De ijsbeer
Een eiland hier ver vandaan,
ligt dicht bij de oceaan.
Het is er ijzig koud,
en de mensen worden er nooit oud.
Er wonen twee meisjes,
die eten graag ijsjes.
Ze spelen met de ijsbeer,
bij het grote meer.
De ijsbeer eet graag worstjes,
maar geen boterhammen met korstjes.
De meiden vinden het fijn
en eten barbecue met lekkere wijn.
Ze waren voldaan,
en het gedichtje is gedaan.
De mummie
Er was eens een mummie, ver van hier.
Die heette zichzelf WC-papier.
Daar was ook een archeoloog
Die had een glazen oog.
Hij voelde zich wat naar
En achtervolgde de mummie dus maar.
De mummie voelde zich rot,
En rende naar zijn grot.
Hij verschool zich in zijn sarcofaag,
Want daar zat hij heel graag.
De archeoloog gaf het dan maar op
En haalde zijn glazen oog uit zijn kop.
De dino
Daar in het bos,
lag er iets in het mos.
Het was een dino,
die heette Mino.
Hij had twee zonen,
en wou ze eens belonen.
Hij ging naar het kasteel,
en vond er een kameel.
De dino nam hem mee,
maar de kinderen zeiden nee.
Toen zag hij iemand staan,
met een banaan.
Het was een prinses,
die leerde de dino zijn les.
Mino nam haar mee,
maar moest nog naar de WC.
Ze zei: Jij gruwelijk vuil ding,
ik wou dat je nu wegging.
De dino was verdwenen
en de prinses begon te wenen.
Ze miste hem verschrikkelijk veel
en riep hem terug met zijn kameel.
Ze trouwden meteen,
en gaven elkaar een gouden steen.
De postbode
Er was eens een postbode, die heette Lode.
Hij was van niemand bang, en jaagde alle dieren op stang.
De dieren waren kwaad en gingen in beraad. Ze wilden hem een lesje leren en trokken aan zijn kleren.
De postbode trok het hem niet aan, totdat hij voor de gans kwam te staan.
De gans beet in zijn billen en toen begon hij vreselijk te gillen.
De postbode verhuisde vlug en kwam nooit meer terug.
|