Gerard Walschap. Een biografie.Bespreking door Frans Depeuter
Inhoud blog
  • De blijde geboorte van een dikkerd 4
  • De blijde geboorte van een dikkerd 3
  • De blijde geboorte van een dikkerd 2
  • De blijde geboorte van een dikkerd 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    De blijde geboorte van een dikkerd
    08-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De blijde geboorte van een dikkerd 1

    'Gerard Walschap. Een biografie'

    Bespreking door Frans Depeuter

    De blijde geboorte van een dikkerd

    'Gerard Walschap. Een biografie'

    De Bezige Bij, Antwerpen: € 49,95

    Productsubsidie: € 5.300,00

    Auteur: Jos Borré

    Biografiebeurs: € 40 000

    Aantal pagina's: 736

    Gewicht: 1273 gr.

     

     

    Een Chinese dwerghamster draagt 21 dagen. Een eekhoorn 5 à 6 weken. Een gewone poes bevalt 70 dagen nadat ze bij een kater geweest is. Bij een schaap duurt de draagtijd ongeveer 150 dagen. Bij een nijlpaard 7 maanden. Een ezel en een walvis lopen er 12 maanden mee rond. Een olifant zelfs 22 tot 23 maanden… En Jos Borré deed er 8 jaar over.

    In 2005 heeft hij een beurs van 40 000 euro gekregen. Voor het schrijven van een Walschap-biografie, die in 2009 bij De Arbeiderspers zou verschijnen. Een dracht van vier jaar dus, die tenslotte is uitgelopen tot het dubbel: 8 jaar. Maar eindelijk wordt ons geduld beloond en zien we zijn blakende boreling in de vitrine liggen. Een kolos van 100 kg, zoals het olifantje Dumbo, is het wel niet geworden, maar de baby weegt toch 1276 gr., en dat is ruim voldoende om de onwilligste literaat mee plat te slaan.

    Ja, Jos Borré heeft zijn levenswerk beëindigd. Een biografie van 750 bladzijden over de 'Prins der Nederlandse Letteren', Gerard Walschap. De meeste wapenfeiten die in het boek worden opgerakeld, kenden we al uit vroegere 'prinselijke' boeken, zoals Rebel en Missionaris van dezelfde auteur, Alles is leugen van Elke Brems, Gesprekken met Walschap van Albert Westerlinck en… mijn eigen anti-essay Het verborgen leven van Gerard Walschap.

    Veeleer dan een openbaring is Borré's dikzak dus een chronologische compilatie van het voorhanden zijnde materiaal, aangevuld met gegevens uit de drie volumes Brieven van Walschap, die met de medewerking van Harold Polis verzameld en toegelicht werden door Gerards kinderen Carla en Bruno, en uit een aantal andere archiefstukken.

    Gerard Walschap. Een biografie is een uniek mooie uitgave geworden. Een aangename letter op zacht, crèmewit papier en een rustgevende, overzichtelijke bladspiegel maken het lezen tot een lust. De superstevige boekband in donkere taupekleur, waarop vaag in profiel het lachende hoofd van Walschap is afgedrukt, perfectioneren het geheel. Een pareltje van boekverzorging, dat alleen Gert Dooreman kan leveren.

    Het profiel van Walschap, dat op het voorplat van de boekband is afgedrukt, is zo vaag gehouden dat er een flinke laag stof (dust) lijkt op te liggen. (Ik betrapte mijn vrouw er al enkele keren op dat zij er met een plumeau op losging!) Alsof Dooreman wou zeggen dat de opzet van het boek erin bestond de vergrijsde Walschap onder het stof uit te halen. Of wou de lay-outman suggereren dat ondanks (of juist door?) de onoverzichtelijke veelheid van gegevens, die Borré heeft bijeengesprokkeld, de figuur van de 'Prins der Nederlandse letteren' toch nog wazig blijft? Een schitterende vondst is het alleszins, waardoor het boek zeker iets is voor verzamelaars! 

    Blijft uiteraard de vraag of het boek ook inhoudelijk een pareltje is…

     

    Bim bam beieren, de klokken leggen eieren

    Als we de wikkel die om het boek zit, mogen geloven, zou dat alleszins het geval zijn. Daar staat zwart op crème dat Borré "zeer secuur en sereen" te werk is gegaan en dat het resultaat "een meeslepende, allesomvattende biografie" is geworden. Ook in de recensies op de 'correcte' kanalen van VRT, Radio1, Cobra, Lezenopzondag, Behouddebegeerte, GvA, De Standaard, De Morgen… wordt de Walschap-biografie overladen met superlatieven als 'definitief', 'doortimmerd', 'monumentaal', 'doorwrocht', 'diepgravend', 'oerdegelijk'… Johan De Haes spreekt zelfs van "wat de Britten een 'standard biography' noemen, een betrouwbaar en afgewogen relaas zonder wilde gissingen of gewaagde interpretaties". En in De Morgen steekt Karl Van den Broeck iedereen de loef af door het werk "het belangrijkste non-fictie boek dat de afgelopen jaren in Vlaanderen is verschenen" te noemen. Het spreekt vanzelf dat alleen het Schoon Verdiep van het Ant-werpse stadhuis en de Antwerpse schepen van cultuur Philip Heylen goed genoeg waren om een dergelijk meesterstuk voor te stellen.

    Al van jongsaf werden we door het gebimbam van feestklokken en het geschal van trompetten met blijdschap vervuld. Dan vielen er paaseieren te rapen of werd carnaval aangekondigd. En ook nu nog hebben we de neiging om het jubilate aan te heffen wanneer dergelijke geluiden in ons oor binnendringen, zodat al die loftuitingen in eerste instantie ons hart deden opspringen van blijdschap. Maar met de jaren zijn we toch wat voorzichtiger geworden, want tijdens onze vreugdedansen gleden we al zo vaak uit op het glad geboende plankier dat we voor alle zekerheid de bovenstaande zeggingen toch even zelf willen verifiëren. Met de hedendaagse 'critici' weet je immers maar nooit.

    Borré schreef dus een allesomvattend standaardwerk, laten we vanuit die positieve gedachte beginnen te lezen. Ernstig te lezen, bedoelen we, en niet zo holderdebolder door de tekst schaatsen. Meer nog dan een roman vraagt een werk als Gerard Walschap. Een biografie een streng kritische benadering. De tekorten van een zuiver fictieboek kun je immers altijd omzwachtelen met 'Ach, het is fictie en in fictie is alles mogelijk'. Fictie laat toe dat je bij een bloemist voor je lief een ruiker rode gladiolen koopt die enkele pagina's verder bij afgifte veranderd zijn in blauwe irissen. Fictie laat toe dat je held op de ene bladzijde Amadeus heet en 86 bladzijden verder met Ludwig of Sebastian wordt aan-gesproken. Fictie laat zelfs toe dat je met een brandende sigaret in je mond door de gietende regen loopt, zoals ik ooit in ik-weet-niet-meer-welke roman van maestro Hugo vaststelde. Fictie schept haar eigen waarheid, heet dat dan. Maar bij non-fictie kan een auteur zich dergelijke strapatsen niet veroorloven. Bij non-fictie moet alles kloppen als een bus. Non-fictie vereist dus een rigoureuze controle van de feiten. En indien het werk zich daarenboven aandient als 'allesomvattend' dient het ook… alles te omvatten.

    Wij aan het lezen dus. En al vlug stelden we vast dat Borré's levenswerk niet zo allesomvattend en definitief is als de wikkel ons wil doen geloven. Borré, dé Walschapkenner bij uitstek, blijkt nog altijd vooringenomen te zijn, hoewel niet meer zo drastisch als in zijn vorige publicaties over zijn Prins. Hij durft al eens een vraagteken te plaatsen, hij durft een beetje te peuteren aan het standbeeld, en jawel, af en toe durft hij voorzichtig een pluim uit de pauwenstaart te trekken. Maar de grondtoon van de biografie blijft bewondering… die helaas niet altijd ingevuld kan worden. Om niet te veel schade toe te brengen aan de Walschapmythe zal hij dus ook een aantal dingen die niet passen in zijn adoratie, gewoon niet gebruiken in zijn 'allesomvattend' werk. Ook gaat hij in meer dan één geval selectief citeren.

    Zo belandt de volgende toch wel betekenisvolle tekst uit des Prinsen ongeloofsbelijdenis Salut en Merci in de vuilnisbak: "Ik draag sedert jaren dit erelint van de cultuurmens, ik geniet de plichten en rechten die het oplegt en verleent. Zij wogen mij licht. Als het dienstmeisje er niet was, moest ik wachten tot de straat ledig was om de vuilnisbak tot op de rand van het trottoir te dragen. Als ik een ruitje kocht, drie meter kippedraad of twee meter lat, moest ik deze lage voorwerpen in papier laten wikkelen, zodat ik iets culturelers scheen te dragen. Timmeren in het tuinhuisje moest ik opgeven om de buren niet te laten merken dat een grote geest op zulke gemene bezigheden zijn zinnen zet.”

    Ook Marc Grammens is persona non grata, tenzij wanneer Borré hem kan laten zeggen dat "onze generatie Walschap niet meer verstaat" (585; als bron wordt vermeld: 'De Nieuwe', zonder datum). Maar van Grammens' scherpe aanvallen op Walschap in zijn eigenzinnig veertiendaags eenmansblad 'Journaal' (zie verder), citeert hij niets. En ook van Julien Weverbergh, die op dezelfde bladzijde geciteerd wordt met het tegemoetkomende: "er is géén 'onoverbrugbare kloof' tussen wat u zegt – en tussen wat ik denk en schrijf", worden de 'Bok'kige charges op Walschap, waarop diens politiek-maatschap-pelijke satire De culturele repressie een reactie was, ongewenst geacht.

    Totaal onbruikbaar is het essay ‘Schandaal van de Schepping’ (De Brakke Hond, jg. 11 nr. 43), waarin Joris Note de mythe Walschap genadeloos doorprikt. Borré vermeldt het wel in zijn secundaire bibliografie, maar hij doet er verder niks mee. Citaten als “Gerard Walschap stierf in een geur van linkse heiligheid. () Hij noemde zich nogal potsierlijk socialist, maar nam uiterst conservatieve standpunten in over kunst en maatschappij” zul je vergeefs zoeken in zijn 'allesomvattende' biografie. Net als “Ik kan die terribele zever niet vergeten.” Een voorbeeld van selectieve vergetelheid is ook 'Een potje sjoelen' van Coen Peppelenbos  (Leeuwarder Courant, 13.09.02) die in zijn bespreking van Walschaps Brieven o.m. spreekt van "ongekende burgertruttigheid".

    Een ander Fremdkörper is een oud Heibelstuk van Borrés vriend Walter van den Broeck, die Walschap in zijn Heibeltijd meer dan eens bij zijn slip pakte. Dat zit hem zo… In zijn overzicht van de negatieve reacties omtrent Walschaps Alter ego, citeert Borré de criticasters Bernard Kemp, Paul Hardy, Eugène Van Itterbeek, Hubert Lampo, Pierre H. Dubois, J.H.W. Veenstra, Roger Binnemans…, maar over de ronduit vernietigende kritiek van Walter van den Broeck, 'Schrijven met een lege pen!' (Heibel I, 4, 1965), rept hij met geen woord. Ook in het lijstje van de secundaire bibliografie is geen spoor Van den Broecks scherpe stuk te vinden.

    Gemanipuleerd of niet? Op 9 juli jl. schreef ik erover naar Borré.

     

    "Dag Jos,"

    "Lang geleden, niet? Ja man, zo gaat dat, hè, zo groeien vrienden uit elkaar, zeker wanneer een van hen 'een vuil blad' heeft. Ook met Walter liggen de kegels omver, dat zul je wel weten, neem ik aan. Maar soit, liever gezeemde dan beslagen ruiten, liever proper 'zijn' dan propere 'schijn' (om Walters geliefkoosde termen te gebruiken). Als je moet kiezen tussen het verlies van een vriend of het verlies van jezelf, dan is de keus vlug gemaakt. Voor mij, maar dat wist je al, gaat niets boven de eenheid van Vorm en Vent en aan 'iconodulie' heb ik een broertje dood. Ik wil 'clean' uit het leven weggaan, zie je. Liever als een Ter Braak of Du Perron dan als een vul-zelf-maar-in. Een schrijver die geen risico’s durft te nemen, is een luxepaard, dat misschien getooid wordt met rinkelende bellen en met pluimen op de kop en dat mee mag opstappen in de officiële stoeten, maar het zijn de wilde, ongetemde, teugel- en zadelloze Camarguepaarden die mij boeien.

    Nu ter zake… Ik ben je dikzak over Walschap aan het lezen. Laat me eerst zeggen dat het een indrukwekkend volume is! En zeer mooi en smaakvol uitgegeven, proficiat daarvoor.

    Je hebt er blijkbaar serieus werk van gemaakt. 750 bladzijden, oef! Té serieus misschien. Je hebt tussen interessante dingen ook zoveel 'klein' materiaal bij elkaar geraapt dat de lezer bijwijlen door de bomen het bos niet meer ziet. Wel stel ik vast dat je niet meer zo onvoorwaardelijk bewonderend naar de profeet van Londerzeel opkijkt, er zitten barsten in je adoratie, je 'verschoont' niet meer zoveel als in je vorige Walschapboek. Dat vind ik prijzenswaardig…

    Enfin, je hoort het al: ik ga je levenswerk in Heibel bespreken. Nee, ik ga er niet zo'n peperkoek voor bakken als ik voor Terug naar Walden heb gedaan, maar ik zal niet nalaten ook nu de gebreken te benoemen. Eén gebrek zal ik je nu al openbaren, – en het is niet het minste: je moffelt een (nochtans niet onbelangrijk) document weg… 'Schrijven met een lege pen!' uit Heibel I, 4, 1965, weet je nog? Het vernietigend stuk van ene Walter van den Broeck over Alter ego. De negatieve reacties van Kemp, Hardy, Van Itterbeek, Lampo, Dubois, Veenstra op Alter ego haal je wel aan, maar over Van den Broecks (terechte) kritiek  rep je met geen woord. Ook in het lijstje van de Secundaire Bibliografie is geen spoor van het Heibelstuk te vinden.

    Nee, Jos, je weet ook zelf dat zoiets niet eerlijk is! Laat het een uitvloeisel zijn van je vriendschap voor en verering van Walter, het is en blijft hoe dan ook een vervalsing, een ‘professioneel’ onwaardig. Zo zie je maar waar 'vriendschap' toe kan leiden.

    Er zijn nog enkele andere dingen die ik aan te merken heb op je boek, maar dat hoor je wel te gelegener tijd.

    Met een (geloof het of geloof het niet) vriendelijke groet van

    een recht-voor-de-raapse Frans Depeuter"

     

    "Beste Frans"

    zo begint Borré zijn uitvoerige antwoord, waarin hij het vooreerst heeft over de geschiedenis van Heibel in het jaar dat hij ervoor zorgde (1976-1977). De enige mogelijkheid om de oude Heibel te redden, was: het blad in de handen van Van den Broeck geven, die er met een volledig nieuwe ploeg een volledig nieuw tijdschrift van zou maken, stelt hij. En dat Hannelore en ik de werkelijkheid daaromtrent constant zouden verdraaien. En si en la.

    Uiteraard komt ook het gewraakte Heibelstuk van Walter van den Broeck ter sprake. Jos beweert dat hij die tekst nooit onder ogen kreeg en die Heibeljaargangen niet in zijn bezit heeft. Mijn suggestie dat hij dat stuk opzettelijk onvermeld zou hebben gelaten om Walter te sparen, noemt hij je reinste bullshit.

    Ook stelt hij vast dat ik een diepe rancune tegenover hem zou hebben en de waarheid zou vervalsen, tot ze in mijn kraam past. En dat ik zelfs de moeite niet zou doen om te checken of ik het wel bij het rechte eind heb.

    Verder noemt hij me een "venijnige polemist" en drukt zijn heimwee uit naar de tijd van 'De Eerste Woensdag', toen "de hele bende" – zijnde: W. Van den Broeck, Koen Vermeiren, Luc Vancampenhout, Gaston van Camp, Fons Schoeters, Leo Pleysier, Jos Borré, Frans Depeuter – elke maand bij pot en pint samenkwam om over literatuur te praten. Indien we dat hadden blijven doen, zou alles zoveel "echter" zijn, betreurt hij.

     

    "Dag Jos,"

    heb ik wederom gemaild.

    "Dit zal een erg lange brief worden, ik geloof dat ik je dat uit naam van een oude vriendschap verschuldigd ben. Zet je dus maar in je crapaud, liefst met je voeten op een bankje. En laat je geduldige I. maar een dubbele Johnnie Walker op het bijzettafeltje zetten… [I. staat voor Ivonne, de vrouw van Borré, die hij in zijn boek dankt voor het geduld dat zij opbracht. – FD]

    Ik pak maar direct de dikste koe bij de horens.

    Je schrijft: "Het stuk van Walter in Heibel heb ik nooit onder ogen gekregen. Die jaargangen van Heibel heb ik ook zelf niet."

    Dat lijkt me toch wel een zwakke 'verdediging', niet? Vooral daar de wikkel van je boek zegt dat het een "zeer secure" en "allesomvattende" biografie is. Bedoel je soms dat je niet wist dat Walter ooit de vloer had aangeveegd met Alter ego? In nummer  4 van jaargang 1, 1965, was dat, onder de ti-tel: 'Schrijven met een lege pen'. Nu goed, ik neem aan dat je in die tijd niet geabonneerd was op Heibel, maar dat je niet op de hoogte was van het bestaan van dat artikel is moeilijker te vreten. Je was immers wél op Heibel geabonneerd in 2011 en in het eerste nummer van die jaargang, in het 'Dossier Walter van den Broeck', staan de meest cassante citaten uit Walters stuk. Ja, zelfs tot tweemaal toe: op pag. 21 en in een opvallend kader op pag. 23. Ik citeer:

    "Allicht heeft VDB het ook minder prettig gevonden dat ik in Het verborgen leven van Gerard Walschap wees op zijn kontdraaierij in verband met de Prins der Nederlandse Letteren, over wiens Alter ego hij nochtans in 1965 schreef: 'Alter ego is naar mijn mening () een flop geworden.() Walschap zevert bladzijden en bladzijden over feitjes en zegjes, verwantschappen en stambomen tot je onvermijdelijk denkt aan de praat van een paar oude wijven. () Wat heeft hij met het boek bedoeld? Ik begrijp het nog altijd niet. Eerst heb je de indruk dat hij ons wil vertellen wat schilderkunst eigenlijk is. Daarna denk je dat hij wat magisch-realistisch wil zijn zoals zijn vrienden Lampo en Daisne. Ten slotte raak je er helemaal niet meer wijs uit. () De roman moet naar zijn einde gesleept worden. Hij is al dood vooraleer hij het licht ziet. () En dan hebben we nog de balen zout waarmee we de hele roman moeten lezen. () Het toeval speelt een dusdanige grote rol, dat zelfs een kind er niet meer kan aan geloven. () Alter ego is een mislukt boek. Het is kunstmatig en onhandig geschreven. Maar ja. Het valt niet mee als de uitgeverij elk jaar een boek eist. Men moet toevallig ook elk jaar een beetje inspiratie hebben.' (Heibel, I, 4)"

    Zo staat het daar, zwart op wit. En ook in Het verborgen leven van Gerard Walschap, dat bij je 'Secundaire Bibliografie' vermeld staat en wis en zeker in je bezit is, zij het maar in de afleveringen van Heibel, vind je die zelfde citaten terug op de bladzijden 43 en 143. Ook het grafschrift dat Walter destijds (Heibel, 1.6) pleegde voor Walschap, – die hij 20 jaar later nochtans in een hommage "onsterfelijk" zou noemen –, heb ik zowel in Heibel 16.1 als in mijn Walschapboek geciteerd. Het luidt zo: “Met muziek voor twee stemmen/ Zullen z’hem in den hemel wel hemmen.” Niet dat dit epitaafje zo geweldig relevant is, maar het zou toch een leuke voetnoot geweest zijn in je boek. Alleszins spitanter en saillanter dan pakweg de vermelding van al die vieringen, aan- of afwezigheden en andere parafernalia waarmee je dikkerd zo gul werd opgesmukt.

    Nee, Jos, dat een geroutineerd criticus ineens zo selectief zou gaan lezen, en dan nog in verband met auteurs die hem na aan het hart liggen en over wie hij een biografie aan het schrijven is, is toch heel bizar. Het is niet eens nodig jouw versie omtrent het Alter egostuk "zodanig [te] verwringen tot [ik] ze in [mijn] voordeel [kan] gebruiken". Wie  jouw verklaring en mijn bovenstaande notities naast elkaar legt, zal automatisch zijn wenkbrauwen optrekken, vermoed ik. En zal zich spontaan de vraag stellen of het alleen maar een kwestie is van onzorgvuldigheid of toch van wat anders? En nog grotere ogen zal hij opzetten als hij in je verantwoording leest dat Walter met jou "mee boekenmarkten en het internet afschuimde op zoek naar oude uitgaven, documenten en informatie" en "vaak aanstekelijk van gedachten wisselde over hoe we Walschap lazen en zagen" (669). Dat de anders zo geheugensterke Walter tijdens al die contacten met jou niet gedacht heeft aan dat fameuze Heibelartikel van hem, is op zijn minst merkwaardig, of niet?

    Dat ook mijn "venijnige" geest zich bij dit alles vragen stelt, blijkt dus toch niet zo 'bullshitterig' als jij me toedicht. Overigens, op je hypothetische vraag of Walter je kwalijk zou hebben genomen dat je die citaten gebruikt had, blijf ik het al even hypothetisch antwoord schuldig. Een feit is wel dat Walter graag op zijn (voet)stuk staat en er niet goed tegen kan dat aan zijn beeld wordt gepeuterd, zo heb ik al meermaals geconstateerd (denk bij voorbeeld maar aan Jaap Goedegebuure!). Maar weet je wat: stel je vraag aan Walter zelf, hij zal vast 'nee' zeggen.

    Een tweede koe is de geschiedenis van Heibel… [Vermits dit gedeelte van mijn brief niets met Gerard Walschap. Een biografie te maken heeft, behandel ik het bij een andere gelegenheid. – FD]

    En dan je uitspraak dat wij "wat zitten kijven op elkaar".

    Tja, zo beschouw ik het eigenlijk niet, hoor. Voor mij is het heel wat essentiëler dan wat 'gekijf'. Voor mij heeft het allemaal te maken met… ja toch, mijn behoefte aan waarheid-met-een-kleine-w en, daarmee ge-paard, mijn groeiend wantrouwen tegenover Literatuur-met-een-grote-L, die al te vaak bestaat uit egotripperij, zelfingenomenheid, verwaandheid, maar ach, zo zelden iets te maken heeft met en bijdraagt tot (om een groot woord te gebruiken) 'wereldverbetering'. Ik heb er nooit tegen gekund, Jos, tegen die dubbelzinnigheid, die schijn die over de literatuur hangt, tegen de importantie die de literatoren zich toeschrijven, tegen de verheerlijking van de Walschappen. Bij Walter heeft het verzet tegen die dingen slechts heel even geduurd, acht Heibelnummers lang, juist genoeg om… jawel. Walter gebruikte Heibel (en dus ook Hannelore en mijzelf?) als een "opstapje", zoals hij ooit zei. Mijn hele literaire doening daarentegen werd door die afkeer bepaald, van de eerste tot de laatste Heibel. In plaats van de ‘waarheid’ om te wringen, te vervalsen, zoals je 'kijft', was en is mijn kritisch werk juist gericht op het ontmaskeren van de vervalsingen, de schijnheiligheid, de verdraaiingen, het favoritisme, kortom op het uitzuiveren van de literatuur en de maatschappij tout court.

    Reeds in de jaren '60, op een literair forum in Wemmel, pleitte ik voor een drastische beeldenstorm, want tenslotte is het de idolatrie die aan de basis ligt van alle hierboven aangestipte onzuiverheden. Het doet mij dan ook plezier te constateren dat jouw adoratie voor Walschap toch ietwat bekoeld lijkt. Je durft al eens woorden als 'zelfingenomenheid', 'verdraaien', 'bochtenwringerij' te gebruiken. Want ja hoor, na het lezen van je turf ben ik er meer dan ooit van overtuigd dat Walschap, naast auteur van enkele mooie romans, tevens een prototype was van verering en eigendunk. "Dat ik talent heb, dat ik iets kan, meer dan velen eigenlijk weten, daar ben ik mezelf zoo diep van bewust" (brief aan zijn latere vrouw Matje, 127), meer dan eens klinkt dat op uit zijn woorden. [Het heeft iets weg van de topper van Peter Blanker, besef ik ineens: "Het is moeilijk bescheiden te blijven/ Voor een kerel met zoveel talent.] Des te pijnlijker worden de kneuterigheid die hij aan de dag legde om via allerlei machinaties zijn doelen te  bereiken en zijn fouten te verschonen, en de lamentaties waarin hij zich constant (soms terecht, meestal onterecht) wentelde.

    Kortom: uit jouw boek komt, misschien meer dan jij vermoedt, een Walschap naar voren die in hoofdzaak met zichzelf begaan was: "Iemand die aan letterkunde doet denkt 23 uren en drie kwarten uurs aan zichzelven en een kwart uurs aan iemand anders. Per dag! Voor hem is alleen het 'ik' interessant en hij klasseert andere menschen ten hoogste onder 'wetenswaardigheden'. Zoo wil ik niet doen maar, misschien in wat minder sterken vorm, ik doe het!" schreef hij aan Matje (122). Wat een tegenstelling met Houtekiet en Thijs Glorieus! De discrepantie tussen Vorm en Vent neemt bij Walschap wel eens hallucinante en ook lachwekkende vormen aan.

    Nee, Jos, met "hartsgrondige, hardnekkige, diepe rancune" tegenover jou heeft dat alles niks te maken. Het enige waar het mij om te doen was toen ik over Walschap – en hetzelfde geldt voor mijn stukken over Van den Broeck en Geeraerts – begon te schrijven, was: de spotlights op de door menigeen Heiligverklaarde Schrijver wat dimmen door de minder fraaie kanten des Mans bloot te leggen.

     Dat ik in Het verborgen leven van Gerard Walschap daarbij vaak bij jou terecht kwam, was niet te vermijden: door je publicaties en je voorzitterschap van het Walschap Genootschap sta jij immers bekend als dé Walschapkenner bij uitstek. Dat ik mij, steunend of feitelijkheden, meer dan eens afzette tegen dingen die jij schreef, lag eveneens in de aard van mijn onderneming, die erin bestond een gericht onderzoek te doen naar 'the other side of the moon'.

    Dat ik je daarbij zelfs 'betrapt' heb op onjuistheden, is in jouw ogen misschien een bewijs van rancune, terwijl het kritische rechtzettingen waren met een licht satirische toon.

    Neem nu het geval van de ontvangst van de Duitse dichter Von Hatzfeld, waarover jij in je essay ‘Gerard Walschap en de collaboratie’ schreef dat de verslaggeving daarover in DeVlag een onbetrouwbare bron was omdat de verslaggever geknoeid zou hebben met aanhalingstekens. Een slag in het water was dat, waaruit alleen bleek dat je de bron niet geraadpleegd had. Frans Depeuter is dat dus wel gaan doen en ontdekte dat de bewuste tekst in DeVlag van januari 1941 helemaal géén aanhalingstekens, noch openende  noch sluitende bevat.

    Of neem je afwijzing van Jeroen Brouwers' Walschapkritiek in verband met de 'Berlijnse Rede', omdat Brouwers "zich wellicht baseerde op een andere tekst uit die periode" vermits "de tekst van de Berlijnse nog niet opnieuw bekend was". Ook hier zat je fout, want ik ontdekte dat de oorspronkelijke Duitse tekst sinds 1941 onder de titel ‘Wege der flämischen Literatur’ te vinden was in de ‘Europäische Revue' en dat het dus helemaal geen "andere tekst" betrof.

    Dat soort dingen kan iemand die een 'alternatieve' (!) studie over Walschap maakt, toch niet onvermeld laten, dacht ik. Ze tonen juist aan 'quod erat demonstrandum': dat een gecanoniseerd auteur ontzien wordt, zelfs door een criticus die al meermaals bewees dat hij zijn sporen heeft verdiend.

    Uiteraard zijn die fouten verdwenen in je dikkerd, maar je acht het zelfs geen voetnoot waard dat ik er in Het verborgen leven op attendeerde. Ondertussen verwijt je mij wel dat ik (ik?) 'niet eens de moeite neem om te checken of ik het wel bij het rechte eind heb' en dat ik (ik?) 'de waarheid vervals'. En je wrijft mij wel aan dat ik "hartsgrondige, hardnekkige, diepe rancune" zou koesteren tegenover jou "door keer op keer de ‘waarheid’ bewust (?), intentioneel (?) om te wringen tot [ik] ze als een aantijging kan formuleren". Alsof 'het rechte eind' alleen maar te vinden zou zijn in jóuw versie van de feiten.

    Kijk, ik verwijt je niet dat je het opneemt voor Walschap. Je weet trouwens dat ikzelf enkele van zijn vroegere boeken erg hoog aansla (zoals ik enkele vroegere Van den Broeck'en hoog aansla). Maar dat belet mij niet álle aspecten van hem onder de scanner te leggen en te evalueren. Zo kon/kan ik met nogal wat van jouw stellingen niet akkoord gaan. Zoals: het onder'waarderen' van Walschaps manifeste superioriteitsgevoel, het misschatten van zijn latente racisme, het loskoppelen van zijn Hegnervlucht en de joodse identiteit van de uitgever, je interpretatie van de woorden ‘verwantschap’ en 'volksverbondenheid', je negatie van een fundamenteel opportunisme en van Deutschfreundlichkeit, je geloof in Walschaps wir-haben-es-nicht-gewusst wanneer hij zich bij voorbeeld leent tot medewerking aan de bundel Dichter schreiben über sich selbst (1940), waarin hij als enige Nederlandstalige omringd was door 19 sym-pathisanten en militanten van het nationaalsocialisme.

    Dat jij, als Walschapbewonderaar, geprobeerd hebt je idool vrij te pleiten van al dat negatieve, is uiteraard je goede recht. Hoewel je thans in je nieuwe Walschapboek, zoals hierboven gezegd, sporadisch wel meer twijfel en reserves laat horen betreffende het bovenstaande, moet ik toch vaststellen dat je benadering van Walschaps houding tijdens de oorlog nog te vaak en te onkritisch steunt op 'beweringen' van Walschap zelf of diens entourage. Ook zitten er nog te veel 'wellicht'en en 'waarschijnlijk'en en 'mogelijk'en en 'misschien'en in je boek. In een rigoureuze studie, die toch wetenschappelijkheid claimt, hoort noch het een noch het ander thuis. “Science is built up of facts, as a house is built of stones," zei de wiskundige Henri Poincare (Science and Hypothesis). Dat geldt evenzeer voor literatuurwetenschap: die heeft geen gissingen, beweringen, hypothesen of speculaties nodig, maar alleen feiten, vaststellingen.

    En tot slot nog een paar losse krabbeltjes…

    1. (…)

    2. Je schrijft ook: "In ‘Frans Depeuter’ zie ik alleen nog een grijnzende, venijnige polemist."

    Tienstiens, dacht je echt dat ik hier zo maar wat zit te grijnzen in mijn laatste dagen? Dat ik alleen nog maar venijn kan spuien? Dat ik de hele tijd met een getrokken zwaard rondloop? Toegegeven, in de literatuur en de samenleving tout court zijn heel wat aanleidingen tot onvrede en ergernis, maar af en toe bots ik toch ook op iets wat mijn literaire hart 'doet opspringen van vreugde'. Je hebt in Heibel mijn uitvoerige positieve essays over Jo Gisekin, Lief Vleugels, Aleidis Dierick toch wel gelezen? Hun eerlijke en authentieke poëzie heeft me heel diep geraakt, ik heb er enorm veel troostvolle schoonheid aan beleefd. Overigens is dat 'grijnzen' zwaar overtrokken, het is hooguit wat grinniken, wat gniffelen, wat gnuiven telkens als ik een zoveelste heiligenstrontje in het gras ontdek.

    En voor wat dat 'venijnig' betreft, kijk, het gebruik van dat woord vind ik pas venijnig, zie je. Zou Jos Borré een Du Perron of Ter Braak ook met zo'n adjectief beplakken? Of een W.F. Hermans of Jeroen Brouwers, die toch ook niet op hun polemische bek gevallen zijn? Of, jawel, een Walschap, die van polemiek toch ook méér dan één plak kaas had gegeten en zelfs niet vies was van lieve woordjes als 'minus habens', 'snotneus', 'debiel'… Dat soort aanminnigheden zal een 've-nijnige' Depeuter nooit aanwenden om zijn literair-kritisch oordeel te 'staven'.

    Ja, Jos, zo gaat dat hier in Vlaanderen, hè. Iemand die, niet gecanoniseerd zijnde, zonder reserves of berekening wijst op onnauwkeurigheden en onjuistheden en op de kleinheden van Grootheden, krijgt al gauw dooddoeners als 'rancune', 'frustratie', 'jaloezie' naar het hoofd geslingerd. Edoch, je moest eens weten hoe vaak en van wie ik instemmende aanmoedigingen gekregen heb. Zo in de zin van: "Je hebt overschot van gelijk, Frans, ik ben het volledig met je eens, maar ik durf niet te zeggen wat jij zegt." En je moest eens zien wie allemaal in ons abonneebestand zit.

    3. Verder lees ik: "Ik vraag mij af wat er met de ‘mens’ Frans Depeuter die in mijn herinnering leeft gebeurd is."

    Dat is erg lief van je, Jos, maar ik kan je geruststellen. De 'mens' Frans Depeuter stelt het niet zo slecht. Helaas is hij oud, maar godzijdank (voorlopig) nog niet out. Vooral sinds 2006, toen hij besliste om nooit, nergens, om niets, voor niemand meer zijn mening onder stoelen of banken te steken, voelt hij zich bevrijd van de drukkende last van het aldoor naar erkenning en bevestiging strevende auteurschap. Neem het maar gewoon van mij aan: de 'mens' Depeuter weigert in het rijtje te lopen en met palmtakken te zwaaien, tenzij (misschien) voor iemand die op een ezel door Jeruzalem rijdt.

    De 'mens' Depeuter heeft er ook de brui aan gegeven om nog maar eens het zoveelste verhaaltje de wereld in te sturen en met zijn stramme benen de podia te beklimmen. Ik begrijp niet dat iemand die pakweg 72 jaar geworden is, nog altijd niet heeft ingezien dat literatuur tenslotte toch maar 'literatuur' is. Ja, ik heb het over Walter van den Broeck (en zovele anderen). Walter zei me ooit dat hij alleen die boeken leest die hem iets bijbrengen. 'Iets', jawel. Maar nu moet jij me eens vertellen wat zijn 'laatsteling', Terug naar Walden, bijbrengt. Het zou een roman over de crisis zijn, maar geeft het boek de lezer een dieper inzicht in de crisis? Nee dus. Brengt het troost aan de kleine man? Opnieuw nee. Biedt de gebruikte stijl ons schoonheid? Nee. Ontroert het boek soms? Nee, want de enkele keren dat Walter die snaar wil betokkelen, klinkt de emotie hopeloos vals. Bevat het boek een belijdenis? Nee: belijden is niks voor Walter.

    Niks inzicht, niks troost, niks schoonheid, niks ontroering, niks belijdenis! En dat is toch de 'royal flush' van de literatuur, dacht ik. Of zou het alleszins moeten zijn. Hoewel ik met één 'high card' al genoegen zou nemen. Het enige wat Walter met Terug naar Walden doet, is meedoen aan het entertainment. Aan het entertainment van de literaire bourgeois en dito professoren wel te verstaan, want voor de waarkmens zitten er te veel gesofisticeerde trucjes en intellectualistische acrobatietjes in het boek.

    Zeg mij, Jos: wat verhelpt Terug naar Walden aan de crisis? Welke ruggensteun geeft het aan de mensen die echt in de smurrie zitten? Walters engagement beperkt er zich toe vanaf de zijlijn een [overigens totaal ongeloofwaardig en slecht gestructureerd – (her)lees hiervoor mijn 'dossier WvdB] verhaaltje te maken, dat bovendien uitpuilt van zie-eens-wat-ik-allemaal-weet. Walter heeft een kans gemist: in plaats van een artificieel gewrocht in elkaar te knutselen, had hij een ontroerende intrige kunnen opbouwen rond personen die effectief in de crisismiserie zitten. De bekommernis van Walter om 'Literatuur' te maken, was blijkbaar groter dan zijn bekommernis voor de kleine man/ vrouw-in-crisis.

    4. Je schrijft: "Ik denk soms: als we (de hele bende) elkaar waren blijven zien in Herentals, zouden we nu helemaal anders tegenover elkaar staan. Niet vanop grote afstand zeppelins oplaten met in koeien van letters verwijten aan elkaars adres daarop, maar bij pot en pint meningen confronteren, elkaar ter verantwoording roepen, dingen uitpraten: het zou zoveel echter zijn."

    Die nostalgische reflex is mij helemaal vreemd, zie. Ik durf zelfs te zeggen dat ik blij ben dat het gedaan is met 'De Eerste Woensdag'. Het is niet gezond, Jos, nauwe vriendschappen te koesteren in de literaire wereld. Zeker niet voor een criticus. In plaats van zijn 'echtheid' te bevorderen zal een nauwe band met een auteur zijn echtheid juist aantasten. "Le bon critique se tienne loin des amitiés littéraires, pour éviter que la buée du sentiment lui couvre les lunettes," schreef Serge Doubrovsky in Critique et objectivité. Het is inderdaad beter dat de criticus niet al te bevriend is met de schrijver, want vriendschap vertroebelt het gezicht; vijandschap trouwens ook. Wat ik bij voorbeeld dacht/ denk over de kunstmatige sequellen die Walter aan zijn (mooie) Brief aan Boudewijn breide, kon ik in die tijd niet onomwonden zeggen zonder dat de Eerste Woensdag de laatste zou worden. Het feit dat ik thans niet meer op mijn woorden en daden moet letten, geeft mij opnieuw dat onbetaalbare gevoelen van vrijheid en, ja toch, van properheid dat ik in de Heibeljaren '60 ervoer.

    5. En nog een allerlaatste puntje…

    "Ik aarzel al een hele tijd om nog met je te communiceren omdat je toch niet open staat voor tegenargumenten, omdat je niet redelijk meer bent, omdat het dus, tot mijn spijt, allemaal verloren moeite is," noteer je.

    Sorry hoor, maar dat komt mij nogal paternalistisch over. Het doet mij wat denken aan de 'opvoedings'methode van vroeger, waarbij jongetjes die niet met de armen over elkaar en het mondje dicht in hun bank bleven zitten maar met hun brutale bek de klas op stelten zetten, in de kolenkelder belandden. Wellicht heb je het zo niet bedoeld, maar toch komt het zo over.

    Hetzelfde gevoel van reprimande heb ik wanneer je mij een "grijnzende, venijnige" polemist noemt. Voor zover ik weet heb ik jou nergens met dat soort kwalificaties bedacht. Hoewel ik me met een aantal van je Walschapstellingen niet eens verklaarde, heb ik je in Het verborgen leven een "degelijk criticus" genoemd (p. 97). En dat zal ik blijven doen. Het is ook daarom dat ik deze lange brief aan je richt. In de hoop dat je hem aandachtig en objectief zal lezen. En er misschien op zal antwoorden. Maar zelfs als je dat laatste niet doet, zal ik je steeds voorkomend en vriendelijk blijven begroeten. Zoals ik dat nu doe…

    Dag, Jos.

    Frans Depeuter

    (Lees verder: De blijde geboorte van een dikkerd 2)

     

     

    <

    08-11-2013, 20:31 Geschreven door Frans Depeuter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    Archief per week
  • 04/11-10/11 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs