diepe, diep schelde, de drachten die gy sleept in plompverloren boeien, de boeren die gy laat, uw overkanten roeien dichterby of blyven wachten
in uw zwarte, doofstomme horizontaal. gy verwekt de moeder, gy zyt vader van een zelfmoordgeslacht. gy zyt ader, gy zyt lating, voor een dieper, kriemelend kanaal.
de ramen staan er vol met heiligen, gemyterd en gestaafd, gemartelaard, gemaagdekroond, gehertogd en gegraafd.
ik sta op een brug, vlug, klaar om te springen. ge zyt het niet waard om myn tyd aan te geven, doch keert ge uw stappen en volgt ge my even dan wil ik best luisteren - de sirenen, gy, de dingen...
de sneden in uw tong zyn nooit zo bot geweest. ik worstel met een kussensloop, gehangen boven zwanedriften (tussen haken) dove zangen, maar uit het vocht bocht, ontstygt een style doorkykgeest.
by daglicht treedt het volk tesaam en springt er een jongeling door het raam
- en dampen er vonken door uw kader. weer heel de nacht was ik een stok, een hoofd in glas, uit uw borst, uw rok staat jahwe me nader.
"hoe kunt gy zeggen dat gy my liefhebt terwyl ge geen hart voor my hebt?" (rechters); omdat door trechters uit de hemel al uw wyn is weggeëbd...
lazarus, die door de stadsriolen wringt, zingt, zingt dat sancties zullen volgen.
|