Inhoud blog
  • vissen-bittervoorn
  • vissen-karper
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    vissen

    18-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vissen-karper
                                                                                    

    de karper - Cyprinus carpio


    Schubkarper 





    Schubkarper
    Beschrijving
    Wilde vorm gestrekt en zijdelings weinig samengedrukt, met grote schubben, zeer lange rugvin en 2 paar baarddraden. Kweekvormen hoogruggig, gedrongen, vaak met gereduceerd schubbenkleed.
    Kenmerken
    Lichaam bij de wilde vorm langgestrekt, niet hoogruggig, zijdelings weinig samengedrukt. Lengte meestal 30-70 cm, maximaal 1,2 m. Kop kegelvormig; ogen klein. Mondspleet eindstandig, met 2 paar baarddraden opzij van de bovenlip (het voorste paar korter); de bek kan slurfvormig worden uitgestulpt. Schubben zeer groot; zijlijn volledig ontwikkeld. Rugvin zeer lang, de zoom uits uitgehold; aarsvin kort; staartvin met duidelijke uitbochting. Rugzijde bruinachtig-groen, flanken lichter, de buik witachtig. Vinnen donkergrijs, vaak met blauwachtige weerschijn; gepaarde vinnen soms iets roodachtig. 33-40 schubben op de zijlijn. Vinstralen: rugvin 20-28, aarsvin 8-9, borstvin 16-17, buikvin 10-11, staartvin 19. Keeltanden 1.1.3 - 3.1.1. Kweekvormen zijn korter, met een zeer hoge rug en een relatief grote kop; de schubben zijn vaak gereduceerd tot ontbrekend, of juist erg groot en onregelmatig verdeeld.
    Verwisselbare soorten
    Kroeskarper (Carassius carassius) en Giebel (C. gibelio) missen de baarddraden. De Zeelt (Tinca tinca) heeft een korte, afgeronde rugvin.
    Rijenkarper









    Rijenkarper
    Leefwijze en biotoop
    De wilde vorm van de Karper komt voor in de gebieden rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee (Donau); de westgrens van het natuurlijke areaal ligt momenteel waarschijnlijk bij de Hongaars-Oostenrijkse grens.
    Deze thermofiele soort kwam blijkens fossiele vondsten ca. 8000 jaar geleden ook in de bovenloop van de Donau voor; de areaalgrens kan dus blijkbaar verschuiven als het klimaat verandert.
    Kweekvormen van de Karper vindt men sinds de Romeinse tijd ook in koelere delen van Europa.
    Daar wordt hij gekweekt in ondiepe, kunstmatige vijvers, omdat in natuurlijke wateren de temperatuur die voor de voortplanting nodig is zelden bereikt wordt.
    Wilde karpers leven gezellig in groepen, en voelen zich zowel in stilstaand als vrij sterk stromend water thuis.
    Ze hebben een weke bodem nodig, die ze met hun uitstulpbare bek doorwoelen bij het zoeken naar kleine bodemdiertjes (vooral insectenlarven).
    Overdag rusten ze meestal in diepere waterlagen; pas als de schemering invalt worden ze actief.
    In de natuur planten ze zich voort in overstroomde uiterwaarden.
    In de paaitijd (mei tot juli) trekken ze daar vanuit de rivieren naartoe; ze zetten de eieren bij voorkeur af in zeer ondiep water (tot 40 cm) boven gras.
    In dit opzicht lijken ze op de Snoek, en evenals die soort verliezen ze tijdens het afzetten iedere schuwheid.
    Maar bij de Snoek paart een vrouwtje meestal slechts met twee of drie mannetjes; bij de Karper heeft een vrouwtje vaak wel 15 mannetjes om zich heen.
    Wel duurt het afzetten bij beide soorten verscheidene dagen, waarbij de dieren zich gedurig verplaatsen.
    De eieren komen al na 3-5 dagen uit.
    Jonge Karpers eten eerst plankton, maar als ze ca. 2 cm lang zijn gaan ze voedsel op de bodem zoeken.
    Karpers kunnen zeker 50 jaar oud worden; vaak worden nog hogere leeftijden vermeld, maar daarvoor ontbreken bewijzen.
    In de Zwarte Zee en de Kaspische Zee leven anandrome brakwatervormen, die in de paaitijd de rivieren optrekken om zich in de overstromingsgebieden langs de benedenloop voort te planten.
    De populaties van de wilde Karper in Centraal-Europa kunnen zich nauwelijks langs natuurlijke weg in stand houden, wegens het ongunstige klimaat en door waterbouwkundige ingrepen (bedijking van rivieren).
    In de Beneden-Donau lukt dat nog wel, maar in Centraal- en Noord-Europa zijn alle Karpers waarschijnlijk oorspronkelijk uitgezet.
    Daarbij is in feite sprake van een extensieve vorm van vijvercultuur, louter voor commerciële doeleinden.
    De dieren worden kunstmatig vermeerderd, men laat ze in de vrije natuur opgroeien en kunnen ten slotte door hengelaars worden gevangen.
    Er is dus geen sprake van natuurbescherming of het instandhouden van de soort, temeer niet omdat men haast altijd de hoogruggige kweekvormen van de Karper gebruikt.
    Al in de Romeinse tijd werden gedomesticeerde Karpers in vijvers gehouden.
    Thans bestaan talrijke kweekvormen, die een duidelijk hogere rug hebben dan de wilde vorm, al hebben ze de massieve bouw van het grondtype behouden.
    Deze kweekvormen groeien sneller dan de wilde vorm. Sommige rassen hebben nog de normale beschubbing (‘schubkarper’), bij andere is de beschubbing gereduceerd (‘spiegelkarper’, met weinig, onregelmatig verdeelde schubben; rijenkarper’, met grote schubben alleen op de zijlijn of op de rug) of geheel verdwenen (‘lederkarper’).
    Karpers doorstaan de Midden-Europese winters meestal zonder problemen, maar hun stofwisseling is in wezen toch slecht aangepast aan ons klimaat.
    De dieren houden geen echte winterslaap; ze verbruiken dus veel energie.
    Bij temperaturen onder 4 °C komen ze in de problemen; ze vervallen dan in een ongecontroleerde verstijving en gaan drijven, zodat ze ingevroren kunnen raken.
    Karpers worden tegenwoordig overal ter wereld in viskwekerijen gehouden.
    Vooral in Noord-Amerika en Australië hebben ze zich in natuurlijke wateren uitgebreid, en daar brengen ze grote schade toe aan de inheemse visfauna; plaatselijk hebben ze zich tot een plaag ontwikkeld.
    Karpers worden voor consumptie verkocht, maar veel hogere marktprijzen haalt men met de topproducten van de Japanse kleurkarperteelt.
    Ook in Europa neemt de populariteit van deze siervissen (koi’s) toe, en bijzondere exemplaren gaan voor duizenden guldens van de hand.
    Ze stellen iets hogere eisen aan de temperatuur dan de stamvorm, en hebben meer zuurstof nodig.
    Japanse kleurkarper - Koi







    Japanse kleurkarper - Koi
    Verspreiding
    De wilde vorm vindt men van het Aral-meer tot de Midden-Donau. Populaties die daar op lijken, maar waarvan de herkomst onduidelijk is, leven in het Bodenmeer en kende men vroeger ook in de Neckar.
    De wilde vormen uit Oost-Azië behoren vermoedelijk tot andere soorten.

    18-03-2008 om 19:25 geschreven door jie101  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)


    Archief per week
  • 17/03-23/03 2008

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs