen hem: ‘Wees vastberaden en standvastig, want jij zult de Israëlieten naar het land brengen dat ik hun onder ede heb beloofd, en ik zal je terzijde staan.’
    24 Toen Mozes alle bepalingen van de wet op schrift had gesteld, 25 gaf hij de Levieten die de ark van het verbond met de HEER moesten dragen de volgende opdracht: 26 ‘Leg dit wetboek naast de ark van het verbond met de HEER, uw God; het moet daar blijven om tegen dit volk te getuigen. 27 Want, Israël, ik weet hoe opstandig en onhandelbaar u bent: tijdens mijn leven hebt u zich al steeds tegen de HEER verzet, hoe zal het dan niet gaan na mijn dood! 28 Roep alle oudsten van uw stammen bijeen, evenals uw schrijvers, dan zal ik hun mijn waarschuwing laten horen, en daarbij hemel en aarde als getuigen oproepen. 29 Want ik weet dat u zich na mijn dood zult gaan misdragen en zult afwijken van de weg die ik u gewezen heb. Daarom zal ellende uiteindelijk uw deel zijn, want u zult doen wat slecht is in de ogen van de HEER: hem tergen met uw zelfgemaakte goden.’
    30 En terwijl de verzamelde Israëlieten er getuige van waren, zong Mozes dit lied, van begin tot eind:

    Deuteronomium 32

    ‘Leen mij uw oor, hemel, nu ik ga spreken,
    luister, aarde, naar wat ik zeggen zal.
    Moge mijn onderricht neerdalen als regen,
    mogen mijn woorden zijn als milde dauw,
    als regen die de grond doordrenkt,
    lenteregen die het groen in bloei zet.
    Want de naam van de HEER roep ik uit:
    de HEER is onze God, laat iedereen hem prijzen!
    Hij is een rots, hij staat voor recht;
    alles wat hij doet is volmaakt.
    Trouw is God, rechtvaardig en zuiver,
    in hem is geen spoor van kwaad.
    Maar zijn kinderen werden hem ontrouw:
    tot hun schande gaven zij hun kindschap op.
    Vals en trouweloos is dit volk.
    Is dit uw antwoord aan de HEER?
    Hoe komt u zo dwaas? Waar is uw verstand?
    Is hij niet uw vader, uw schepper?
    Hij heeft u gemaakt, hij riep u tot leven.
    Denk aan de tijden van weleer,
    verdiep u in het verre verleden.
    Vraag uw vader ernaar, hij zal het vertellen;
    vraag de oudsten en zij zullen verhalen.

    Toen de Allerhoogste land toewees aan elk volk
    en de mensen ieder hun deel gaf,
    bepaalde hij de grenzen voor alle volken
    naar het aantal nazaten van Israël,
    want voor de HEER gold dat volk als het zijne,
    Jakob was het deel dat hij zichzelf toemat.
    10 Hij vond het in een dorre woestijn,
    in een niemandsland vol van gevaar.
    Hij omringde het met zorg en met liefde,
    koesterde het als zijn oogappel.
    11 Zoals een arend over zijn jongen waakt
    en voortdurend erboven blijft zweven,
    zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt,
    12 zo heeft de HEER zijn volk geleid,
    hij alleen: geen andere god stond hem bij.
    13 Hij legde het bergland voor hen open,
    de oogst van het land viel hun in de schoot.
    Hij laafde hen met honing uit de rotsen,
    met olijfolie uit steenharde rots,
    14 met melk van koeien en geiten,
    met vlees van Basans rammen,
    met vet van lammeren en bokken,
    met de fijnste bloem van tarwe
    en met wijn, het bloed van druiven.
    15 Toen werd Jesurun vadsig en vet,
    het raakte verzadigd, werd dik en rond.
    Het kwam in verzet, liep weg van zijn schepper,
    versmaadde zijn stut en steun, zijn rots.
    16 Ze tergden hem met vreemde goden,
    met gruwelijke beelden krenkten ze hem.
    17 Ze brachten offers aan demonen,
    aan goden die geen goden zijn,
    goden die zij eerst niet kenden,
    nieuwkomers, nog maar net in zwang,
    die voor hun voorouders niet eens bestonden.
    18 U vergat de God die u gebaard heeft,
    u verwierp de rots die u ter wereld bracht.

    19 Toen de HEER zag wat u deed,
    bemerkte hoe zijn kinderen hem krenkten,
    ontstak hij in hevige toorn en zei:
    20 “Ik zal me van hen afkeren
    en dan eens zien hoe het hun vergaat.
    Want dit is een verdorven geslacht,
    niemand van hen is te vertrouwen.
    21 Ze tergden mij met wat geen god is
    en daagden mij uit met hun nietige afgoden.
    Daarom terg ik hen met wat geen volk is,
    ik daag hen uit met een volk zonder verstand.
    22 Als het vuur van mijn toorn is ontstoken
    zal het branden tot in het diepste dodenrijk;
    het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit,
    het zal de grondvesten van de bergen verteren.
    23 Ramp na ramp breng ik over hen,
    al mijn pijlen schiet ik op hen af.
    24 Honger zal hen uitmergelen, de pest hen verteren,
    ziekten zullen hen te gronde richten.
    Ik geef hen ten prooi aan wilde dieren,
    giftige slangen laat ik hen bijten.
    25 Buiten eist de oorlog zijn tol,
    binnen heerst de angst voor de dood.
    Niemand wordt ontzien,
    man noch vrouw, jong noch oud.

    26 Ik zou hen wel willen wegvagen,
    elke herinnering aan hen willen uitwissen,
    27 maar ik vrees de hoon van hun vijanden.
    Die zullen immers de feiten verdraaien,
    de overwinning voor zichzelf opeisen
    en de hand van de HEER daarin ontkennen.
    28 Zo kortzichtig zijn die vijanden,
    het ontbreekt hun aan elk begrip.
    29 Waren ze wijs, dan hadden ze inzicht
    en begrepen ze hoe het hunzelf zal vergaan.
    30 Want hoe zouden zij met één man
    duizend van jullie kunnen achtervolgen,
    met twee er tienduizend verjagen,
    als de HEER, jullie rots, je niet uitleverde?
    31 Jullie vijanden zullen het erkennen:
    de rots waarop zij steunen is niets naast jullie rots.
    32 De wijn die ik hun te drinken geef
    is afkomstig van Sodoms wijnstok,
    hij komt uit Gomorra’s wijngaarden;
    bittere, giftige druiven brengen die voort,
    33 de wijn ervan is vol venijn,
    dodelijk als het gif van slangen.
    34 Ik heb dat allemaal bewaard,
    het opgeborgen in mijn schatkamers
    35 voor de dag dat ik wraak ga nemen,
    het tijdstip waarop ik hun kwaad vergeld,
    wanneer aan hun voorspoed een einde komt.
    Want de dag van hun ongeluk is nabij,
    hun noodlot komt onafwendbaar op hen af.”

    36 Want de HEER zal zijn volk recht doen,
    hij ontfermt zich weer over zijn dienaren.
    Als hij ziet dat alle krachten hun begeven
    en weldra iedereen bezwijkt,
    37 zal hij zeggen: “Waar zijn je goden nu?
    Waar is de rots waarop je steunde?
    38 Hebben ze niet het vet van je offers gegeten,
    niet gedronken van de wijn die je ze aanbood?
    Laten die goden je dan te hulp schieten,
    laten zij een schuilplaats voor je zijn!
    39 Zie het toch in: ik ben de enige,
    naast mij is er geen andere god.
    Ik laat sterven, ik geef leven,
    ik sla wonden en ik genees.
    Wanneer ik mijn macht laat gelden
    is er niemand die redding bieden kan.
    40 Ik hef mijn hand op naar de hemel
    en zweer: ‘Zo waar ik eeuwig leef:
    41 Ik wet mijn bliksemend zwaard,
    ik ga het vonnis voltrekken.
    Ik zal mij wreken op mijn vijanden,
    ik reken af met wie mij haatten.
    42 Mijn pijlen maak ik dronken van het bloed
    van vijanden, gevallen en gevangen;
    mijn zwaard verslindt het vlees van hun mannen
    die zo dreigend hun haren hadden losgeworpen.’”

    43 Laat alle volken zijn volk toejuichen,
    omdat hij het bloed van zijn dienaren wreekt;
    hij neemt wraak op zijn vijanden
    en de schuld van zijn land en zijn volk wist hij uit.’

    44 Heel dit lied heeft Mozes samen met Jozua, de zoon van Nun, gezongen en het volk was er getuige van.
    45 Toen Mozes zijn toespraak tot heel Israël beëindigd had, 46 besloot hij: ‘Neem mijn waarschuwingen ter harte, en draag ook uw kinderen op om zich strikt te houden aan de wetten waarin u onderwezen bent. 47 Want het gaat hier niet om iets onbeduidends, het is een zaak van levensbelang! Als u er gehoor aan geeft, zult u lang mogen leven in het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mozes zegen en zijn dood
    48 Op diezelfde dag zei de HEER tegen Mozes: 49 ‘Ga het Abarimgebergte in en beklim de Nebo, die in Moab ligt, tegenover Jericho. Daar kun je uitkijken over Kanaän, het land dat ik de Israëlieten in bezit ga geven. 50 Op die berg zul je sterven en met je voorouders verenigd worden, zoals je broer Aäron op de Hor stierf en met zijn voorouders werd verenigd. 51 Want bij het water van Meribat-Kades, in de woestijn van Sin, kwamen jullie tegen mij in opstand; in het bijzijn van heel Israël toonden jullie geen ontzag voor mijn heiligheid. 52 Alleen van een afstand zul je het land zien dat ik hun zal geven, je zult het niet binnengaan.

    Deuteronomium 33

    Dit is de zegen die Mozes, de godsman, uitsprak over de stammen van Israël, voor hij stierf. Hij zei:
    De HEER verscheen vanaf de Sinai,
    zijn licht bescheen hen vanuit Seïr,
    met luister kwam hij van de bergen van Paran.
    Talloze engelen vergezelden hem,
    bliksem flitste uit zijn rechterhand.
    Hij kreeg Israëls stammen lief,
    hij hield al de zijnen in zijn hand.
    Ze waren gezeten aan zijn voeten
    en ontvingen zijn onderwijzing.
    Mozes gaf ons zijn onderricht
    als een kostbaar bezit voor Jakobs volk.
    Zo werd de HEER koning van Jesurun,
    terwijl de oudsten van het volk bijeen waren
    en de stammen van Israël zich verzameld hadden.

    Ruben, hij moge leven, en niet sterven,
    hoe gering zijn aantal ook is.’

    Dit zei hij over Juda:
    ‘O HEER, hoor Juda’s hulpgeroep,
    laat zijn strijders behouden huiswaarts keren,
    want ze voeren een eenzame strijd.
    Sta hun terzijde tegen hun vijanden.’

    Over Levi zei hij:
    ‘HEER, u vertrouwt uw orakelstenen toe
    aan Levi, uw vertrouweling.
    U stelde hem op de proef bij Massa,
    daagde hem uit bij het water van Meriba.
    Hij had geen mededogen met zijn vader en moeder,
    zijn eigen broers ontzag hij niet,
    zijn kinderen waren als vreemden voor hem.
    Want de Levieten hielden zich aan wat u gebood,
    het verbond dat u sloot bleven ze trouw.
    10 Laat hen uw regels onderwijzen aan Jakob,
    uw voorschriften doorgeven aan Israël.
    Laat hun geurige gave u behagen,
    laat hen brandoffers brengen op uw altaar.
    11 HEER, zegen hen met voorspoed
    en zie welwillend op hun verrichtingen neer.
    Maar breek hun tegenstanders de heup,
    verlam hun vijanden voor altijd.’

    12 Over Benjamin zei hij:
    ‘De HEER laat zijn lieveling bij zich schuilen.
    Zijn kind omarmt hem van vroeg tot laat,
    het nestelt zich veilig op zijn rug.’

    13 Over Jozef zei hij:
    ‘Moge de HEER zijn land rijk zegenen
    met de gaven van hemelwater, met dauw,
    en met de oervloed die onderaards woont;
    14 met al wat de zon laat groeien,
    met de zegening van de jaargetijden;
    15 met de weelde van oeroude bergen,
    met de gaven van eeuwige heuvels;
    16 met al wat de aarde te bieden heeft.
    Moge de gunst van hem die in de doornstruik was
    rusten op Jozef, de uitverkorene onder zijn broers.
    17 Machtig als een eerstgeboren stier is hij;
    hij heeft twee horens als een oeros,
    waarmee hij vijandige volken wegstoot
    tot voorbij de einden der aarde:
    het zijn Efraïms tienduizenden
    en de duizenden vanManasse.’

    18 Over Zebulon zei hij:
    ‘Een voorspoedige vaart, Zebulon!
    En moge Issachar geluk vinden in zijn tenten!
    19 Zij nodigen de anderen naar de berg
    waar ze waardige offers brengen.
    Zij halen overvloed van overzee,
    graven rijkdom op van onder het zand.’

    20 Over Gad zei hij:
    ‘Geloofd is hij die ruimte gaf aan Gad.
    Gad waakt over zijn deel als een leeuwin,
    die alles verslindt wat in haar klauwen valt.
    21 Het beste land koos hij voor zichzelf:
    dat land was een aanvoerder waardig,
    daar verzamelden zich de oudsten van het volk.
    Hij volbracht de wil van de HEER,
    hij volvoerde zijn bevrijding van Israël.’

    22 Over Dan zei hij:
    ‘Dan is als een jonge leeuw
    die uit Basans bossen tevoorschijn springt.’

    23 Over Naftali zei hij:
    ‘Naftali is door de HEER ruim bedeeld,
    rijk gezegend door zijn gunst.
    Laat hij het westen en zuiden veroveren.’

    24 En over Aser zei hij:
    ‘Gezegend is Aser, nog meer dan zijn broeders,
    moge hij bij hen allen geliefd zijn.
    Hij zal waden door de olijfolie,
    25 en al zijn steden zijn versterkt
    met grendels van ijzer en brons.
    Niets zal hem deren zolang hij leeft.’

    26 ‘Wie, Jesurun, wie evenaart uw God?
    Als een vorst rijdt hij langs de hemel
    en over de wolken, om u te hulp te komen.
    27 Van oudsher is God een schuilplaats,
    zijn armen dragen u voor eeuwig.
    Hij dreef uw vijand op de vlucht
    en droeg u op: “Vernietig hem!”
    28 Israël mocht in vrede leven,
    Jakob woonde ongestoord
    in een land van koren en most,
    waarop dauw van de hemel neerdaalt.
    29 Wie is zo gelukkig als u, Israël?
    Geen ander volk liet de HEER de overwinning.
    Hij is het schild dat u beschermt,
    het zwaard dat u triomfen brengt.
    De vijand moet uw macht erkennen,
    hij zal het stof van uw voeten likken.

    Deuteronomium 34

    Toen verliet Mozes de vlakte van Moab en hij beklom de Nebo, een van de toppen van de Pisga, tegenover Jericho. Daar liet de HEER hem het hele land zien: het hele gebied van Gilead tot aan Dan, Naftali, het gebied van Efraïm en Manasse, heel Juda tot aan de zee in het westen, de Negev, de Jordaanvallei en de vlakte bij de palmstad Jericho, tot aan Soar. De HEER zei tegen hem: ‘Dit is het land waarvan ik aan Abraham, Isaak en Jakob onder ede heb beloofd dat ik het aan hun nakomelingen zou geven. Ik laat het je nu zien, maar erheen oversteken zul je niet.’
    Zo stierf Mozes, de dienaar van de HEER, daar in Moab, zoals de HEER gezegd had. En de HEER begroef hem in een vallei in Moab, tegenover Bet-Peor. Tot op de dag van vandaag weet niemand waar zijn graf is. Honderdtwintig jaar oud was Mozes toen hij stierf. Tot het laatst toe waren zijn krachten niet afgenomen en zijn ogen niet verzwakt. De Israëlieten, die in de vlakte van Moab bijeen waren, treurden om Mozes’ dood tot de dertig dagen van rouw voorbij waren. Ze luisterden naar Jozua, de zoon van Nun, omdat hij vervuld was van de geest van wijsheid sinds Mozes hem de handen had opgelegd. Daarmee deden de Israëlieten wat de HEER tegen Mozes had gezegd.
    10 Nooit meer heeft Israël een profeet gekend als Mozes, met wie de HEER zo vertrouwelijk omging. 11 Door zijn toedoen heeft de HEER in Egypte tekenen en wonderen laten zien aan de farao en zijn onderdanen, aan heel zijn land. 12 Van alles wat Mozes’ krachtige hand verrichtte en van de daden waarmee hij alom ontzag inboezemde, is heel Israël getuige geweest.




    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs