Voor dag en
dauw stond hij op. Nietsvermoedend ontwaakte hij, rok zich uit en ging naar
beneden. Als altijd stond de koffie klaar. Alles leek normaal, toch had hij
kunnen weten dat deze dag anders ging zijn als alle andere. Juist omdat alles
zo normaal leek, stelde hij zich geen vragen. At zijn boterhammen en ging naar
school. Eenmaal aangekomen op school ging, verliep alles zoals het hoort. Fiets
op slot zetten en zijn vriendin, A., in zijn armen nemen. Een vast ritueel. De
lessen waren zoals altijd afwisselend saai en saaier. Natuurlijk waren er ook
wel eens interessante lessen op school, maar vandaag niet. Niets bijzonders.
Tegen de middag kreeg hij zoals altijd honger, zoals de meeste kinderen van
zijn klas. Al is kinderen misschien niet de juiste benaming, eerder
adolescenten, jongvolwassenen, volwassenen zelfs al. Zoals ze wel meer deden
tijdens de middag ging hij samen met A. eten. Een gezellig studentenrestaurant.
De snelle bediening maakte het tot een uitgelezen restaurant om s middags te
gaan eten. Bewolking pakte zich samen boven de stad. Onweer zou spoedig
uitbreken. Al kon dit niet afdoen aan het schijnbare geluk van het koppel.
Weldra zou ze onthulingen doen hij nooit te boven zou komen. Niet lang na de
bestelling kwam het eten. Smakelijk schat wenste hij haar nog toe. A. kon
niet langer zwijgen en zei wat ze moest zeggen. Het onweer brak los. De regen
sloeg met grote druppels en doffe slagen tegen de ruiten van het restaurant.
Zijn ogen blonken en niet veel later daalden de eerste tranen langs zijn wang
naar beneden. Een oorverdovende stilte klonk over de tafel, sprakeloos staarde
hij naar haar eens zo mooie en zachte haren. In een razend tempo snelden de
gedachten door zijn hoofd, hart, maag, armen en benen. De tijd leek stil te
staan, al stond deze natuurlijk niet stil en moesten ze gauw weer op school
zijn. De weg naar school was eindeloos. Het aanbod om onder haar paraplu te
schuilen wees hij beleefd van de hand. Op school zelf kon hij zijn blik slechts
op één iemand focussen. Zijn eigen ruiter van de Apocalyps, C. Liefst van al
zou hij nu het geweer van zijn vader zoeken en leegschieten op C. Dom was hij
echter niet, zei niets en deed nog minder. Mismoedig en verstikt stapte hij op
zijn fiets en ging naar huis. Thuis was niemand, iedereen was weg naar Parijs
voor het weekend. Over wat hij nu moest doen was hij niet zeker. Hij liefste
zou hij gaan uithuilen bij zijn vrienden, de drang om alleen te zijn was echter
groter. Als een bijna goddelijke ingeving kwam het tot hem. Hij wachtte tot s
nachts en brak de kast van zijn vader open. Voor het eerst sinds s middags stopte
hij met huilen. Voor zijn nu, grote en rode ogen blonk het pistool. Voor een
laatste keer dacht hij aan A., zette het pistool tegen zijn hoofd en knelde
zijn wijsvinger om de trekker. Met één simpele beweging, één schot zou alles
gedaan zijn. Toch weerhield iets hem ervan de trekker over te halen. Was het
zijn liefde voor A.? De hoop dat alles uiteindelijk toch wel goed zou komen?
Hij schudde zijn hoofd en haalde de trekker over.
|