Oorspronkelijk werd in de voorbereidingstijd voor Pasen alleen op
Goede Vrijdag gevast. Ter herinnering aan de sterfdag van Jezus werd
dan geen vlees gegeten of een maaltijd overgeslagen. Later werd het
vasten op Goede Vrijdag uitgebreid tot een periode van veertig dagen.
De mate waarin dan werd gevast, kon sterk verschillen. Het min of
meer verplichte vasten in de veertigdagentijd werd in 1967 door de
katholieke Kerk afgeschaft. Sindsdien gelden alleen Aswoensdag en Goede
Vrijdag als officiële en verplichte vastendagen. Wie op de andere dagen
wil vasten, mag dat uiteraard doen. Hoe hij of zij dat concreet invult,
is een persoonlijke keuze, want er staat nergens voorgeschreven wat wel
en niet mag. De gelovigen worden wel opgeroepen om tijdens de vasten
meer dan anders de eucharistieviering bij te wonen en om rond Pasen het
sacrament van de verzoening te ontvangen.
Vasten is niet typisch
christelijk of katholiek. Het komt in een of andere vorm in alle
religies voor: de ramadan in de islam, Jom Kippoer in het Jodendom en
ook het hindoeïsme kent vastendagen in de aanloop naar belangrijke
feesten of in tijden van rouw. Voor christenen betekent vasten zowel
zich iets ontzeggen als iets meer doen dan gewoonlijk. Het eerste, de
versterving zoals het vroeger werd genoemd, wil zeggen zich een
tijdlang bewust voedsel (vlees bv of vis), drank (alcohol bv), een
extraatje of luxe onthouden. En dat niet om af te vallen ook al kan
het een effect ervan zijn maar als een manier om zich zo lijfelijk te
confronteren met de ongelijke en onrechtmatige verdeling van rijkdom en
armoede in de wereld.
Kerknet.
|