Hieronder zie je een paar van mijn kunstwerken. Koop steeds een schilderij dat jou aanspreekt en een schilderij die aansluit bij jouw interieur, smaak, karakter of stijl.
Schilderkunst is de kunst van het schilderen. Hierbij wordt door een kunstschilder pigment (kleurstof) in een vloeibaar medium op een oppervlak (drager) aangebracht. Dat oppervlak is in het algemeen een op een spieraam opgespannen doek (canvas) gemaakt van linnen, ongebleekt katoen of halflinnen. De ondergrond kan ook van hout, papier, karton, steen, metaal of kunststof gemaakt zijn.
Het fundamentele verschil tussen schilderkunst en andere tweedimensionale kunstvormen is dat schilderkunst werkt met in een vloeistof (schildermedium) opgeloste (geëmulgeerde) pigmenten. Door menging kunnen ontelbare nuances en schakeringen van kleur en intensiteit bereikt worden. De lagen kunnen dun of dik (pasteus) opgebracht worden. Schilderkunstige uitingen zijn vaak opgebouwd uit meerdere transparante lagen en contrasterende kleurvlakken, terwijl tekentechnieken en grafiek in eerste plaats met lijnen werken en meestal direct dekkend uitgevoerd worden. De grenzen zijn soms niet scherp te trekken. Bijvoorbeeld van een 'penseeltekening' is moeilijk te zeggen of het een tekening is of een schildering.
methoden en ondergronden
Tot de oudste uitingen van schilderkunst behoren de rotstekeningen. Muurschilderingen aangebracht in een natte kalklaag worden fresco's genoemd. Een oude techniek waarmee men glas in lood ramen kan maken is brandschilderen. Gebrandschilderd glas werd veel in kerken toegepast. Geschilderd aardewerk wordt majolica, plateel of faience genoemd. Een glasachtige massa in een dunne laag ter versiering aangebracht op een metalen voorwerp heet email. Kleine geschilderde illustraties in oude handschriften heten miniaturen. Religieuze op hout geschilderde voorstellingen heten iconen. Japan staat bekend om zijn kunstige Japans lakwerk, dat bestaat uit talloze over elkaar heen aangebrachte laklagen op een gevormde ondergrond van papier. Wordt de huid van het menselijk lichaam als drager van de voorstelling gebruikt, dan spreekt men van bodypainting. Voorstellingen die met een naald met inkt onder de opperhuid worden aangebracht worden tatoeages genoemd. Tenslotte kan een dichter 'schilderen' met beeldrijke ('bloemrijke') taal; dit wordt dichtkunst of poëzie genoemd. Af en toe wordt wel eens een autocarrosserie beschilderd door een beroemde kunstenaar.
Schildergereedschappen zijn bijvoorbeeld kwasten, penselen, paletten, paletmessen, spantangen en nietpistolen. Een schildersezel is een in hoogte verstelbaar werktuig, waarop de kunstschilder zijn werkstuk kan plaatsen. Atelierezels zijn meestal zwaar uitgevoerd voor de standvastigheid, voorzien van kleine wieltjes en een verstelmechanisme. Veldezels, die bedoeld zijn voor het schilderen in de buitenlucht, zijn vaak driebenig, lichtgebouwd en inschuifbaar en inklapbaar.
Kleur is een eigenschap van licht die wordt bepaald door de samenstelling van de verschillende golflengtes waaruit dat licht bestaat. Mensen nemen licht waar wanneer elektromagnetische straling met een golflengte tussen 750 en 400 nanometer het oog bereikt. De samenstelling van golflengtes wordt het spectrum genoemd.
De kleur van een oppervlak wordt bepaald door het deel van het licht dat door dat oppervlak wordt weerkaatst.
Natuurkundige aspecten
Elektromagnetische straling kan verschillen in golflengte en intensiteit. Het daglicht bestaat uit een mengsel van straling van verschillende golflengtes.
Wanneer deze straling een golflengte binnen de voor mensen waarneembare grens heeft (ongeveer van 380 tot 740 nm) wordt deze straling licht genoemd. Het spectrum van het licht wordt bepaald door de intensiteit van de verschillende golflengten. Het volledige spectrum van het binnenkomende licht bij een voorwerp bepaalt het visuele voorkomen van het voorwerp, inclusief de kleurwaarneming.
Een oppervlak dat alle golflengten volledig absorbeert, wordt zwart genoemd, een voorwerp dat alle golflengten volledig weerkaatst, wordt wit genoemd.
De bekende regenboog toont een spectrum -- zo door Isaac Newton in 1666 genoemd naar het Latijnse woord voor beeld -- en bevat alle kleuren die uit een enkele golflengte van zichtbaar licht bestaan, het pure spectrum of de monochromatische kleuren:
De hierboven weergegeven tabel moet niet als uitputtend worden beschouwd, het spectrum van kleuren is continu. In hoeveel kleuren het wordt opgedeeld is afhankelijk van een combinatie van biopsychologische en culturele factoren. Alle talen die überhaupt kleurnamen hebben (sommige culturen benoemen kleuren niet), duiden daar in ieder geval sommige van de objectieve primaire kleuren of secundaire kleuren mee aan. De zeven traditioneel genoemde kleuren in onze streken, worden gemakkelijk onthouden via het volgende ezelsbruggetje: het letterwoordROGGBIV staat voor in volgorde: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. De volgende zin wordt gebruikt om deze volgorde te onthouden: ''Roddelen over gekkegrotebroer is vals.''
Naast de bovengenoemde spectrale kleuren is er een extraspectrale primaire kleur: magenta, de extraspectrale sector van de kleurencirkel omvat de roze en paarse tinten.
Er zijn zeer veel kleuren die een eigen naam gekregen hebben. Zie hiervoor de lijst van kleuren.
Ook zal de intensiteit van een kleur van invloed zijn op de waarneming, bijvoorbeeld, een lage intensiteit oranje zal als bruin worden ervaren.
Fysiologische aspecten
Het onderscheiden van kleuren wordt mogelijk gemaakt door drie verschillende typen lichtgevoelige cellen in het netvlies, kegeltjes genoemd. Deze kegeltjes zijn vooral goed vertegenwoordigd in de gele vlek, een gebied diametraal tegenover het midden van de lens van het oog. Daar is onze gezichtsscherpte dan ook het grootst ('oplossend vermogen': 1 boogminuut).
Elk type kegeltje bevat een ander kleurpigment en heeft daardoor een eigen gevoeligheids-maximum. De krommen die de gevoeligheid van de kegeltjes over het spectrum beschrijven, overlappen elkaar wel grotendeels, zie nevenstaande figuur.
In de buurt van de toppen van de gevoeligheidskrommen kunnen mensen kleuren van elkaar onderscheiden die slechts 1 nm in golflengte van elkaar verschillen. In totaal kunnen we tussen de 120 en 160 zuivere kleuren van elkaar onderscheiden, mits we ze naast elkaar kunnen zien. Zonder vergelijkingsmateriaal kunnen we slechts 10 tot 14 kleuren herkennen (uit de literatuur is niet duidelijk of grijsachtige en 'donkere' kleuren daar bij inbegrepen zijn).
Naast de tint, een ééndimensionale grootheid die we de 'kleuren van de regenboog' noemen, kunnen we nog andere grootheden onderscheiden, namelijk de verzadiging (het tegendeel van grijsheid) en de intensiteit (lichtheid).
grootheid
voorbeeld-gradiënt
bereik
tint
van blauw-violet naar groen
verzadiging
van 0 naar 75% verzadiging
intensiteit
van 0 naar 60% intensiteit
De tint wordt bepaald door overheersing van de indruk van een of twee van de drie soorten kegeltjes. Als de indrukken gelijk zijn, nemen we wit of grijs waar, al naargelang de intensiteit. Bij overheersing van 'L' ervaren we rood; als 'L en 'M' even sterk zijn geel; bij overheersing van 'M' groen; als 'M' en 'S' even sterk zijn cyaan; bij overheersing van 'S' blauw. Daarmee hebben we de spectrale kleuren, alle kleuren van de regenboog, gehad. We kunnen hieraan het geval toevoegen dat 'S' en 'L' even sterk zijn, waarmee we de kleurencirkel rond hebben gemaakt met de extraspectrale kleur magenta die nuances van roze en paars omvat.
Hoezeer 'kleur' subjectief van karakter is, blijkt wel uit het verschijnsel kleurenblindheid, het niet goed of geheel niet functioneren van één of meer typen kegeltjes.
De meest voorkomende vorm van kleurenblindheid is het niet werken van de 'L'-kegeltjes. Mensen die dit hebben zien twee basistinten met verschillende intensiteit en verzadiging: rood is dan een donkere kleur en blauwgroen is grijs.
Ergonomische aspecten
Ondanks de hoge beeldscherpte binnen de gele vlek, 1 boogminuut, hebben we aanzienlijk meer beeldpunten nodig om de kleur te herkennen. Het oplossend vermogen voor het waarnemen van kleur komt daarmee op maar liefst 25 boogminuten. Binnen de gele vlek wordt bij de beeldverwerking voorrang gegeven aan beeldscherpte boven het onderscheiden van kleuren. Als veel stippen met verschillende kleur dicht genoeg naast elkaar gezet worden, nemen we een enkele 'gemiddelde' kleur waar. Dit effect wordt gebruikt in de schilderkunst (zie Pointillisme) en in druktechnieken (zie rasteren) van kleurenfoto's e.d.
Psychologische aspecten
Vermelden dat kleuren ook psychologische aspecten hebben, is het intrappen van een open deur. De psychologische betekenis van kleuren is voor een deel zelfs universeel: rood wordt overal geassocieerd met gevaar, liefde en oorlog (verbanden daartussen te zoeken, lijkt een hachelijke onderneming). Maar ook kleuren als blauw en wit roepen internationaal ongeveer dezelfde associaties op. Ze komen dan ook verrassend vaak voor in nationale vlaggen. Hoewel vergelijkend psychologisch onderzoek de universaliteit van dit soort oordelen heeft aangetoond, is het nog onduidelijk hoe dit geïnterpreteerd moet worden. Binnen de filosofie strijdt men erover of er sprake is van willekeurige contingente associaties of een noodzakelijk synthetisch verband.
Waaierigheid, gezag, rouw, tweeslachtigheid, geheim, conflict en labiliteit
Roze
Liefde, humor, vriendschap en trouw
Vrouwelijkheid, schoonheid en vrede
Wit
Licht, zuiverheid, netheid en leegte
Ongereptheid, volmaaktheid, (goddelijke) reinheid, onschuld, licht van geest, vrede en leegte
Zwart
Dood, rebellie, duisternis, ellende, einde, elegantie, mysterie, wraak en ondergang
Macht van duisternis, dood, rouw, verderf en vernietiging
Een ander (perceptie)psychologisch aspect is het nabeeld dat ontstaat, wanneer men (intensief) naar een kleur kijkt of heeft gekeken. Het nabeeld vertoont de complementaire kleur: rood-cyaan, geel-blauw etc. en omgekeerd. Het nabeeld is het duidelijkst te zien wanneer men de ogen sluit, of wanneer men naar een wit vlak kijkt.
Er zijn wetenschappers, die ervan uitgaan dat op zeer jonge kinderen het (innerlijke) nabeeld meer indruk maakt dan de (uiterlijke) kleurervaring. Zij beweren dat zeer jonge kinderen juist van rood rustig worden, omdat het complementaire groen door hen sterker wordt waargenomen.
Perceptie van kleuren
Een kleur is een mengsel van golflengten in verschillende sterkten. Dat geldt voor geluid ook - men zegt zelfs dat een muziekinstrument een bepaalde 'klankkleur' heeft. Het menselijk oog kan de verschillende golflengten echter maar gebrekkig detecteren, maar het oor neemt ze zeer precies waar doordat in het slakkenhuis opnemers zitten voor zeer veel verschillende frequenties.
Het oog bevat kegeltjes die gevoelig zijn voor drie verschillende frequentiegebieden: rood, groen en blauw. De kegeltjes zijn zelf niet in staat een kleur waar te nemen. De blauwe kegeltjes (juister: de blauwgevoelige kegeltjes) reageren op blauw, maar ook, in mindere mate, op groen licht. Met de blauwe kegeltjes alleen ziet men geen verschil tussen zwak blauw of krachtig groen licht. Er zijn echter nog meer kegeltjes. De groene kegeltjes maken geen onderscheid tussen zwak groen en krachtig blauw licht. Als nu de groene kegeltjes krachtig reageren en de blauwe vrijwel niet, dan ziet men dus een kleur die dichter bij groen dan bij blauw is.
Stel dat men een monochrome kleur - een enkele golflengte - op het oog richt. Neem bijvoorbeeld een golflengte van 480 nm, die zich tussen de gevoeligheden van de groene en blauwe kegeltjes in bevindt. Dan zullen de groene en de blauwe kegeltjes van het oog even sterk reageren. (De rode kegeltjes laten we even buiten beschouwing.) Het oog zal daaruit concluderen dat de kleur ergens halverwege tussen groen en blauw zit. Maar als we een mengsel van 440 nm en 540 nm op het oog richten, dan ziet het oog ongeveer hetzelfde: de blauwe kegeltjes reageren op 440 nm en de groene op 540 nm. Er is geen verschil in tint zichtbaar. Alleen prikkelt het licht met de golflengte van 540 nm de 'rode' kegeltjes meer dan het licht van 480 nm, zodat het totaal als een fletsere kleur wordt ervaren dan het monochromatische licht met de golflengte van 480 nm.
Het oog is, kortom, niet goed in staat onderscheid te maken tussen min of meer zuivere kleuren en een zorgvuldig samengesteld mengsel van kleuren. Het is daardoor vrij gemakkelijk een kleur na te bootsen.
Kleuren nabootsen
Subtractief mengen. Dit ziet men als men drie gekleurde glaasjes over elkaar legt, of als men met verf mengt op wit papier.
Additief mengen. Dit ziet men als men in het donker drie gekleurde lichtstralen over elkaar op een scherm richt.
Combinaties van R, G en B
Bij schilderijen, kleurenfoto's en kleurentelevisie streeft men ernaar de kleuren zo goed mogelijk na te bootsen. Dat betekent men een bepaalde kleur ziet die niet te onderscheiden is van de kleur van een voorwerp dat men in de hand heeft. De samenstelling van golflengten hoeft echter niet precies dezelfde te zijn: men profiteert bij het mengen van kleuren van het feit dat de perceptie door het menselijke oog gebrekkig is. Een televisiescherm, foto of schilderij is in staat drie kleuren weer te geven. Nu kan men de drie kleuren zo doseren dat de drie soorten kegeltjes in het netvlies precies in de gewenste verhouding reageren. Hierbij rekent men erop dat de gevoeligheidscurven van de kegeltjes bij iedereen gelijk is. Is dat niet zo, dan zal de ene persoon een nagebootste kleur goed vinden, terwijl de ander vindt dat het een slechte nabootsing is.
Op een computer- of televisiescherm wordt gewerkt met de drie kleuren rood, groen en blauw. De menging is additief. Bij een gedrukte afbeelding zijn de basiskleuren cyaan, magenta en geel. Dit is subtractieve menging.
Om een kleur weer te geven zijn dus drie parameters nodig. Voor additieve menging RGB, voor subtractieve menging CMY (Y van yellow). Op een computerscherm kan elke parameter een waarde aannemen van 0 t/m 255, wat leidt tot 2563 = 16 777 216 verschillende kleuren.
R=Rood
C=Cyaan
G=Groen
M=Magenta
B=Blauw
Y=Geel
K=Zwart
De conversie van RGB naar CMY is in principe vrij simpel, want R+C=256, G+M=256 en B+Y=256. Evenwel, de meeste printers gebruiken nog inkt in een vierde kleur, zwart (afgekort met een K). Hiervoor zijn twee redenen: het mengsel van cyaan, magenta en geel levert met de bestaande inktsoorten geen fraaie kleur zwart, en zwart is erg vaak nodig, zodat het onvoordelig zou zijn deze kleur steeds door menging samen te stellen.
Een andere wijze van parametrisering is met tint, helderheid en verzadiging. De Engelse afkorting is HLS van hue, lightness en saturation. De helderheid is een gewogen som van rood, groen en blauw: L=0,30*R + 0,59*G + 0,11*B. Deze weging houdt verband met de gevoeligheid van het oog. De tint en de verzadigng worden bepaald met de sinusfunctie (L-B)*sin t + (L-G)*cos t. De tint is de fase van deze functie. Deze is 0o voor zuiver rood, 120o voor zuiver groen en 240o voor zuiver blauw. De verzadiging is de amplitude van de sinusfunctie.
Kleur en taal
De manier waarop men kleuren definieert is niet objectief doch afhankelijk van de taal. In verschillende talen worden de kleuren namelijk anders benoemd. Europeanen kunnen het raar vinden dat in China en Japan geen onderscheid gemaakt wordt tussen groen en blauw. Het komt doordat hun talen daar geen verschillende woorden voor hebben. Voor Russen is het raar dat in West-Europa lichtblauw (hemelkleur) en donkerblauw (blauwe strepen op een politieauto) als eenzelfde kleur worden gezien, want in het Russisch zijn daar verschillende namen voor. Andere voorbeelden zijn het woord 'rose' (dat uit het Frans is overgenomen omdat het in het Nederlands niet bekend was) en het Engelse 'buff' (waarvoor een Nederlander alleen 'geelbruin' kan zeggen).
Spreekwoorden en zegswijzen met kleuren
Een blauwe maandag : ooit eens een keer
Van de blauwe knoop zijn : nooit alcoholische dranken drinken
Zich blauw betalen : erg veel geld betalen
Zwart werken : werken zonder belastingen te betalen
Zwartrijden : rijden met de bus, trein of tram zonder te betalen
Hij liegt dat hij zwart ziet : een grote leugenaar zijn
Iets zwart op wit willen zien : iets afspreken op papier om problemen te voorkomen
Geel van nijd worden : zeer kwaad en afgunstig worden
Rood met groen is boerenfatsoen : slechte smaak op gebied van kledij
Witte rook zien : de uitspraak is bekend
De prins op het witte paard : de man van je dromen
Een wit voetje hebben : in de gunst proberen komen
Groen achter de oren hebben : nog erg jong en onervaren zijn
Het gras aan de overkant is altijd groener : bij een ander ziet het er beter uit, maar dat is het niet steeds
Groene vingers hebben : erg veel van tuinieren houden
Zijn koren groen eten : geld uitgeven voor je het verdiend hebt
Iemand groen op het lijf vallen : met iemand ruzie zoeken
Een bruine arm halen : met vleierij in de gunst komen
Een bruin leven hebben : een goed leven hebben
Iets bruin bakken : liegen
De toekomst ziet er (niet) rooskleurig uit : de toekomst ziet er (niet) goed uit
Claude Monet werd geboren in Parijs en verhuisde toen hij ongeveer vijf jaar oud was met zijn familie naar Le Havre. Monet was in de jaren 1861-1862 in militaire dienst in Algerije, hetgeen zijn latere keus om vooral landschappen te schilderen beïnvloed kan hebben.
Monet begon met schilderen bij Marc-Charles-Gabriel Gleyre in Parijs. In 1867 woonden hij met Renoir bij Frederic Bazille. In de jaren daarna deelde hij een studio in Parijs met Bazille. Vanaf waarschijnlijk 1865 had Monet een relatie met Camille Doncieu. In 1867 werd hun eerste zoon, Jean, geboren in Parijs. Het paar trouwde in de zomer van 1870. Hun huwelijksreis brachten ze door in Trouville, maar vanwege de oorlog tussen Frankrijk en Pruisen vluchtten ze naar Londen. Via Nederland kwamen ze terug naar Frankrijk, om zich in 1871 te vestigen in Argenteuil. Deze plaats was gemakkelijk bereikbaar vanuit het Parijse station Saint-Lazare, waarvan Monet diverse werken heeft geschilderd. In deze periode werd Monet kortstondig welvarend, omdat zijn schilderijen goed verkochten.
In 1878 werd de tweede zoon geboren, Michel, kort voordat de familie Monet naar Vétheuil verhuisde. In 1879 overleed Camille. Inmiddels leefde Monet ook samen met Alice Hoschedé en haar echtgenoot Ernest. Deze ongebruikelijke verhouding leidde tot veel geruchten en tot verwijdering van Monet van zijn collega-schilders. In 1883 verhuisde de ménage met hun acht kinderen naar Giverny. In 1891 overleed Ernest, waarna Monet en Alice konden trouwen. Vanaf dat moment ontstond een welvarend huishouden. In 1911 overleed Alice, gevolgd in 1914 door Monets oudste zoon Jean. Jean was getrouwd met de tweede dochter van Alice, Blanche. Blanche zorgde als weduwe voor de ouder wordende schilder, die 86 jaar is geworden.
Monet schilderde daarom vooral de landschappen uit de omgeving waar hij woonde. In Argenteuil het beroemde veld met klaprozen, en in Giverny scènes uit de beroemde tuin van Monet, die later een toeristische trekpleister is geworden.
Camille of De dame in de groene japon uit 1866 was het eerste schilderij van Monet dat door de Salon werd geaccepteerd.
Het schilderij "Impression, soleil levant" uit 1872 werd oorspronkelijk geridiculiseerd door de kunstkritiek en door het publiek, en gaf aanleiding tot de naam 'Impressionisme'. Dit werk was tentoongesteld in de op last van Napoleon III geopende 'salon des refusés', waar toen nog andere dergelijke werken hingen, die geweigerd waren voor de toonaangevende 'Salon de Paris'. Het publiek kwam in grotere aantallen naar deze salon van de 'geweigerden', dan naar de officiële salon, al was het maar om de spot te drijven met deze nieuwlichters, maar uiteindelijk zouden de geweigerden algemene erkenning krijgen. Claude Monet kan als grondlegger en trouwste vertegenwoordiger van het impressionisme beschouwd worden.
Het is vrijwel onmogelijk om uit het enorme oeuvre van Monet een keuze te maken. Hij was zeer gefascineerd door de Japanse brug in zijn tuin, die hij meerdere malen geschilderd heeft. De verschillende dieptelagen in het schilderij, bestaande uit de brug, de waterlelies, de bomen achter de brug, de weerspiegeling van die bomen en de brug in het water, met soms ook nog de weerspiegeling van de wolken, laat zien wat een meester Monet was in het weergeven van wat hij zag op het doek. Hieronder de versie uit 1899. Hiermee is Monet geslaagd in wat de impressionisten wilden doen: vastleggen van het visuele aspect van de alledaagse werkelijkheid, zonder gepsychologiseer of verwijzing naar de klassieke oudheid of andere historische thema's.
Monet heeft ook veel geschilderd buiten Frankrijk. Hij heeft ook in Nederland gewerkt. Vooral in de Zaanstreek heeft hij meerdere werken gemaakt met als onderwerp o.a. molens en typisch Zaanse huizen. Ook in Amsterdam heeft hij schilderijen gemaakt, bijvoorbeeld van de Zuiderkerk/Groenburgwal.