BCK-CBJS
internationaal keuringsreglement
A. Puntensysteem
Positie 1 : algemene indruk (kop, ogen, uitdrukking) conditie
Positie 2 : beendergestel, borstbeen en achtervork
Positie 3 : vorm en vastheid van de rug, lenden en bovenstuit
Positie 4 : evenwicht en harmonie van het geheel, spierstelsel
Positie 5 : kwaliteit van het gevederte,vleugels en staart
Bij positie 1 keuze uit 8 8,25 8,50 8,75 9
Bij positie 2 keuze uit 8 8,25 8,50 8,75 9
Bij positie 3 keuze uit 17 17,25 17,50 17,75 18 18,25 18,50 18,75 19
Bij positie 4 keuze uit 27 27,25 27,50 27,75 28 28,25 28,50 28,75 29
Bij positie 5 keuze uit 27 27,25 27,50 27,75 28 28,25 28,50 28,75 29
- B. Klassering
De duif met het hoogst aantal punten in de categorie (oude duivers, oude duivinnen,
jaarse duivers, jaarse duivinnen, jonge duivers, jonge duivinnen) is winnaar van die
klasse (bevlogen, standaard niet-bevlogen). Wanneer zich een gelijke totaalscore bij
verschillende duiven voordoet, zullen de posities 3,4 en 5 opgeteld worden. De duif
met het beste totaalresultaat in deze drie posities gaat voor.
Indien hierbij opnieuw gelijkheid van punten ontstaat, gaat de duif met het hoogst
aantal punten in positie 5 voor.
Indien nodig gelden achtereenvolgens de posities 4,3 en 1 voor het bepalen van de
rangschikking. Blijft ook dan de puntenstand gelijk aanhouden, dan geschiedt herkeuring.
C. Beoordeling
Positie 1 : algemene indruk (kop, ogen, uitdrukking), conditie
De algemene indruk omvat niet alleen de goede vorm van de kop, doch eveneens het ras, de gezondheid, de intelligentie en het gemoed van de duif. De grootte zal duidelijk evenredige kenmerken vertonen en zo kort mogelijk bij het middelmatige aanleunen. Meer nog, een forse lichaamsbouw speelt niet altijd in het voordeel van de duif.
- Kop, belijning en uitmonstering (incl. oogranden)
Grootte in verhouding tot het overige van de duif. Aan de bovenzijde afgerond en naar achteren geleidelijk in de nek overgaand, zonder onderbreking vanaf het puntje van de snavel. Goedgevuld tussen de ogen. Neusdoppen gelijkmatig, symmetrisch en wit van kleur, voor een doffer niet te fijn. Snavel stevig en gesloten als de duif in rust is. Hals goed afgerond, zogenaamd uitgesneden. Oogranden moeten duidelijk aanwezig zijn, maar niet te grof en moeten gelijkmatig zijn, zonder vergroeiingen. De kleur moet wit, grijs of roze zijn. De kop moet het geslacht uitstralen.
Fouten : te grove of te kleine kop, vernepen, te vierkante of te platte kop, kuif, snavel niet goed gesloten, te lang, te week, te slap.
- Oog : ligging en uitdrukking
De kleur van de iris speelt geen rol. De ogen moeten beide gelijk zijn van kleur. Bij bonte duiven is een iets bont oog toegestaan. Het oog moet glanzend en levendig zijn en klasse uitstralen.
Fouten : nat en verkleurd oog, geheel donkere of zwarte ogen, flets van kleur, misvormde pupil, aan de voorzijde niet gesloten, domme of slome uitdrukking.
- - Conditie
De duif moet zogenaamde vliegconditie hebben. Duidelijke kenmerken van conditie zijn : o.a. warm aanvoelen, schoon van lijf en ledematen, vrij van ongedierte, vetvlekken en wit poeder op de pluimen, strak in de veren, vooral ook rond de kop, witte neusdoppen, glanzend droge ogen, schone glanzende poten.
Positie 2 : beendergestel, borstbeen en achtervork
Het beendergestel dient stevig en hard te zijn. Het borstbeen is degelijk gebogen en raakt praktisch aan de achtervork. De overgang tot de achtervork is onmerkbaar. Deze is goed afgerond en dicht bevederd. Slecht gevormde borstbenen zullen als foutief gerekend worden in de mate van de graad van misvorming. De beenderen van de vork moeten stevig zijn en gesloten. Ze mogen niet doorbuigen bij lichte druk. Bij een duivin mogen ze meer flexibel zijn. De duif moet goed op haar poten staan en de poten moeten goed gevormd zijn.
Fouten : zwak geraamte, borstbeen te grof, te diep, te plat, krom of ingedeukt. Te slappe of misvormde stuitbeentjes. Kromme poten, te hoog op de poten staand, misvormde tenen, afgebroken of te lang doorgegroeide nagels.
Positie 3 : vorm en vastheid van de rug, lendenen en bovenstuit
Deze moeten een stevige indruk geven en enige druk kunnen weerstaan. Niet overdreven breed of smal zijn, alles in evenredigheid tot het geheel. Enigszins holle, soepele rug toegestaan. Bovenstuit moet goed gevuld zijn. Overgaand van brede rug naar smalle, soepele bovenstuit is gewenst.
Fouten : zwakke, te bolle, te holle of te smalle rug, niet goed gevulde bovenstuit.
Positie 4 : evenwicht en harmonie van het geheel, spierstelsel
Het evenwicht en de harmonie van de duif spruiten voort uit verschillende factoren. De duif dient over een goede en evenwichtige bouw te beschikken. De beenderen, het geheel van de romp, de stevigheid en soepele spieren leiden alle samen tot een goede, evenwichtige lichaamsbouw. Het spierstelsel dient goed ontwikkeld en elastisch te zijn. Er dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen spieren en vetweefsel. De romp is aërodynamisch en stevig. Het gewicht van de duif dient evenredig te zijn aan zijn gestalte.
Fouten : te schraal, te vet, tekenen van slijtage.
Positie 5 : kwaliteit van vleugels, gevederte en staart.
- - vleugels
Totale grootte van de vleugel dient naar verhouding te zijn volgens het formaat van de duif. De vleugel moet soepel gespierd zijn en deze als het ware geven bij opening. Dit en pansgewijs bedekt met dekveren, ook aan de onderzijde goed bepluimd. Achtervleugel goed gesloten en de lengte van de broekpennen niet te groot. Mooie, rechte, enigszins gebolde achtervleugel. Lenige vleugelpennen, niet te smal en aan het uiteinde in verhouding met hun breedte aan de basis. De lengte van de laatste pennen vooruitspringend vanaf het midden van de vleugel, zodat zij de indruk geven over een goede slagkracht te beschikken. De laatste pennen aan de toppen enigszins afgerond, de eerste slagpennen rechtlijnig en één gesloten geheel vormend. Beide vleugels moeten minimaal 10 en een gelijk aantal slagpennen hebben.
Fouten : te lange of te korte vleugel t.o.v. het lichaam, stram of moeilijk te openen. Te smalle pennen. Bij het openen teveel ruimte tussen de pennen onderling.
- - gevederte en staart
Hieronder vallen slagpennen (ook oude slagpennen), broekpennen, staartpennen (niet alleen kijken naar de kwaliteit, oude staartpennen meenemen in de beoordeling), dekveren en donsveren. De zachtheid van de pluimen meenemen in de beoordeling. Pluimen moeten doorlopen over bovenstuit naar de staart. De staart dient in gesloten toestand smal en niet te lang te zijn. De duif dient 12 staartpennen te bezitten.
Fouten : stugge, dikke schacht. Niet goed gevuld met dekveren. Externe beschadigde pennen en/of dekveren en beschadigingen ten gevolge van een storing in het groeiproces. Droge pluim, ingelijmde pen, bloedpen, buispen, strik (jabot, weerborstel). Bevederde poten (enigszins lichte bevedering van het been toegestaan, de tenen mogen niet bevederd zijn). Elfpenner of meer lichte fout, indien deze vleugel een onregelmatige indruk geeft.
Voorbeeld :
Duif A Duif B Duif C Duif D Duif E Duif F
Pos. 1 8,50 8,50 8,50 8,75 8,75 8,75
Pos. 2 8,50 8,50 8,50 8,25 8,75 8,75
Pos. 3 18,50 18 18,50 18,50 18,50 18
Pos. 4 28,50 28,50 28 28,50 28 28
Pos. 5 28 28,50 28,50 28 28 28,50
Totaal : 92 92 92 92 92 92
Door toepassing van bovenstaand systeem krijgen we volgende uitslag :
1° duif B
2° duif C
3° duif D
4° duif A
5° duif F
6° duif E
Zonder nadrukkelijke voorafgaande toestemming van de B.C.K. is het niet toegestaan deze reglementen te publiceren, reproduceren of te kopiëren voor om het even welk gebruik of publicatie.
|