Belangrijkste spelregels
Een ploeg bestaat uit 5 spelers: twee koordspelers, een kleinmidden, een grootmidden en een achterman. De opslag (= leveren) dient onderarms te gebeuren en wordt met de blote hand gedaan om zo nauwkeurig mogelijk te kunnen slaan.
Het spel begint vanaf het ogenblik dat de speler (opslager), in de opslagruimte optredend, de bal los laat. De opslager moet zich in de opslagruimte bevinden en mag deze slechts verlaten na aan de bal de laatste impuls voor de definitieve opslag gegeven te hebben.
Een speler van de andere ploeg tracht de bal terug te kaatsen (=keren) waarbij de bal slechts éénmaal mag botsen.
Zo wordt er over en weer gekeerd.
Botst de bal echter tweemaal na elkaar dan wordt "een kaats" geplaatst waar de bal gestopt wordt of over de zijlijn rolt.
Het komt er op aan de kaats zo nadelig mogelijk te leggen voor de tegenpartij.
Als er twee kaatsen geplaatst zijn, wordt er van kamp veranderd of bij één kaats als één van de ploegen op "40" staat.
De ploeg aan de opslag moet dan trachten de bal voor de kaats te stoppen.
De wedstrijd wordt betwist in 15 spellen (twee ploegen).
De toekenning van het spel gebeurt zoals bij tennis: 15, 30, 40 en spel. In geval van gelijkheid van 40-40 volstaat één punt om het spel te behalen.
|