De volledige namiddag zit ik hier al te wachten op meneer Taï-loa, maar hij komt maar niet. Hij maakt er precies een gewoonte van, dit is nu al de vijfde dag op een rij. Teleurgesteld besluit ik eens binnen te gaan in het gebouw waar mijn vriend verblijft. De conciërge vertelt me dat er hier vluchtelingen verbleven, maar deze weg zijn omdat de zaal verkocht is aan iemand anders. Ik beschrijf hoe de oude man eruit ziet en vertel de conciërge dat hij meneer Taï-loa heet. Er valt niets terug te vinden in de documenten over een man met de naam Taï-loa, de moed zakt me zo steeds meer in m'n schoenen.
Ik blijf elke dag maar wachten op de bank, zelfs de zondag, maar elke keer vertrek ik weer met een slecht gevoel naar mijn appartement. Ik vraag me af als meneer Taï-loa me mist of dat hij het goed heeft waar hij nu is. Vol gedachten tik ik op mijn pakje sigaretten, haal er één uit, steek hem aan en terwijl ik er het eerste trekje van neem sluit ik mijn ogen.'Goedendag, goedendag' hoor ik in mijn achterhoofd, 'goedendag, goedendag, goedendag' de stem klinkt steeds krachtiger en herkenbaarder. Plots besef ik dat het de stem is van mijn vriend en spring op. Zoekend naar de dikke man door het razende verkeer hoor ik de stem steeds duidelijker en plots zie ik hem staan.
Er verschijnt een lach op mijn gezicht en ook op het zijne, we genieten van het moment. Mijn vriend probeert de straat over te steken tussen alle drukke auto's. Ik roep hem dat hij moet oppassen voor de auto's en bussen die door de straten vlammen. Meneer Taï-loa begrijpt duidelijk niet wat ik zeg,want in een fractie van een seconde botst een auto tegen mijn vriend. Ik zie dat de dikke man hem rond Sans Dieu wikkelt om haar te beschermen, maar zelf valt hij met zijn hoofd op de grond. Ik licht de hulpdiensten meteen in. Ergens schuilt er een gevoel van angst in mij, maar ergens ben ik zo gelukkig dat ik terug bij mijn vriend ben.
|