'Gerard Walschap. Een biografie'
Bespreking door Frans
Depeuter
De blijde geboorte van een dikkerd
'Gerard Walschap. Een biografie'
De
Bezige Bij, Antwerpen: 49,95
Productsubsidie:
5.300,00
Auteur:
Jos Borré
Biografiebeurs:
40 000
Aantal
pagina's: 736
Gewicht:
1273 gr.
Een
Chinese dwerghamster draagt 21 dagen. Een eekhoorn 5 à 6 weken. Een gewone poes
bevalt 70 dagen nadat ze bij een kater geweest is. Bij een schaap duurt de
draagtijd ongeveer 150 dagen. Bij een nijlpaard 7 maanden. Een ezel en een
walvis lopen er 12 maanden mee rond. Een olifant zelfs 22 tot 23 maanden
En
Jos Borré deed er 8 jaar over.
In 2005 heeft hij een beurs van 40 000 euro
gekregen. Voor het schrijven van een Walschap-biografie, die in 2009 bij De
Arbeiderspers zou verschijnen. Een dracht van vier jaar dus, die tenslotte is
uitgelopen tot het dubbel: 8 jaar. Maar eindelijk wordt ons geduld beloond en
zien we zijn blakende boreling in de vitrine liggen. Een kolos van 100 kg,
zoals het olifantje Dumbo, is het wel niet geworden, maar de baby weegt toch
1276 gr., en dat is ruim voldoende om de onwilligste literaat mee plat te
slaan.
Ja, Jos Borré heeft zijn levenswerk beëindigd. Een biografie
van 750 bladzijden over de 'Prins der Nederlandse Letteren', Gerard Walschap. De meeste wapenfeiten die in het boek
worden opgerakeld, kenden we al uit vroegere 'prinselijke' boeken, zoals Rebel en Missionaris van dezelfde
auteur, Alles is leugen van Elke
Brems, Gesprekken met Walschap van
Albert Westerlinck en
mijn eigen anti-essay Het verborgen leven van Gerard Walschap.
Veeleer dan een openbaring is Borré's dikzak dus een
chronologische compilatie van het voorhanden zijnde materiaal, aangevuld met
gegevens uit de drie volumes Brieven
van Walschap, die met de medewerking van Harold Polis verzameld en toegelicht
werden door Gerards kinderen Carla en Bruno, en uit een aantal andere archiefstukken.
Gerard Walschap. Een biografie is een uniek
mooie uitgave geworden. Een aangename letter op zacht, crèmewit papier en een
rustgevende, overzichtelijke bladspiegel maken het lezen tot een lust. De superstevige boekband in donkere taupekleur,
waarop vaag in profiel het lachende hoofd van Walschap is afgedrukt,
perfectioneren het geheel. Een pareltje van boekverzorging, dat alleen Gert
Dooreman kan leveren.
Het profiel van Walschap, dat op het
voorplat van de boekband is afgedrukt, is zo vaag gehouden dat er een flinke
laag stof (dust) lijkt op te liggen. (Ik betrapte mijn vrouw er al enkele keren
op dat zij er met een plumeau op losging!) Alsof Dooreman wou zeggen dat de
opzet van het boek erin bestond de vergrijsde Walschap onder het stof uit te
halen. Of wou de lay-outman suggereren dat ondanks (of juist door?) de onoverzichtelijke
veelheid van gegevens, die Borré heeft bijeengesprokkeld, de figuur van de
'Prins der Nederlandse letteren' toch nog wazig blijft? Een schitterende vondst
is het alleszins, waardoor het boek zeker iets is voor verzamelaars!
Blijft uiteraard de
vraag of het boek ook inhoudelijk een pareltje is
Bim
bam beieren, de klokken leggen eieren
Als we de wikkel die om het boek zit, mogen
geloven, zou dat alleszins het geval zijn. Daar staat zwart op crème dat Borré
"zeer secuur en sereen" te werk is gegaan en dat het resultaat
"een meeslepende, allesomvattende biografie" is geworden. Ook in de
recensies op de 'correcte' kanalen van VRT, Radio1, Cobra, Lezenopzondag, Behouddebegeerte,
GvA, De Standaard, De Morgen
wordt de Walschap-biografie overladen met
superlatieven als 'definitief', 'doortimmerd', 'monumentaal', 'doorwrocht', 'diepgravend',
'oerdegelijk'
Johan De Haes spreekt zelfs van "wat de Britten een
'standard biography' noemen, een betrouwbaar en afgewogen relaas zonder wilde
gissingen of gewaagde interpretaties". En in De Morgen steekt Karl Van den
Broeck iedereen de loef af door het werk "het belangrijkste non-fictie
boek dat de afgelopen jaren in Vlaanderen is verschenen" te noemen. Het
spreekt vanzelf dat alleen het Schoon Verdiep van het Ant-werpse stadhuis en de
Antwerpse schepen van cultuur Philip Heylen goed genoeg waren om een dergelijk meesterstuk
voor te stellen.
Al van jongsaf werden
we door het gebimbam van feestklokken en het geschal van trompetten met
blijdschap vervuld. Dan vielen er paaseieren te rapen of werd carnaval
aangekondigd. En ook nu nog hebben we de neiging om het jubilate aan te heffen
wanneer dergelijke geluiden in ons oor binnendringen, zodat al die loftuitingen
in eerste instantie ons hart deden opspringen van blijdschap. Maar met de jaren
zijn we toch wat voorzichtiger geworden, want tijdens onze vreugdedansen gleden
we al zo vaak uit op het glad geboende plankier dat we voor alle zekerheid de
bovenstaande zeggingen toch even zelf willen verifiëren. Met de hedendaagse
'critici' weet je immers maar nooit.
Borré schreef dus een allesomvattend
standaardwerk, laten we vanuit die positieve gedachte beginnen te lezen. Ernstig
te lezen, bedoelen we, en niet zo holderdebolder door de tekst schaatsen. Meer
nog dan een roman vraagt een werk als Gerard
Walschap. Een biografie een streng kritische benadering. De tekorten van
een zuiver fictieboek kun je immers altijd omzwachtelen met 'Ach, het is fictie
en in fictie is alles mogelijk'. Fictie laat toe dat je bij een bloemist voor
je lief een ruiker rode gladiolen koopt die enkele pagina's verder bij afgifte
veranderd zijn in blauwe irissen. Fictie laat toe dat je held op de ene
bladzijde Amadeus heet en 86 bladzijden verder met Ludwig of Sebastian wordt
aan-gesproken. Fictie laat zelfs toe dat je met een brandende sigaret in je
mond door de gietende regen loopt, zoals ik ooit in ik-weet-niet-meer-welke
roman van maestro Hugo vaststelde. Fictie schept haar eigen waarheid, heet dat
dan. Maar bij non-fictie kan een auteur zich dergelijke strapatsen niet
veroorloven. Bij non-fictie moet alles kloppen als een bus. Non-fictie vereist
dus een rigoureuze controle van de feiten. En indien het werk zich daarenboven
aandient als 'allesomvattend' dient het ook
alles te omvatten.
Wij aan het lezen dus.
En al vlug stelden we vast dat Borré's levenswerk niet zo allesomvattend en
definitief is als de wikkel ons wil doen geloven. Borré, dé Walschapkenner bij
uitstek, blijkt nog altijd vooringenomen te zijn, hoewel niet meer zo drastisch
als in zijn vorige publicaties over zijn Prins. Hij durft al eens een vraagteken
te plaatsen, hij durft een beetje te peuteren aan het standbeeld, en jawel, af
en toe durft hij voorzichtig een pluim uit de pauwenstaart te trekken. Maar de
grondtoon van de biografie blijft bewondering
die helaas niet altijd ingevuld
kan worden. Om niet te veel schade toe te brengen aan de Walschapmythe zal hij
dus ook een aantal dingen die niet passen in zijn adoratie, gewoon niet gebruiken in zijn 'allesomvattend'
werk. Ook gaat hij in meer dan één geval selectief citeren.
Zo belandt de volgende toch wel betekenisvolle
tekst uit des Prinsen ongeloofsbelijdenis Salut en Merci in de vuilnisbak: "Ik draag sedert jaren dit erelint van de cultuurmens,
ik geniet de plichten en rechten die het oplegt en verleent. Zij wogen mij
licht. Als het dienstmeisje er niet was, moest ik wachten tot de straat ledig
was om de vuilnisbak tot op de rand van het trottoir te dragen. Als ik een
ruitje kocht, drie meter kippedraad of twee meter lat, moest ik deze lage voorwerpen
in papier laten wikkelen, zodat ik iets culturelers scheen te dragen. Timmeren
in het tuinhuisje moest ik opgeven om de buren niet te laten merken dat een
grote geest op zulke gemene bezigheden zijn zinnen zet.
Ook Marc Grammens is persona non grata,
tenzij wanneer Borré hem kan laten zeggen dat "onze generatie Walschap
niet meer verstaat" (585; als bron wordt vermeld: 'De Nieuwe', zonder
datum). Maar van Grammens' scherpe aanvallen op Walschap in zijn eigenzinnig veertiendaags
eenmansblad 'Journaal' (zie verder), citeert hij
niets. En ook van Julien Weverbergh, die op dezelfde
bladzijde geciteerd wordt met het tegemoetkomende: "er is géén 'onoverbrugbare
kloof' tussen wat u zegt en tussen wat ik denk en schrijf", worden de
'Bok'kige charges op Walschap, waarop diens
politiek-maatschap-pelijke satire De
culturele repressie een reactie was, ongewenst geacht.
Totaal onbruikbaar is het essay Schandaal van de
Schepping (De Brakke Hond, jg. 11 nr. 43), waarin Joris Note de mythe Walschap
genadeloos doorprikt. Borré vermeldt het wel in zijn
secundaire bibliografie, maar hij doet er verder niks mee. Citaten als
Gerard Walschap stierf in een geur van linkse heiligheid. () Hij noemde zich
nogal potsierlijk socialist, maar nam uiterst conservatieve standpunten in over
kunst en maatschappij zul je vergeefs zoeken in zijn 'allesomvattende' biografie. Net als Ik kan die
terribele zever niet vergeten. Een voorbeeld van selectieve
vergetelheid is ook 'Een potje sjoelen' van Coen Peppelenbos (Leeuwarder Courant, 13.09.02) die in zijn
bespreking van Walschaps Brieven o.m.
spreekt van "ongekende burgertruttigheid".
Een ander Fremdkörper is een oud Heibelstuk van Borrés vriend Walter van den
Broeck, die Walschap in zijn Heibeltijd meer dan eens bij zijn slip pakte. Dat
zit hem zo
In zijn overzicht van de negatieve reacties omtrent Walschaps Alter ego, citeert Borré de criticasters
Bernard Kemp, Paul Hardy, Eugène Van Itterbeek, Hubert Lampo, Pierre H. Dubois,
J.H.W. Veenstra, Roger Binnemans
, maar over de ronduit vernietigende kritiek
van Walter van den Broeck, 'Schrijven met een lege pen!' (Heibel I, 4, 1965),
rept hij met geen woord. Ook in het lijstje van de secundaire bibliografie is
geen spoor Van den Broecks scherpe stuk te vinden.
Gemanipuleerd of
niet? Op 9 juli jl. schreef ik erover naar Borré.
"Dag Jos,"
"Lang geleden, niet? Ja man, zo gaat dat, hè, zo groeien
vrienden uit elkaar, zeker wanneer een van hen 'een vuil blad' heeft. Ook met
Walter liggen de kegels omver, dat zul je wel weten, neem ik aan. Maar soit,
liever gezeemde dan beslagen ruiten, liever proper 'zijn' dan propere 'schijn'
(om Walters geliefkoosde termen te gebruiken). Als je moet kiezen tussen het
verlies van een vriend of het verlies van jezelf, dan is de keus vlug gemaakt.
Voor mij, maar dat wist je al, gaat niets boven de eenheid van Vorm en Vent en aan
'iconodulie' heb ik een broertje dood. Ik wil 'clean' uit het leven weggaan,
zie je. Liever als een Ter Braak of Du Perron dan als een vul-zelf-maar-in. Een
schrijver die geen risicos durft te nemen, is een luxepaard, dat misschien
getooid wordt met rinkelende bellen en met pluimen op de kop en dat mee mag
opstappen in de officiële stoeten, maar het zijn de wilde, ongetemde, teugel-
en zadelloze Camarguepaarden die mij boeien.
Nu ter zake
Ik ben je dikzak over
Walschap aan het lezen. Laat me eerst zeggen dat het een indrukwekkend volume
is! En zeer mooi en smaakvol uitgegeven, proficiat daarvoor.
Je hebt er blijkbaar serieus werk van
gemaakt. 750 bladzijden, oef! Té serieus misschien. Je hebt tussen interessante
dingen ook zoveel 'klein' materiaal bij elkaar geraapt dat de lezer bijwijlen
door de bomen het bos niet meer ziet. Wel stel ik vast dat je niet meer zo
onvoorwaardelijk bewonderend naar de profeet van Londerzeel opkijkt, er zitten
barsten in je adoratie, je 'verschoont' niet meer zoveel als in je vorige
Walschapboek. Dat vind ik prijzenswaardig
Enfin, je hoort het al: ik ga je
levenswerk in Heibel bespreken. Nee, ik ga er niet zo'n peperkoek voor bakken
als ik voor Terug naar Walden heb
gedaan, maar ik zal niet nalaten ook nu de gebreken te benoemen. Eén gebrek zal
ik je nu al openbaren, en het is niet het minste: je moffelt een (nochtans
niet onbelangrijk) document weg
'Schrijven met een lege pen!' uit Heibel I, 4,
1965, weet je nog? Het vernietigend stuk van ene Walter van den Broeck over Alter ego. De negatieve reacties van
Kemp, Hardy, Van Itterbeek, Lampo, Dubois, Veenstra op Alter ego haal je wel aan, maar over Van den Broecks (terechte)
kritiek rep je met geen woord. Ook in het lijstje van de Secundaire Bibliografie
is geen spoor van het Heibelstuk te vinden.
Nee, Jos, je weet ook zelf dat zoiets niet
eerlijk is! Laat het een uitvloeisel zijn van je vriendschap voor en verering
van Walter, het is en blijft hoe dan ook een vervalsing, een professioneel
onwaardig. Zo zie je maar waar 'vriendschap' toe kan leiden.
Er zijn nog enkele andere dingen die ik
aan te merken heb op je boek, maar dat hoor je wel te gelegener tijd.
Met een (geloof het of geloof het niet)
vriendelijke groet van
een recht-voor-de-raapse Frans Depeuter"
"Beste Frans"
zo begint Borré zijn uitvoerige antwoord, waarin hij het vooreerst
heeft over de geschiedenis van Heibel
in het jaar dat hij ervoor zorgde (1976-1977). De enige mogelijkheid om de oude
Heibel te redden, was: het blad in de
handen van Van den Broeck geven, die er met een volledig nieuwe ploeg een
volledig nieuw tijdschrift van zou maken, stelt hij. En dat Hannelore en ik de werkelijkheid daaromtrent constant zouden verdraaien.
En si en la.
Uiteraard komt ook het gewraakte Heibelstuk
van Walter van den Broeck ter sprake. Jos beweert dat hij die tekst nooit onder
ogen kreeg en die Heibeljaargangen niet in zijn bezit heeft. Mijn suggestie dat hij dat stuk
opzettelijk onvermeld zou hebben gelaten om Walter te sparen, noemt hij je reinste
bullshit.
Ook stelt hij vast dat ik een diepe rancune tegenover hem zou hebben en de waarheid zou
vervalsen, tot ze in mijn kraam past. En dat ik zelfs de moeite niet zou
doen om te checken of ik het wel bij het rechte eind heb.
Verder noemt hij me
een "venijnige polemist" en drukt zijn heimwee uit naar de tijd van 'De
Eerste Woensdag', toen "de hele bende" zijnde: W. Van den Broeck,
Koen Vermeiren, Luc Vancampenhout, Gaston van Camp, Fons Schoeters, Leo
Pleysier, Jos Borré, Frans Depeuter elke maand bij pot en pint samenkwam om
over literatuur te praten. Indien we dat hadden blijven doen, zou alles zoveel
"echter" zijn, betreurt hij.
"Dag Jos,"
heb
ik wederom gemaild.
"Dit zal een erg lange brief worden,
ik geloof dat ik je dat uit naam van een oude vriendschap verschuldigd ben. Zet
je dus maar in je crapaud, liefst met je voeten op een bankje. En laat je
geduldige I. maar een dubbele Johnnie Walker op het bijzettafeltje zetten
[I.
staat voor Ivonne, de vrouw van Borré, die hij in zijn boek dankt voor het geduld
dat zij opbracht. FD]
Ik pak maar direct de dikste koe bij de horens.
Je schrijft: "Het stuk van Walter in Heibel heb ik nooit onder
ogen gekregen. Die jaargangen van Heibel
heb ik ook zelf niet."
Dat lijkt me toch wel een zwakke
'verdediging', niet? Vooral daar de wikkel van je boek zegt dat het een
"zeer secure" en "allesomvattende" biografie is. Bedoel je
soms dat je niet wist dat Walter ooit de vloer had aangeveegd met Alter ego? In nummer 4 van jaargang 1, 1965, was dat, onder de ti-tel:
'Schrijven met een lege pen'. Nu goed, ik neem aan dat je in die tijd niet geabonneerd
was op Heibel, maar dat je niet op de hoogte was van het bestaan van dat
artikel is moeilijker te vreten. Je was immers wél op Heibel geabonneerd in
2011 en in het eerste nummer van die jaargang, in het 'Dossier Walter van den
Broeck', staan de meest cassante citaten uit Walters stuk. Ja, zelfs tot
tweemaal toe: op pag. 21 en in een opvallend kader op pag. 23. Ik citeer:
"Allicht heeft VDB het ook minder
prettig gevonden dat ik in Het verborgen
leven van Gerard Walschap wees op zijn kontdraaierij in verband met de
Prins der Nederlandse Letteren, over wiens Alter
ego hij nochtans in 1965 schreef: 'Alter ego is naar mijn
mening () een flop geworden.() Walschap zevert
bladzijden en bladzijden over feitjes en zegjes, verwantschappen en stambomen
tot je onvermijdelijk denkt aan de praat van een paar oude wijven. () Wat heeft
hij met het boek bedoeld? Ik begrijp het nog altijd niet. Eerst heb je de
indruk dat hij ons wil vertellen wat schilderkunst eigenlijk is. Daarna denk je
dat hij wat magisch-realistisch wil zijn zoals zijn vrienden Lampo en Daisne.
Ten slotte raak je er helemaal niet meer wijs uit. () De roman moet naar zijn
einde gesleept worden. Hij is al dood vooraleer hij het licht ziet. () En dan
hebben we nog de balen zout waarmee we de hele roman moeten lezen. () Het
toeval speelt een dusdanige grote rol, dat zelfs een kind er niet meer kan aan
geloven. () Alter ego is een mislukt
boek. Het is kunstmatig en onhandig geschreven. Maar ja. Het valt niet mee als
de uitgeverij elk jaar een boek eist. Men moet toevallig ook elk jaar een beetje inspiratie hebben.' (Heibel, I, 4)"
Zo staat het daar, zwart op wit. En ook in
Het verborgen leven van Gerard Walschap,
dat bij je 'Secundaire Bibliografie' vermeld staat en wis en zeker in je bezit is,
zij het maar in de afleveringen van Heibel, vind je die zelfde citaten terug op
de bladzijden 43 en 143. Ook het grafschrift dat Walter destijds (Heibel, 1.6)
pleegde voor Walschap,
die hij 20 jaar later nochtans in een hommage "onsterfelijk" zou
noemen , heb ik zowel in Heibel 16.1 als
in mijn Walschapboek geciteerd. Het luidt zo: Met
muziek voor twee stemmen/ Zullen zhem
in den hemel wel hemmen. Niet dat dit epitaafje zo geweldig relevant
is, maar het zou toch een leuke voetnoot geweest zijn in je boek. Alleszins
spitanter en saillanter dan pakweg de vermelding van al die vieringen, aan- of
afwezigheden en andere parafernalia waarmee je dikkerd zo gul werd opgesmukt.
Nee, Jos, dat een geroutineerd criticus
ineens zo selectief zou gaan lezen, en dan nog in verband met auteurs die hem na
aan het hart liggen en over wie hij een biografie aan het schrijven is, is toch
heel bizar. Het is niet eens nodig jouw versie
omtrent het Alter egostuk "zodanig [te] verwringen tot [ik] ze in [mijn]
voordeel [kan] gebruiken". Wie jouw
verklaring en mijn bovenstaande notities naast elkaar legt, zal automatisch
zijn wenkbrauwen optrekken, vermoed ik. En zal zich spontaan de vraag stellen
of het alleen maar een kwestie is van onzorgvuldigheid of toch van wat
anders? En nog grotere ogen zal hij opzetten als hij in je verantwoording leest
dat Walter met jou "mee boekenmarkten en het internet afschuimde op zoek
naar oude uitgaven, documenten en informatie" en "vaak aanstekelijk van
gedachten wisselde over hoe we Walschap lazen en zagen" (669). Dat de
anders zo geheugensterke Walter tijdens al die contacten met jou niet gedacht
heeft aan dat fameuze Heibelartikel van hem, is op zijn minst merkwaardig, of niet?
Dat ook mijn "venijnige" geest
zich bij dit alles vragen stelt, blijkt dus toch niet zo 'bullshitterig' als jij me toedicht.
Overigens, op je hypothetische vraag of Walter je kwalijk zou hebben genomen
dat je die citaten gebruikt had, blijf ik het al even hypothetisch antwoord
schuldig. Een feit is wel dat Walter graag op zijn (voet)stuk staat en er niet goed
tegen kan dat aan zijn beeld wordt gepeuterd, zo heb ik al meermaals
geconstateerd (denk bij voorbeeld maar aan Jaap Goedegebuure!). Maar weet je
wat: stel je vraag aan Walter zelf, hij zal vast 'nee' zeggen.
Een tweede koe is de geschiedenis van
Heibel
[Vermits dit gedeelte van mijn brief niets met Gerard Walschap. Een biografie te maken heeft, behandel ik het bij
een andere gelegenheid. FD]
En dan je uitspraak dat wij "wat
zitten kijven op elkaar".
Tja, zo beschouw ik het eigenlijk niet, hoor. Voor mij is het heel wat essentiëler
dan wat 'gekijf'. Voor mij heeft het allemaal te maken met
ja toch, mijn
behoefte aan waarheid-met-een-kleine-w en, daarmee ge-paard, mijn groeiend
wantrouwen tegenover Literatuur-met-een-grote-L, die al te vaak bestaat uit egotripperij, zelfingenomenheid,
verwaandheid, maar ach, zo zelden iets te maken heeft met en bijdraagt tot (om
een groot woord te gebruiken) 'wereldverbetering'. Ik heb er nooit tegen
gekund, Jos, tegen die dubbelzinnigheid, die schijn die over de literatuur
hangt, tegen de importantie die de literatoren zich toeschrijven, tegen de
verheerlijking van de Walschappen. Bij Walter heeft het verzet tegen die dingen
slechts heel even geduurd, acht Heibelnummers lang, juist genoeg om
jawel.
Walter gebruikte Heibel (en dus ook Hannelore en mijzelf?) als een
"opstapje", zoals hij ooit zei. Mijn
hele literaire doening daarentegen werd door die afkeer bepaald, van de eerste
tot de laatste Heibel. In plaats van de waarheid om te wringen, te vervalsen,
zoals je 'kijft', was en is mijn kritisch werk juist gericht op het ontmaskeren
van de vervalsingen, de schijnheiligheid, de verdraaiingen, het favoritisme, kortom
op het uitzuiveren van de literatuur en de maatschappij tout court.
Reeds in de jaren '60, op een literair
forum in Wemmel, pleitte ik voor een drastische beeldenstorm, want tenslotte is
het de idolatrie die aan de basis ligt van alle hierboven aangestipte onzuiverheden. Het doet mij dan ook plezier
te constateren dat jouw adoratie voor Walschap toch ietwat bekoeld lijkt. Je
durft al eens woorden als 'zelfingenomenheid', 'verdraaien', 'bochtenwringerij'
te gebruiken. Want ja hoor, na het lezen van je turf ben ik er meer dan
ooit van overtuigd dat Walschap, naast auteur van enkele mooie romans, tevens
een prototype was van verering en eigendunk. "Dat ik talent heb, dat ik
iets kan, meer dan velen eigenlijk weten, daar ben ik mezelf zoo diep van bewust"
(brief aan zijn latere vrouw Matje, 127), meer dan eens klinkt dat op uit zijn
woorden. [Het heeft iets weg van de topper van Peter Blanker, besef ik ineens:
"Het is moeilijk bescheiden te blijven/ Voor een kerel met zoveel talent.]
Des te pijnlijker worden de kneuterigheid die hij aan de dag legde om via
allerlei machinaties zijn doelen te bereiken
en zijn fouten te verschonen, en de lamentaties waarin hij zich constant (soms
terecht, meestal onterecht) wentelde.
Kortom: uit jouw boek komt, misschien meer
dan jij vermoedt, een Walschap naar voren die in hoofdzaak met zichzelf begaan
was: "Iemand die aan letterkunde doet denkt 23 uren en drie kwarten uurs
aan zichzelven en een kwart uurs aan iemand anders. Per dag! Voor hem is alleen
het 'ik' interessant en hij klasseert andere menschen ten hoogste onder
'wetenswaardigheden'. Zoo wil ik niet doen maar, misschien in wat minder
sterken vorm, ik doe het!" schreef hij aan Matje (122). Wat een
tegenstelling met Houtekiet en Thijs Glorieus! De discrepantie tussen Vorm en
Vent neemt bij Walschap wel eens hallucinante en ook lachwekkende vormen aan.
Nee, Jos, met "hartsgrondige,
hardnekkige, diepe rancune" tegenover jou heeft dat alles niks te maken.
Het enige waar het mij om te doen was toen ik over Walschap en hetzelfde
geldt voor mijn stukken over Van den Broeck en Geeraerts begon te schrijven,
was: de spotlights op de door menigeen Heiligverklaarde Schrijver wat dimmen
door de minder fraaie kanten des Mans bloot te leggen.
Dat
ik in Het verborgen leven van Gerard Walschap
daarbij vaak bij jou terecht kwam, was niet te vermijden: door je publicaties en
je voorzitterschap van het Walschap Genootschap sta jij immers bekend als dé Walschapkenner
bij uitstek. Dat ik mij, steunend of feitelijkheden, meer dan eens afzette
tegen dingen die jij schreef, lag eveneens in de aard van mijn onderneming, die
erin bestond een gericht onderzoek te doen naar 'the other side of the moon'.
Dat ik je daarbij zelfs 'betrapt' heb op
onjuistheden, is in jouw ogen misschien een bewijs van rancune, terwijl het
kritische rechtzettingen waren met een licht satirische toon.
Neem nu het geval van de ontvangst van de
Duitse dichter Von Hatzfeld, waarover jij in
je essay Gerard Walschap en de collaboratie schreef dat de verslaggeving daarover in DeVlag een onbetrouwbare bron was omdat de verslaggever geknoeid zou hebben met
aanhalingstekens. Een slag in het water was dat, waaruit alleen bleek dat je de
bron niet geraadpleegd had. Frans Depeuter is dat dus wel gaan doen en ontdekte
dat de bewuste tekst in DeVlag van januari 1941 helemaal géén aanhalingstekens, noch openende noch sluitende bevat.
Of neem je afwijzing van Jeroen Brouwers' Walschapkritiek in
verband met de 'Berlijnse Rede', omdat Brouwers "zich wellicht baseerde op
een andere tekst uit die periode" vermits "de tekst van de Berlijnse nog niet opnieuw bekend was". Ook
hier zat je fout, want ik ontdekte dat de
oorspronkelijke Duitse tekst sinds 1941 onder de titel Wege der flämischen
Literatur te vinden was in de Europäische Revue' en dat het dus helemaal geen
"andere tekst" betrof.
Dat soort dingen kan iemand die een 'alternatieve' (!) studie over
Walschap maakt, toch niet onvermeld laten, dacht ik. Ze tonen juist aan 'quod
erat demonstrandum': dat een gecanoniseerd auteur ontzien wordt, zelfs door een
criticus die al meermaals bewees dat hij zijn sporen heeft verdiend.
Uiteraard zijn die fouten verdwenen in je dikkerd, maar je acht
het zelfs geen voetnoot waard dat ik er in Het
verborgen leven op attendeerde. Ondertussen verwijt je mij wel dat ik (ik?)
'niet eens de moeite neem om te checken of ik het wel bij het rechte eind heb'
en dat ik (ik?) 'de waarheid vervals'. En je wrijft mij wel aan dat ik
"hartsgrondige, hardnekkige, diepe rancune" zou koesteren tegenover
jou "door keer op keer de waarheid bewust (?), intentioneel (?) om te
wringen tot [ik] ze als een aantijging kan formuleren". Alsof 'het rechte
eind' alleen maar te vinden zou zijn in jóuw versie van de feiten.
Kijk, ik verwijt je niet dat je het opneemt voor Walschap. Je weet
trouwens dat ikzelf enkele van zijn vroegere boeken erg hoog aansla (zoals ik
enkele vroegere Van den Broeck'en hoog aansla). Maar dat belet mij niet álle aspecten van hem onder de scanner
te leggen en te evalueren. Zo kon/kan ik met nogal wat van jouw stellingen niet
akkoord gaan. Zoals: het onder'waarderen' van Walschaps manifeste
superioriteitsgevoel, het misschatten van zijn latente racisme, het loskoppelen
van zijn Hegnervlucht en de joodse identiteit van de uitgever, je interpretatie van de woorden verwantschap en
'volksverbondenheid', je negatie van een fundamenteel opportunisme en
van Deutschfreundlichkeit, je geloof in Walschaps wir-haben-es-nicht-gewusst
wanneer hij zich bij voorbeeld leent tot medewerking aan de bundel Dichter schreiben über sich selbst (1940),
waarin hij als enige Nederlandstalige omringd was door 19 sym-pathisanten en
militanten van het nationaalsocialisme.
Dat jij, als Walschapbewonderaar, geprobeerd hebt je idool vrij te pleiten van al dat negatieve, is
uiteraard je goede recht. Hoewel je thans in je nieuwe Walschapboek, zoals hierboven
gezegd, sporadisch wel meer twijfel en reserves laat horen betreffende het
bovenstaande, moet ik toch vaststellen dat je benadering van Walschaps houding
tijdens de oorlog nog te vaak en te onkritisch steunt op 'beweringen'
van Walschap zelf of diens entourage. Ook
zitten er nog te veel 'wellicht'en en 'waarschijnlijk'en en 'mogelijk'en en 'misschien'en
in je boek. In een rigoureuze studie,
die toch wetenschappelijkheid claimt, hoort noch het een noch het ander thuis. Science is built up of facts, as a house is built
of stones," zei de wiskundige Henri Poincare (Science and Hypothesis). Dat
geldt evenzeer voor literatuurwetenschap: die heeft geen gissingen, beweringen,
hypothesen of speculaties nodig, maar alleen feiten, vaststellingen.
En tot slot nog een paar losse krabbeltjes
1. (
)
2. Je schrijft ook: "In Frans
Depeuter zie ik alleen nog een grijnzende, venijnige polemist."
Tienstiens, dacht je echt dat ik hier zo
maar wat zit te grijnzen in mijn laatste dagen? Dat ik alleen nog maar venijn
kan spuien? Dat ik de hele tijd met een getrokken zwaard rondloop? Toegegeven,
in de literatuur en de samenleving tout court zijn heel wat aanleidingen tot
onvrede en ergernis, maar af en toe bots ik toch ook op iets wat mijn literaire
hart 'doet opspringen van vreugde'. Je hebt in Heibel mijn uitvoerige positieve
essays over Jo Gisekin, Lief Vleugels, Aleidis Dierick toch wel gelezen? Hun
eerlijke en authentieke poëzie heeft me heel diep geraakt, ik heb er enorm veel
troostvolle schoonheid aan beleefd. Overigens is dat 'grijnzen' zwaar overtrokken,
het is hooguit wat grinniken, wat gniffelen, wat gnuiven telkens als ik een
zoveelste heiligenstrontje in het gras ontdek.
En voor wat dat 'venijnig' betreft, kijk, het
gebruik van dat woord vind ik pas venijnig, zie je. Zou Jos Borré een Du Perron
of Ter Braak ook met zo'n adjectief beplakken? Of een W.F. Hermans of Jeroen
Brouwers, die toch ook niet op hun polemische bek gevallen zijn? Of, jawel, een
Walschap, die van polemiek toch ook méér dan één plak kaas had gegeten en zelfs
niet vies was van lieve woordjes als 'minus habens', 'snotneus', 'debiel'
Dat
soort aanminnigheden zal een 've-nijnige' Depeuter nooit aanwenden om zijn
literair-kritisch oordeel te 'staven'.
Ja, Jos, zo gaat dat hier in Vlaanderen,
hè. Iemand die, niet gecanoniseerd zijnde, zonder reserves of berekening wijst op onnauwkeurigheden en
onjuistheden en op de kleinheden van Grootheden, krijgt al gauw dooddoeners als
'rancune', 'frustratie', 'jaloezie' naar het hoofd geslingerd. Edoch, je moest
eens weten hoe vaak en van wie ik instemmende aanmoedigingen gekregen heb. Zo
in de zin van: "Je hebt overschot van gelijk, Frans, ik ben het volledig
met je eens, maar ik durf niet te zeggen
wat jij zegt." En je moest eens zien wie allemaal in ons abonneebestand
zit.
3. Verder lees ik: "Ik vraag mij af wat er met de mens Frans Depeuter die in
mijn herinnering leeft gebeurd is."
Dat is erg lief van je, Jos, maar ik kan
je geruststellen. De 'mens' Frans Depeuter stelt het niet zo slecht. Helaas is
hij oud, maar godzijdank (voorlopig) nog niet
out. Vooral sinds 2006, toen hij
besliste om nooit, nergens, om niets, voor niemand meer zijn mening onder stoelen of banken te steken, voelt hij
zich bevrijd van de drukkende last van het aldoor naar erkenning en bevestiging
strevende auteurschap. Neem het maar gewoon van mij aan: de 'mens' Depeuter
weigert in het rijtje te lopen en met palmtakken te zwaaien, tenzij (misschien)
voor iemand die op een ezel door Jeruzalem rijdt.
De 'mens' Depeuter heeft er ook de brui aan gegeven om
nog maar eens het zoveelste verhaaltje de wereld in te sturen en met zijn
stramme benen de podia te beklimmen. Ik begrijp niet dat iemand die pakweg 72
jaar geworden is, nog altijd niet heeft ingezien dat literatuur tenslotte toch
maar 'literatuur' is. Ja, ik heb het over Walter van den Broeck (en zovele anderen).
Walter zei me ooit dat hij alleen die boeken leest die hem iets bijbrengen.
'Iets', jawel. Maar nu moet jij me eens vertellen wat zijn 'laatsteling', Terug naar Walden, bijbrengt. Het zou
een roman over de crisis zijn, maar geeft het boek de lezer een dieper inzicht
in de crisis? Nee dus. Brengt het troost aan de kleine man? Opnieuw nee. Biedt de
gebruikte stijl ons schoonheid? Nee. Ontroert het boek soms? Nee, want de
enkele keren dat Walter die snaar wil betokkelen, klinkt de emotie hopeloos
vals. Bevat het boek een belijdenis? Nee: belijden is niks voor Walter.
Niks inzicht, niks troost, niks
schoonheid, niks ontroering, niks belijdenis! En dat is toch de 'royal flush'
van de literatuur, dacht ik. Of zou het alleszins moeten zijn. Hoewel ik met
één 'high card' al genoegen zou nemen. Het enige wat Walter met Terug naar Walden doet, is meedoen aan het entertainment.
Aan het entertainment van de literaire bourgeois en dito professoren wel te verstaan,
want voor de waarkmens zitten er te veel gesofisticeerde trucjes en intellectualistische
acrobatietjes in het boek.
Zeg mij, Jos: wat verhelpt Terug naar Walden aan de crisis? Welke
ruggensteun geeft het aan de mensen die echt in de smurrie zitten? Walters
engagement beperkt er zich toe vanaf de zijlijn een [overigens totaal
ongeloofwaardig en slecht gestructureerd (her)lees
hiervoor mijn 'dossier WvdB] verhaaltje te maken, dat bovendien uitpuilt
van zie-eens-wat-ik-allemaal-weet. Walter heeft een kans gemist: in plaats van
een artificieel gewrocht in elkaar te knutselen, had hij een ontroerende intrige
kunnen opbouwen rond personen die effectief in de crisismiserie zitten. De
bekommernis van Walter om 'Literatuur' te maken, was blijkbaar groter dan zijn
bekommernis voor de kleine man/ vrouw-in-crisis.
4. Je schrijft: "Ik
denk soms: als we (de hele bende) elkaar waren blijven zien in Herentals,
zouden we nu helemaal anders tegenover elkaar staan. Niet vanop grote afstand
zeppelins oplaten met in koeien van letters verwijten aan elkaars adres daarop,
maar bij pot en pint meningen confronteren, elkaar ter verantwoording roepen,
dingen uitpraten: het zou zoveel echter
zijn."
Die nostalgische reflex is mij helemaal vreemd,
zie. Ik durf zelfs te zeggen dat ik blij ben dat het gedaan is met 'De Eerste Woensdag'.
Het is niet gezond, Jos, nauwe vriendschappen te koesteren in de literaire
wereld. Zeker niet voor een criticus. In plaats van zijn 'echtheid' te bevorderen
zal een nauwe band met een auteur zijn echtheid juist aantasten. "Le bon
critique se tienne loin des amitiés littéraires, pour éviter que la buée du
sentiment lui couvre les lunettes," schreef Serge Doubrovsky in Critique et objectivité. Het is inderdaad
beter dat de criticus niet al te bevriend is met de schrijver, want vriendschap
vertroebelt het gezicht; vijandschap trouwens ook. Wat ik bij voorbeeld dacht/ denk
over de kunstmatige sequellen die Walter aan zijn (mooie) Brief aan Boudewijn breide, kon ik in die tijd niet onomwonden zeggen
zonder dat de Eerste Woensdag de laatste zou worden. Het feit dat ik thans niet
meer op mijn woorden en daden moet letten, geeft mij opnieuw dat onbetaalbare
gevoelen van vrijheid en, ja toch, van properheid dat ik in de Heibeljaren '60
ervoer.
5. En nog een allerlaatste puntje
"Ik aarzel al een hele tijd om nog
met je te communiceren omdat je toch niet open staat voor tegenargumenten,
omdat je niet redelijk meer bent, omdat het dus, tot mijn spijt, allemaal verloren
moeite is," noteer je.
Sorry hoor, maar dat komt mij nogal
paternalistisch over. Het doet mij wat denken aan de 'opvoedings'methode van
vroeger, waarbij jongetjes die niet met de armen over elkaar en het mondje
dicht in hun bank bleven zitten maar met hun brutale bek de klas op stelten
zetten, in de kolenkelder belandden. Wellicht heb je het zo niet bedoeld, maar
toch komt het zo over.
Hetzelfde gevoel van reprimande heb ik
wanneer je mij een "grijnzende, venijnige" polemist noemt. Voor zover
ik weet heb ik jou nergens met dat soort kwalificaties bedacht. Hoewel ik me
met een aantal van je Walschapstellingen niet eens verklaarde, heb ik je in Het verborgen leven een "degelijk
criticus" genoemd (p. 97). En dat zal ik blijven doen. Het is ook daarom
dat ik deze lange brief aan je richt. In de hoop dat je hem aandachtig en
objectief zal lezen. En er misschien op zal antwoorden. Maar zelfs als je dat
laatste niet doet, zal ik je steeds voorkomend en vriendelijk blijven
begroeten. Zoals ik dat nu doe
Dag, Jos.
Frans Depeuter
(Lees verder: De blijde geboorte van een dikkerd 2)
<
08-11-2013, 20:31
Geschreven door Frans Depeuter 
|